• No results found

Monksje de zokee

In document Biekorf. Jaargang 68 · dbnl (pagina 174-179)

Monksje, de oude jockey, en een paard horen te zamen; ook is hij goed gekend in de kringen van paardenliefhebbers. Gedienstig als hij is kan hij gewoonweg niets weigeren aan jonge gasten die leren paardrijden. Al even bereidwillig vertelt hij mij op zijn manier hoe hij ‘zokee’ geworden is.

Koeiboer te male

Grootvader Manten boerde te Sint-Kruis op een schone hofstede aan de Vossesteert, maar in die magere boerejaren had hij moeite om de twee eindetjes van 't jaar aan elkaar te knopen. Toen voorspelde hij zelf in de afspanning de Zorge op 't dorp, dat hij zou vluchten met de lantaarn aan de dissel: ‘Mensen, zei hei alzo, er gaat allichte een dag komen zonder nacht’ en 's anderendaags nacht vertrok hij en zijn witte muil met have en goed en de lanteern aan de dissel naar Oostveld te Oelem.

Vader, klein van gestalte, verkocht hem aan garde Paternoster en werd Piot bij de Walen te Namen, daar had hij meteen zijn Frans geleerd. Met 't geld dat hij alzo gesparig vergaarde kost hij trouwen als hij zijn tijd uitgedaan had bij 't leger. Hij kwam te Male wonen in de tweewoonste, rechtover 't Onze Lieve Vrouwkapelletje bij 't kasteel van Peellaarts. Hij molk een trekkoe en werd koetsier bij de baron over de steenweg; hij is er dertien jaar gebleven.

Vader was daar wel niet in de kost, maar hij moest toch 's nachts op 't kasteel in de peerdestal slapen. Alzo kwam het dat moeder zelf 's morgens vroeg, met trekkoe en beerbak op driewielkar, om spoel reed naar de stokerij Verstraete aan de

Dampoorte: dat was zeven hektoliter dampende spoel uit de buize ineens. Armer mensen reden met een hondengetrek om spoel voor hunder geite. Ze stonden soms op een lange reke te wachten langs de Reie om met de karre onder de buize te komen en baas Verstraete, een Sijseelnaar, riep dan tot de spoelboer: ‘trek maar toe!’ en 't warme spoel werd aangelengd met 't water uit de Reie. Kleine mensen, die

hoegenaamd geen getrekje hadden, kosten altijd spoel kopen aan de spoelkluts Jonkhere van Sijsele die met een beerkar rondreed en per kuipe tapte. Wie meer voedsel aan zijn beesten wilde geven, wierp nog een pote lijnzaad in het spoel, dat was gezonder dan ruggemeel die wat brandig is.

Zoals ik zei, was vader koetsier op 't kasteel en onze naaste gebuur, Seppen Bussche, was daar hovenier. Hij sjiekte niet, maar vader wel en ge weet hoe dat gaat, speken links en rechts. Toen het nu bij winterdag wit gesneeuwd lag speelde de barones op: ‘Foei! Lowie, dat is vuile klak op al wiet!’

148

Van dan af kwam Seppen bijtijds vermanen: ‘Zeg maat, de barones is daar!’

De twee mannen waren nogal goed t'akkoord maar tussen Roze, Seppens wijf, en mijn moeder ging het zo wel niet. Dat is gemakkelijk te verstaan: onze trekkoe sloeg goed mee, vader had nog drie rendertjes gekocht en wij kwamen er weer bovenop. Dat stak een beetje d'ogen uit en Roze en moeder gerochten in ruzie. Nu op zekere voornoene dat ze weer in kwestie kwamen, maakte moeder, die al ver an 't sparen was, haar zodanig kwaad dat zij erbij beefde en heur aan de pompe moest vasthouden. Roze verschoot geweldig: ‘Och God toch! wel here!’ en ze kwam toegelopen maar 't was gebeurd: ik werd als vijfde kind bij de pompe gekocht.

De barones trachtte alles weer goed te maken en liet een scheidhage tussen de tweewoonste zetten. Maar Roze wilde de schuld van 't voorval op een ander steken: ‘'t Is van Leootje de tovenaar!’ zei ze: dat was een rondleurder met een bakje aan een lederen riem over de schouder die blink, stovezwart, spellen, naalden en garen en wat al nog te koop bood. Moeder had hem inderdaad rond die tijd 't een en 't ander gejeund.

Betoverd

Wat zegt ge? een uitvluchtsel! niemendalle iefvrouw, er liepen in die tijd meer mensen rond die de naam hadden van toveraar en toveresse. G'hadt daar 't oud wijvetje met de witte mutse die Kerkaarts hof betoverd had: de beerbak liep uit bij nachte, de beesten kreveerden en heel 't menaze viel met de slechte ziekte, bij zovele dat moeder en dochter op dezelfde dag begraven werden. En op den hoop toe lootte de zoon er hem in omdat Leootje hem op de schouder getikt had: ‘Goé geluk jongman!’

