• No results found

Vervolg van 1966, blz. 367

In document Biekorf. Jaargang 68 · dbnl (pagina 48-54)

O

OCCASIE. Een occasie met een koersguidon: een roverskoop, buitengewoon gunstkoopje. Ichtegem, 1927.

- Ook de nieuwste zaken uit de techniek brengen nieuwe spreekwijzen voort; denk aan: een wetsvoorstel in de ijskast zetten. (Hierover méér in Onze Taal (Leiden) 1964, blz. 1-3). - Uitdrukkingen zoals ons lemma (waarin ter versterking van de idee uit het eerste z.nw., gevoegd d.m.v. met, een tweede z.n.w. wordt aangehecht) zijn niet zo talrijk. Misschien de volgende: Frans met haar op; hutsepot met velletjes; krotte met striepen; reclame met een zwijnemuile; stront met haakjes aan (stortvlaag); tranen met tuiten. Het is duidelijk dat het tweede element in verbleekte betekenis wordt aangewend.

OELIE: drukte, geharrewar. ‘'t Was daar een hele oelië met dat sterfgeval’. Oostnieuwkerke, 1950.

- Vgl. oelje-broelje en de Bo s.v.

OESELARE: akkersleep. Oedelem-Oostveld, 1942.

OEVER. Van den oever in den dijk geraken: van de drop in de regen. Torhout, 1950.

- Het w. oever lijkt in West-Vlaanderen slechts sporadisch gebruikt. De Bo vernoemt het niet (onbekend? of tè bekend?). C. Moeyaert (Ons Erfdeel, jrg. 10, nr. 2, bl. 138) lijkt de eerste mening toegedaan. De verbinding met dijk (in zijn

binnenlandse, niet kust-betekenis) klinkt mij zeer vertrouwd.

OKKERNOOT. In het raadsel: Hoge geboren, neregedaald / opengespleten en 't herte uitg'haald. Passim, 1953.

OLIJK: kwalijk, slecht, wrang. ‘Van andjoen t'eten hee je nen olijkenmon(d), 's anderdag's nuchtens. Kortrijk, 1953.

- Zie De Bo; J. de Vries, Ned. Etym. Wrdb. verwijst naar ode = licht.

ONAFSTRIJDBAARHEID: (een studeerkamerbedenksel voor) vérité à la Palisse, lapalissade. Verzonnen door E. Weemaes, S.J., de thans onbekende ‘dichter’ van o.m. Dokter Grijzebaard; cfr. Gezangen 2, Gent, H. van der Schelden, 1891, bl. 414. Een voorbeeld van onafstrijdbaarheid, als curiosum (a.w. bl. 409): Eer 24 uur verging, / was nooit een dag voorbij; / En 't brandmerk of een geeseling, / is geen

pluimstrijkerij.

ONCE. Een once voordocht is beter of twee kilo's achterdocht: eerst verzinnen. Pittem, 1937.

- De wn. voor- en achterdocht zijn nog merkwaardiger dan het spreekwoord zelf. In ander verband, noch elders ooit voordocht (vooraf denken) gehoord. Het is mij niet volstrekt duidelijk of achterdocht hier in zijn etymologische (denken achterna) of in zijn gebruikelijke betekenis (argwaan) wordt aangewend.

ONDERDUIKEN. Oorlogsterm met bekende betekenis: zich door verdwijnen onttrekken aan militaire ‘verplichtingen’. Gek of dichterlijk geniaal was het gebruik dat een leerling ervan maakte (J. v.d.k., Oudenburg, 1945) in een vakantiewerk waarin hij handelde over oorlogsverrichtingen in de polderstreek: ‘Dertien grote buizen van

80 cm diameter lieten onze vruchtbare polders en weilanden onderduiken’. Verrassende beeldspraak of vergissing??

ONGEROOVEURE: anderhalf ure. Poperinge, Krombeke, Proven, Bulskamp. - Nog vrijwel algemeen in het Westland. Er zijn méér schijnbare

‘hollandismen’ in de Westvlaamse volkstaal. Vgl. mooimakersdag, puik...

