• No results found

Verklaringen criminaliteit meisjes

In document Delinquente meisjes (pagina 52-55)

risicofactoren voor meisjescriminaliteit

3.2 Verklaringen criminaliteit meisjes

3.2.1 Blootstelling

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende theoreti-sche benaderingen om criminaliteit van meisjes te verklaren (Hoyt & Scherer, 1998; Megens & Day, 2007). De eerste benadering gaat ervan uit dat er geen sekseverschillen bestaan in de risicofactoren voor crimineel gedrag. Daarbij worden bestaande criminologische theorieën, veelal gebaseerd op onderzoek bij jongens, getoetst voor meisjescriminaliteit. Verondersteld wordt dat de risicofactoren die geassocieerd zijn met meisjesdelinquentie in wezen dezelfde zijn als die voor jongensdelinquentie (o.a. Caspi et al., 1994; Fergus-son & Horwood, 2002; Moffitt, Caspi, Rutter & Silva, 2001). De risicofactoren die leiden tot delinquent gedrag zijn voor beide seksen hetzelfde, maar som-mige risicofactoren kunnen vaker voorkomen bij jongens dan bij meisjes of andersom (bijv. Rowe et al., 1995). Moffitt et al. (2001) spreken hierbij ook wel van verschillen in blootstelling. Zo blijken jongens vaker dan meisjes delin-quente vrienden te hebben, mogelijk als gevolg van verschillen in genderrol-socialisatie. Dit is een belangrijke risicofactor voor delinquent gedrag (Thorn-berry & Krohn, 2003; Zahn, 2009). Bij jongens wordt ook vaker Attention Defi-cit with Hyperactivity Disorder (ADHD) vastgesteld (Fishbein, Miller, Winn & Dakof, 2009), waarvan gesteld wordt dat het een voorspeller is voor delin-quentie (o.a. Moffitt, 1993). Dit wil niet zeggen dat meisjes met ADHD geen verhoogde kans hebben op delinquentie, ADHD komt alleen minder vaak voor bij meisjes en er is dus sprake van een verschil in blootstelling. Binnen deze benadering wordt aangenomen dat dezelfde theoretische verklaringen gelden voor jongens en meisjes. Sekseverschillen zijn terug te voeren op ver-schillen in blootstelling aan dezelfde risicofactoren.

3.2.2 Sensitiviteit

In de tweede benadering daarentegen wordt gesteld dat de traditionele, bestaande theorieën niet zonder meer toegepast kunnen worden op delin-quentie van meisjes (Chesney-Lind & Pasko, 2004; Hoyt & Scherer, 1998). In deze stroming wordt verondersteld dat meisjes en jongens verschillende risi-cofactoren hebben voor delinquentie, dat voor de verklaring van meisjescri-minaliteit eigen constructen nodig zijn en dat meisjes mogelijk andere ont-wikkelingspaden volgen dan jongens (o.a. Hubbard & Pratt, 2002; Silverthorn & Frick, 1999). Factoren die wel voor meisjes, maar niet voor jongens van belang zijn (en vice versa), worden ook wel gendersensitieve factoren 52 Delinquente meisjes

genoemd (Zahn, 2009). Er is binnen deze benadering dus sprake van verschil-len in sensitiviteit of gevoeligheid voor bepaalde risicofactoren. Een speci-fieke risicofactor die bijvoorbeeld wel bij meisjes maar niet of in (veel) min-dere mate bij jongens blijkt samen te hangen met delinquentie is ‘mentale gezondheid’ waaronder internaliserende problemen zoals angst en depressie verstaan worden (o.a. Fishbein et al., 2009). Binnen deze benadering passen ook de meer feministisch georiënteerde verklaringen voor criminaliteit van meisjes waarin getracht wordt criminaliteit te verklaren vanuit verschillende ‘gendered’ paden naar delinquentie (o.a. Miller & Mullins, 2009; Steffens-meier & Allan, 1996).

De begrippen blootstelling en sensitiviteit sluiten elkaar niet uit; verschillen in blootstelling en sensitiviteit kunnen ook gelijktijdig voorkomen. Zo blijken bijvoorbeeld angststoornissen sterker samen te hangen met delinquentie van meisjes dan van jongens, maar ook vaker voor te komen bij delinquente meisjes dan bij delinquente jongens. In paragraaf 3.3 gaan we nader in op verschillen in blootstelling aan en/of sensitiviteit voor risicofactoren tussen meisjes en jongens. In het empirische onderzoek kijken we vooral naar ver-schillen in blootstelling aan risicofactoren tussen meisjes met verver-schillende soorten afdoeningen. Dit omdat we verwachten dat meisjes verder in de strafrechtsketen meer blootgesteld zijn aan risicofactoren dan meisjes eerder in de strafrechtsketen. Verschillen in sensitiviteit dan wel blootstelling tussen jongens en meisjes kunnen we empirisch niet onderzoeken omdat we in dit onderzoek alleen naar meisjes kijken.