Nu om voort te doen, als ik zeven jaar oud was mocht ik naast moeder op de driewielkar zitten en om spoel rijden. Onderweg komt Leootje naar ons toegelopen, trekt aan de lijne en de koe begast seffens te schuimen. Moeder schruwelde en verschoot zodanig dat het haar in 't hoofd sloeg. Ze had een verschot opgedaan en was betoverd. En 't ergste van al, ze was razend op de zwarte kat die over ons hof liep: ‘'t Is Leootje de toveraar!’ riep ze ‘'k ga ze verbranden!’ En ze lei een vuur aan.

Vader wilde thuis blijven om haar te kalmeren, maar als koetsier kost hij niet gemist worden en... eer hij 't goed verstond deden zij moeder weg. Gelukkig kwam ze na enkele weken weer naar huis. Och ze schreemde zo bitter als zij ons zag, maar wij dansten van blijdschap en beten tot over d'oren in de koeke die ze meegebracht had.

Verhuizen

Van dan af wilde moeder te Male niet blijven wonen en wij verhuisden naar 't doeningske van Pier de Wulf, tussen Doornhut en Vossesteert- nu Dom Pedro -. Vader zou als koeiboer er nog wat bij hovenieren, vooral vroege groenten opdoen, dat brengt op.

Ja't! g'hebt goed geraden iefvrouw, heel juste, 't sloeg goed mee. En zoudt ge wel willen geloven dat daar mijn toekomste lag, dat was gelijk alzo voorbeschikt. Wij gebruikten drie

geme-Monksje, onze zegsman, berijdt Perrette 1912

ten land en betaalden tweehonderd frank 's jaars aan madame Borre. Rond die tijd woonde kapitein Nuwel op 't kasteeltje Borre en hij had een zieke dochter die maar met geitemelk kost genezen. Met zijn soldatefrans was vader gauw t'akkoord met de kapitein en hij bezorgde seffens die geitemelk. Als wederjunste mocht hij de bilk gebruiken en de helft van de grote hof werd hem toegestaan. Dat was goed bewrochte grond waar dat ge van alles kost op winnen, vooral vroege karotjes en pataatjes. Kijk met de verkoop van die vroege groenten alleen kost vader al zijn pacht ophalen.

150

Naar school? ik naar school gaan! wel menslief, daarvan wilde ik niet weten. En daarbij ik reed alle dagen met ons hondekarretje naar de kazern aan de Kruispoort om 't mest op te rapen als de lansiers buiten reden. Maar ja, aan mijn acht jaar wierd ik wel gedwongen naar school te gaan, kwestie van de leringe en de katekismus en mijn eerste kommunie. Ik zat bij uw vader en kost geen A uit een B scheên. Vanzelfs vloog ik langs achter op de ezelbank bij al de rappe van mijn soorte, busjekappers en koeiwachtertjes, doe daarmee voort in schole. Doch om de waarheid te zeggen, we hadden maar een onderwijzer en half, want als er grote diensten waren in de kerk, moest uw nonkel, meester Miel, voor twee klassen zorgen binst die halve voornoene. Van zelfs had hij geen tijd om met de ezelbank apart bezig te zijn.’

Flavie, zijn vrouw, die naarstig aan 't spellewerken is, onderbreekt Monksje: ‘Maar ge moet gij van geen schole spreken, iefvrouw weet dat beter of gij; ze komt om 't horen vertellen over de koersepeerden.’ En Monksje herpakt ongestoord.

Koers op Maleveld

Ha ja! 't is waar ook, we zouden best van de koers vertellen...

Nu als kapitein Nuwel vertrokken was kwam mijnhere Diseree van Lophem daar wonen en hij veranderde 't kasteeltje naar zijn goeste. Gij weet toch wel dat mijnhere Diseree een grote peerdeliefhebber was. Vroeger stonden zijn koersepeerden te Male: hij pachtte zes stenen boksen aan Pier Vande Moere, naast het Stadhuis rechtover bakker Verplanke en liet evenveel houten boksen timmeren vandweersen de strate bij Pier Salens niet ver van de herberg 't Koersepeerd, waar Mietje van de Moere woonde. Die peerden reden in de koers van Maleveld.

'k Heb vader daar nog horen over vertellen. Dat was geen gewone liefhebberij, neen, neen, menslief dat waren koersen in regel en er was zelfs een grote en een kleine koers.

De grote koers, alleszins minstens twee kilometer lang en meer, liep bijkans tot aan de barms bij Sijseleveld, dweerste de Brieversweg om langs de dreve terug te keren naar de tribune. Dat was een ferme grote theater wel vijftien meter lang en met pannen overdekt; hij stond op 't klein veld bij Cleenpits doeninge - toen Pol Vertee - en keek naar Maleveld. De vertrappelde dreven werden effen gesleept met een ijzeren ‘tole’ en in die tijd was er in heel Male geen tole te vinden, de boeren gebruikten de eikenwissen gevlochten hurde, maar voor de koers was dat te gemene, wat peinst ge dan? 't Was vijf frank entree te betalen.