ONS HERE. 't Is juiste lijk Ons Herens baai, ge meugt er niet aankomen. Gullegem, 1953. Ons Here heeft deur zijn veisterkie gekeken: Hij heeft ons verhoord. Roeselare, 1959 (reeds in Biekorf, 1901, bl. 31). Ons Here verstaat redens, 't en is geenen boer. Izegem, 1960. Ons Here en is geen kermisgast, Hij gaat niet waar dat hij gevraagd is: vraagt niet wie Hij moet laten sterven. Westvleteren, l954. Onze-Lieve-Heer bezoekt zijn vrienden... dat Hij maar daar blijft met zijn koeken! (een nogal rauw-realistische bedenking!). Sint-Niklaas, 1959.

- De volksmond maakt, ook fonetisch, een strikt onderscheid tussen Onze Heer en een gewone (feodale) heer! Pachters uit de boerenstand spreken van uznen here (onze eigenaar) waar ze, over God of Christus sprekend, altijd ons here zeggen.

ONTBEIEN, ONTBIEDEN: wachten op. ‘Den enen auto ontbeidde den anderen niet’ Oostnieuwkerke, 1933.

- De Bo duidt voor gebruiksgebied in hoofdzaak het Meetjesland aan.

ONTDRAGEN: in eigen nooddruft voorzien. ‘Voor dat ze hunder zelven kunnen ontdragen, en moeten ze niet trouwen’. Roeselare, 1933.

- In De Bo. Van Dale geeft 2: redden uit gevaar.

ONTHOUDEN. Onthouden van den noene tot den twaalven... als 't zere slaat. Passim. Reeds opgetekend in Biekorf, 1899, bl. 254.

ONTKLEEN, ONTKLEDEN. Ge meugt je nooit ontkleên voor da je naar bedde gaat: doe voor je afsterven nooit afstand van àl je bezittingen. Roeselare, 1937.

ONTSTEKEN: zijn pijp opsteken. Ne boer mag ne keer ontsteken: men mag eens wat tijd verliezen. Ronse, 1953.

ONVERNIS: verlegenheid, ongerief, penarie, bernis. Kortrijk, 1954.

- Niet in De Bo. Ziet er een contaminatie uit van ongerief met vernis, waarin stafwisseling (de term is van G.G.) b-v, op voorgang van vernis.

OOG. Boeren hebben soms even sterke als minder nette uitdrukkingen; zo hoorde ik: ‘'t Witte van zijn ogen draait voor 't holje van zijn gat!’. Klerken, 1960.

OOGVLEGGER: wimper. Zie De Bo. s.v. vlegger. Poperinge, 1931.

OOR. Iemand oren aannaaien: bedriegen, voor schut zetten. Waarloos, 1958. - Verband met het opzetten in de school van ezelsklap?

- Boven, s.v. kussen, behandelde ik een zegswijze waarvoor De Bo, s.v. oor, een deftiger variante geeft, nl. Aan mijn ore, 't gatje van zijds.

OORBOOM: dieptevoeg in dakwerk. Ubique, semper. Zie De Bo.

OORDJE. Een oordje 't voer: goedkoop, gratis. ‘'k Hee ze daar verweten een oordje 't voer. Torhout, 1952.

- Zie De Bo. Klinkt uitsluitend ortje: komt de vinkeniersnaam voor de appelvink, nl. ortje bij, niet uit de geldhandel??

OORLING: oorring. Zie De Bo. Nog levend in het Poperingse, o.m. 1931, 1950. OP,OPPER,OPPERBEST. ‘Schuift een beetjen upper’. Lendelede, 1933. Het opperste (met klankwisseling ip-, up-): de zolder. Ook 't ligt hem upperst: hij kan er niet over, kan er niet van zwijgen. Nog te noteren: den upperpaster (tegenover: onderpaster); den uppersten van 't klooster. Ubique, semper.

OPFASELEN: opspelden, ophangen. ‘Ze gaan je daar were entwadde ipfaselen’. Zwevezele, 1934.

