• No results found

Trends criminaliteitscijfers van 1996 tot en met 2005

In document Delinquente meisjes (pagina 103-107)

5 Aard en omvang van (geregistreerde) criminaliteit van delinquente meisjes in

5.2 Trends criminaliteitscijfers van 1996 tot en met 2005

5.2.1 Trends in zelfgerapporteerde delicten

In tabel 5.3 is de prevalentie te zien voor de zelfgerapporteerde metingen in 1996, 1998, 2001 en 2005. De cijfers hebben enkel betrekking op autochtone meisjes, omdat de metingen voor allochtone meisjes niet te vergelijken zijn over de jaren heen door inconsistenties in de dataverzameling. Daarnaast staan in de tabel louter de delicten die in elke meting bevraagd zijn. Uit de tabel blijkt dat er nauwelijks verschillen zijn in prevalentie van meisjesdelin-quentie tussen de jaren: het aantal meisjes dat een delict pleegt, schommelt enigszins tussen 1996 en 2005. Wel lijkt de prevalentie van vernieling en bekladding van objecten licht te stijgen vanaf 1998. Ook het aantal meisjes dat aangeeft prijsjes te hebben verwisseld of iemand te hebben verwond stijgt tussen 2001 en 2005 (al gaat het hier natuurlijk enkel om een stijging tussen twee metingen). Voor winkeldiefstal en heling is echter geen duidelijke stij-ging of daling te signaleren.

In vergelijking met jongens geven meisjes in alle jaren aan minder delicten te hebben gepleegd. Echter, ook bij jongens verschilt de prevalentie van de delicten weinig door de jaren heen. Wel lijkt de prevalentie van winkeldiefstal te dalen bij jongens, zelfs tot onder het niveau van meisjes. Ook de prevalen-tie van vernieling daalt over de jaren bij jongens. Het aantal jongens dat prijs-jes verwisselt of iemand verwondt tussen 2001 en 2005 lijkt te stijgen vanaf 1998. De prevalentie van het bekladden van objecten en van heling schom-melt.

Tabel 5.3 Prevalentie van zelfgerapporteerde delicten in de voorgaande 12 maanden onder 12- t/m 17-jarige autochtonen, naar jaar (%) Meisjes Jongens 1996e 1998e 2001f 2005f 1996e 1998e 2001f 2005f (N=413) (N=506) (N=410) (N=411) (N=477) (N=525) (N=432) (N=424) Vernielinga 4,4 3,5 3,9 4,6 18,4 14,9 12,4 11,7 Bekladden objecten 9,4 7,8 10,8 10,9 9,7 13,1 9,2 13,2 Winkeldiefstalb 7,5 5,1 9,4 6,8 11,5 10,1 7,6 5,3 Prijsjes verwisselen - - 5,9 8,2 - - 4,3 5,8 Helingc 4,2 3,3 3,8 3,6 12,0 8,2 6,9 9,7 Iemand verwondend - - 7,1 8,0 - - 14,6 15,4 Totaal

Eén of meer van de boven-staande delicten (exclusief prijsjes verwisselen en

ver-wonden) 19,1 14,6 20,0 17,9 30,2 29,0 25,3 28,2

a Eén van de delicten in de subcategorie vernieling. In 1998-2001 zes afzonderlijke vragen. In 2005 vier

vragen. Alle vragen gaan over vernieling van auto; bus/tram/metro; ruiten; een lantaarnpaal; telefoon-cel; bushokje.

b Eén van de delicten in de subcategorie winkeldiefstal. In 1996 en 1998 winkeldiefstal van iets meer of

minder dan ƒ 10; in 2001 winkeldiefstal; in 2005 winkeldiefstal van iets van meer of minder dan € 10.

c In 1998-2001 een vraag iets kopen of verkopen dat gestolen is; in 2005 twee vragen.

d Eén van de delicten in de subcategorie verwonden. In 1996 en 1998 niet zodanig gevraagd. In 2001 en

in 2005 twee vragen: slaan of schoppen met verwonding; wapen gebruiken met verwonding.

e In het afgelopen jaar.

f In de voorafgaande 12 maanden.

Bron: Van der Laan & Blom (2006, p. 100). Bewerkt met toestemming van de auteurs.

5.2.2 Aantal verdachte jongeren van 1996 tot en met 2007

In figuur 5.2 zien we de ontwikkeling van het percentage meisjes dat door de politie is aangehouden op verdenking van een misdrijf in de periode 1996 tot en met 2007. Voor elk jaar is de procentuele toe- of afname ten opzichte van 1996 weergegeven. Daarnaast staan in tabel 5.4 de absolute aantallen aange-houden verdachte meisjes en jongens in deze periode. Politiegegevens over een bepaald jaar worden twee keer opgevraagd bij de verschillende regio’s: enkele maanden na het verstrijken van het betreffende jaar (voorlopige cij-fers) en een jaar later nog een keer (definitieve cijcij-fers). In het geval van voor-lopige cijfers is er nog sprake van registratieachterstanden waardoor gege-vens mogelijk in- of juist overcompleet zijn. Over de periode 1996 tot en met 2000 zijn alleen voorlopige cijfers beschikbaar. Om die reden worden cijfers met betrekking tot deze periode gestippeld weergegeven.