3.2.3 Theorieën over meisjescriminaliteit

De laatste paar jaar is er, mede door de toename van (geregistreerde) crimi-naliteit onder meisjes, maar ook door veranderende opvattingen over gen-derrollen en vrouwenemancipatie, meer aandacht gekomen voor theoreti-sche verklaringen van criminaliteit onder meisjes en vrouwen. Zo geeft Agnew (2009) een overzicht van klassieke ‘mainstream’ criminologische the-orieën die een verklaring geven voor criminaliteit onder meisjes en vrouwen en worden door Miller en Mullins (2009) de meer feministische theorieën voor meisjes- en vrouwencriminaliteit besproken. Ook Belknap (2007) geeft een kritische bespreking van bestaande (op mannen) gebaseerde en meer feministisch georiënteerde theorieën.

De meeste klassieke criminologische theorieën verschillen niet sterk van elkaar in de risicodomeinen die ze onderzoeken. Zo wordt door verschillende theorieën verondersteld (strain theorie, socialecontroletheorie, Moffitt’s typologie van persistente en tijdelijke daders), dat met name individuele fac-toren zoals impulsiviteit, gezins- en schoolfacfac-toren en facfac-toren gerelateerd aan leeftijdgenoten de kans op delinquentie vergroten. De meeste van deze theorieën veronderstellen dat meisjes minder delinquent zijn omdat ze min-der blootgesteld worden aan deze factoren. Waarin de theorieën verschillen Verklaringen voor criminaliteit bij meisjes: een overzicht van de belangrijkste risicofactoren voor meisjescriminaliteit 53

is de achterliggende reden waarom deze factoren de kans op delinquentie vergroten. Zo veronderstelt de strain-theorie dat juist een strenge, harde opvoeding jongeren boos en vervolgens delinquent maakt en veronderstellen sociaallerentheorieën dat deze harde opvoeding jongeren leert agressief te zijn. De theorie van Moffitt veronderstelt dat niet alleen de sociale omgeving het individu beïnvloedt en de kans op delinquentie doet toenemen, maar dat ook biologisch verankerde, individuele factoren, juist in combinatie met de omgeving een rol spelen in het ontstaan en de ontwikkeling van delinquen-tie. Deze laatste benadering past binnen het ontwikkelings- en levensloop-perspectief op delinquentie.

De feministisch georiënteerde theorieën benadrukken de specifieke factoren en sociale context die criminaliteit onder meisjes en vrouwen beïnvloeden, de manier waarop mannen en vrouwen delicten plegen en hoe gender het handelen van meisjes en vrouwen stuurt. De bijdrage van deze theorieën is vooral ook terug te zien in de aandacht die zij vestigen op sociologische con-structen, gerelateerd aan gender. Zo kijken zij vaak naar verschillen in paden naar delinquentie, evenals bovengenoemd ontwikkelings- en levensloopper-spectief. Zij beargumenteren echter dat het levensloopperspectief vooral naar dezelfde causale mechanismen zoekt wanneer wordt gekeken naar sek-severschillen op individueel niveau. Het is volgens feministisch georiën-teerde onderzoekers daarentegen ook van belang te kijken hoe socialisatie naar bepaalde genderrollen ertoe bijdraagt dat jongens en meisjes seksueel of ander lichamelijk slachtofferschap anders interpreteren en hoe deze inter-pretatie ook weer een ander effect heeft op toekomstig delictgedrag. In dit onderzoek kiezen we voor het eerder genoemde ontwikkelings- en levensloopperspectief, waarbij ervan uit wordt gegaan dat op verschillende momenten in de levensloop verschillende risicodomeinen samenhangen met delinquentie (o.a. Farrington, 2003). Ons empirisch onderzoek leent zich niet voor het bestuderen van genderverschillen zoals gedefinieerd in de feminis-tisch georiënteerde theorieën. We hebben ervoor gekozen alleen meisjes te bestuderen en geen vergelijking met jongens te maken, omdat de onder-zoeksvraag betrekking heeft op de relatie tussen kenmerken van meisjes en geschikte gedragsinterventies. We zullen echter, vooral in het literatuuron-derzoek, ook die factoren bespreken die een unieke bijdrage lijken te leveren aan het criminele gedrag van meisjes en deze ook meenemen in het empiri-sche onderzoek. Daar waar bekend, bespreken we ook mogelijke mechanis-men die verklaren waarom de betreffende risicofactor samechanis-menhangt met delinquentie.

Uit onderzoek is inmiddels wel bekend dat delinquent gedrag vaak niet ver-oorzaakt wordt door één unieke factor, maar het resultaat is van een opstape-ling van risicofactoren uit meerdere risicodomeinen, die ook nog eens met elkaar interacteren (Agnew, 2009; Hipwell & Loeber, 2006; Loeber, Slot & Ser-geant, 2001). Echter voordat vastgesteld wordt welke combinatie van risico-54 Delinquente meisjes

factoren delinquentie voorspelt, is het van belang eerst goed in kaart te bren-gen welk factoren überhaupt samenhanbren-gen met delinquentie van meisjes.

In document Delinquente meisjes (pagina 52-55)