- Ik meen bij een oud schrijver nog gelezen te hebben verfaselen voor

geeft faersen: opvullen (Fr. farcir, waaruit farce). De Bo herneemt hetzelfde s.v. opfaa(r)zen. Wellicht is ons woord hieruit,

als frequentatief, ontstaan. Kan ook verband houden met het gebruikelijke fazelen: fluisteren (dieventaal), stelen. Zie van Dale.

OPFRETTEN. Dat fret zijn zelven op gelijk een kwa schare.? Vgl. De Bo. Zie ook boven eens en einschachtig, waarbij mag gevoegd: ‘Dat eet zijn zelven op, lijk een schare, van insgeheid’: nl. van spijt en jaloersheid. Roeselare, 1930.

OPPERWAARDER: tegenop. ‘De wind upperwaarder gaan’. Roeselare, 1931. OPRUISGEN: opruisen, ophuisen, ophitsen. Roeselare, 1930. Pittem, 1960. ORGANISEREN: (eufemisme) stelen. Reeds gestorven oorlogsterm uit de Duitse concentratiekampen (F. Peeters, 40 Maand Oraniënburg, passim).

OS. Als zoveelste bewijs dat nieuwe zaken taal doen ontstaan, dit raadsel: Wat is een os? Een stier die ze rijbewijs gepakt is. Boerenkringen, waar 't raadsel vandaan komt, vatten onmiddellijk de grove maar rake woordspeling. Westvleteren, 1958. Als je met den osse gaat, moe je osse mee zijn: je moet je aanpassen aan de anderen om beschut te zijn tegen de anderen. Westrozebeke, 1959.

OUD. Al zo oud? Toch niet, 'k ben nog geen klaar-hout (met verwijsing naar het behaarde hoofd). Krombeke, 1948; vgl. Biekorf, 1940, bl. 7. Als je niet wil oud worden, je moe je jong versmoren. Menen, 1937. Oude dingen kopen is andermans miserie kopen, Krombeke, 1950. Ne mens is nooit te oud om te leren... als hij niet te dom en is. Roeselare, 1959; vgl. Biekorf, 1899, bl. 277. D'oude moeten en de jonge kun': nl. moeten of kunnen sterven. Oostnieuwkerke, 1952. Een oude kapelle wil gepint zijn: wie oud wordt moet zich opschikken. Kortrijk, 1943. Oud en taai / gelijk de bokken van Snaai (= Sinaai). Zele, 1959.

Een oude man en een oud peerd dat en is nievers gegeerd;

maar een oud wuuf en een oude koe iedereen steekt een handje toe.

(Een oude vrouw behelpt zich beter alleen dan een oud man.) Sijsele-Oostnieuwkerke, 1936. Tot slot zelftroost van oude vrijgezellen (Sint-Niklaas, 1959):

Oud en stijf en nog geen wijf! Oud en stram en nog geen man! Oud en versleten en nog van geen weten!

OVERJUNSTIGAARD: jaloers mens. Roeselare, 1932. Niet in De Bo.

OVERLOPEN: (klemtoon op -lo-) lichtjes bevroren. ‘Die patatten zijn overlopen, ze zijn hunder blomme kwijt’. Oostnieuwkerke, 1954.

- Niet in De Bo.

OVERPOMMELEN: omvatten met de vingers. Torhout, 1949.

- Niet in De Bo. Lijkt ontstaan uit overpalmen (palm-poolm), overpammelen... OVERVERZADIGD. Wordt uitgedrukt door: verdiest van taarten. Passim, 1931; verkwaasd (spelling: verkwaarsd, zie De Bo, s.v. verkwaarzen), uitsluitend van dieren; versoofd te Sint-Denijs, 1931.

OVERVLUGGE: (klemtoon op over-) z.nw. in de zegswijze over mens en dier: overvlugge hebben, als hij te ver vliegt of loopt.?, 1933.

- Staat niet in De Bo.

Recepten van mevrouwe Anchemant

In document Biekorf. Jaargang 68 · dbnl (pagina 48-54)