Volk? wel mens toch! voorzekers wel een toeloop van tweeduizend mensen. 't Was één processie van Bruggelingen en Sinte-Kruisenaars langs de grote Kalsijde en de Brieversweg

naar Maleveldgat toe. Van zelfs kwamen de rijke mensen per fateure, vlieget of tilbrie aangereden, maar de Persen van Oostkamp spanden de krone, dat waren de piroos van de chic: alzo een schone grote fateure, een briek, met twee lakees in tenuu langs achter en met twee koppels schone luukse peerden bespannen. 't Was van gart uit de weg en aan de kant. Heel Male was te bene en er was veel verteer in de herbergen lijk 't Stadhuis en de Roze, 't Koersepeerd en de Meiboom. Al wie een getrek had kwam aangereden met wijtewagen, sieze of traamkarre.

De koers was afgespannen met een zeil en afgezet met wachten, en wie niet betalen kost bleef buiten, want de gendarms hielden goed de wacht aan den ingang. Sommige nieuwsgierigen bleven boven op hun wagen staan, dat viel profijtiger. Malenaars, Vijvenaars en Sijseelnaars van 't omliggende klommen op de bomen. Ko Sonneville, boer te Male en armmeester, deed het eenvoudiger, hij ging gewoonweg op zijn beste - dat is zijn te nauw geworden trouwkostume - naar de ingang en zei: ‘Heren 'k ben armmeester en 'k moet helpen zorgen voor Maleveld, die in vroegers eeuwen als karitate aan de arme mensen gegeven wierd’. En hij stapte doodgewone naar de tribune. Boerenzoontjes hadden er nog iets anders op gevonden. Ze waren goed bevriend met Ko Viane op 't neerhof van Malekasteel en schoffelden alzo dweers door 't talliehout tot bij de koers, ver van den ingang...

- ‘Wel Monksje, om de waarheid te zeggen, nonkel Miel heeft ons daar ook nog over verteld, reeds als jonge gast trok hij naar de koers die ingericht werd door een Brugse sossiteit.’

- ‘Juiste, vanzelfs, meester Miel moet dat goed gekend hebben en 'k geloof wel dat de gemeente Sinte Kruis een prijs gaf van tweehonderd frank voor de koers ‘au trot’ de drafkoers lijk of we zeggen. En 't was lijk of ge zegt een Brugse sossiteit van grote koppen die de pieste liet aanleggen en de koers inrichtte. Dat waren meestal eêlmans uit Brugge en van de omliggende kastelen lijk de Pecsteens, Rotsaerts, van Caloens, Boezingens, van Outrijvens en Sezournees en van alhier: de Visaarts en de Lophems en dan nog een paar grote liefhebbers lijk de Busschere en alleszins Verstraete van aan de Dampoorte die een peerdekwekerij had.

Maar dat is al van horen zeggen en van voor mijn tijd. Mijnhere Desiree van Lophem heeft later een kleine renbaan of pieste laten aanleggen op 't Krakkeveld, -de kleine koers dat we zeggen - dat was het ‘enterneer plein’ met bromhagen en een berg, voor mijnhere Desiree en Verstraete, vooral als mijnhere Verstraete naar Sint-Kruis verhuisde met heel zijn haras.

152

waren het meest Engelsmans die monteerden, maar er werden ook Malenaars aangeleerd die peerds waren en een beetje naar 't licht gewichte pasten. G'hadt daar Monk Akkaart en Dju van Nikoos, eerder een stalknecht. Maar mijn oudste braere Guust en de Witte van de Moere en Poltje Delee en Verplanke reden ook. Ze enterneerden hunder over de sprinhagen en de berg die wel vier meter hoog was met lichte opklem en een dulle afloop. Maar d'oude peerden hadden de knepe weg en lieten zich op hunder gat afzakken, andere rolden er af lijk de katten.

De Witten is alzo aan een ongeluk gekomen. Monk Akkaarts peerd sloeg hem een been af en 't sprong verder over een hage, en Monk bezeerde hem ferm. Ze waren alle twee lelijk toegetakeld en hadden er genoeg van tot over d'oren. De Witten was pertanks een kommieke ziele. Toen hij de weêwaar Pier Saals, die op zijn zeventigste jaar hertrouwde, naar de kerk voerde, draaide hij hem om op zijn traamkar: ‘Maar Pier bij dat ik zie voer ik er drie naar de kerke en 'k zijn ik maar betaald om een koppel te voeren’. De Witten heeft de koersepeerden verlaten om te gaan boeren.

Neen, iefvrouw hagespringen is enterneren voor de springkoersen en ‘stiepel tjees’ is met allerlei hindernissen, genoeg om nek en bek te breken. Maar mijnhere Desiree heeft daar toch een prijs gewonnen te Waregem geloof ik. Ja maar hij was een dulle kavalier.

(Vervolg)

M.CAFMEYER

In document Biekorf. Jaargang 68 · dbnl (pagina 174-179)