Het percentage meisjes dat door de politie is aangehouden op verdenking van een misdrijf laat vanaf 2001 een sterke toename zien, tussen 1996 en 2000 lijken de percentages vrij stabiel. Ten opzichte van 1996 is in 2007 het percen-tage meisjes dat door de politie is aangehouden toegenomen met 99%. Het percentage meisjes dat is aangehouden op verdenking van een delict in de 104 Delinquente meisjes

categorie vernieling en openbare orde laat de sterkste toename zien (152%). Hoewel de incidentie van vernieling en openbareordedelicten onder meisjes relatief laag is, is deze verhoudingsgewijs sterk toegenomen in de afgelopen jaren, waardoor de verschillen met het voorkomen van andere delicttypen zijn afgenomen. Het percentage meisjes dat is aangehouden op verdenking van een gewelds- of vermogensdelict is in de periode 1996-2007 toegenomen met respectievelijk 116% en 66%.

Ook het percentage jongens dat is aangehouden op verdenking van een mis-drijf laat vanaf 2001 een toename zien, zij het veel minder sterk dan bij meis-jes. Dat betekent dat de verschillen tussen jongens en meisjes afgenomen zijn. Dit geldt met name voor vermogensdelicten. Het percentage jongens dat is aangehouden op verdenking van een vermogensdelict is in de periode 1996-2007 nauwelijks veranderd (-9%), terwijl dit percentage bij meisjes is toegenomen met 66%.

Figuur 5.2 Trends in het aantal aangehouden 12- t/m 17-jarige

verdachten per 100 inwoners in de periode 1996-2007, naar jaar (procentuele toe- of afname t.o.v. 1996)

Meisjes 80 100 120 140 160 180 200 220 240 260 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Totaal Geweld Vermogen Vernieling & openbare orde

Jongens 80 100 120 140 160 180 200 220 240 260 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007

Totaal Geweld Vermogen Vernieling & openbare orde Bron: Politie- en justitiecijfers

Tabel 5.4 Absolute trends in het aantal aangehouden 12- t/m 17-jarige verdachten in de periode 1996-2007, naar jaar en sekse

Meisjes Jongens

Totaal Geweld Vermogen

Vernieling & openbare

orde Totaal Geweld Vermogen

Vernieling & openbare orde 1996 2.805 842 1.621 525 15.912 4.845 8.558 5.088 1997 2.694 805 1.515 554 16.042 5.162 8.082 5.179 1998 2.979 944 1.695 499 17.253 5.387 8.582 5.600 1999 2.967 1.029 1.613 517 16.541 5.547 7.609 5.322 2000 2.765 874 1.470 525 16.020 5.521 7.380 5.130 2001 3.602 1.192 1.919 681 17.307 6.005 7.615 5.509 2002 3.917 1.307 1.949 856 18.458 6.285 7.795 6.064 2003 4.201 1.313 2.055 1.016 19.624 6.554 7.967 6.809 2004 4.663 1.612 2.160 1.130 21.951 7.532 8.806 7.800 2005 5.341 1.751 2.402 1.329 23.130 8.122 9.140 8.440 2006 5.573 1.908 2.516 1.358 23.651 8.068 8.995 8.952 2007 6.148 2.008 2.970 1.459 24.525 8.599 8.630 9.532 5.2.3 Conclusie

Volgens zelfrapportage blijkt het percentage meisjes dat aangeeft één of meer delicten te hebben gepleegd in het voorgaande jaar dus enigszins te schom-melen. Het percentage meisjes dat een delict pleegt in 2005 is echter bijna gelijk aan het percentage in 1996. De politieregistratie geeft een ander beeld: van 1996 tot en met 2000 blijven de criminaliteitscijfers tamelijk stabiel, maar 106 Delinquente meisjes

vanaf 2001 is een sterke stijging te zien in het percentage meisjes dat wordt aangehouden, zelfs tot aan 2006 en 2007 (die enkel beschikbaar waren voor de politieregistratie). Volgens de zelfrapportages lijken de afzonderlijke delic-ten ook licht te stijgen, vooral vernieling en het bekladden van objecdelic-ten. Ech-ter, de prevalentie van andere delicten wisselt over de jaren. Zelfrapportages suggereren dus dat er in de afgelopen jaren iets meer meisjes delicten zijn gaan plegen, terwijl politieregistraties aangeven dat twee keer zoveel meisjes verdacht werden van een misdrijf. Wat overeenkomt in beide bronnen is dat er een toename is van meisjescriminaliteit in de afgelopen jaren, maar het is de vraag waar het grote verschil tussen politiecijfers en zelfrapportage op duidt. Het kan zo zijn dat, vooral vanaf 2001, het beleid ten aanzien van het aanhouden en opsporen van vrouwelijke verdachten strenger is geworden, of dat het beleid zich meer is gaan richten op typen delicten die relatief vaak door vrouwen worden gepleegd. Vanaf 2003 werd bijvoorbeeld vanuit de Nederlandse regering sterk ingezet op het terugdringen van overlast door jongeren (TK, 2002/2003a), wat mogelijk terug te zien is in de stijging van het aantal aanhoudingen van meisjes op verdenking van een openbareorde-delict.

Het percentage verdachte jongens is ook gestegen, maar minder hard dan het percentage verdachte meisjes. Echter, volgens zelfrapportage schommelt het aantal delinquente jongens ook enigszins en als we naar afzonderlijke delic-ten kijken blijkt dat het aantal delinquente jongens over de jaren heen daalt, terwijl het aantal delinquente meisjes licht stijgt. De lichte stijging van delin-quente meisjes volgens zelfrapportage met de sterke stijging van verdachte meisjes aan de ene kant en de lichte daling van delinquente jongens met een lichtere stijging verdachte jongens aan de andere kant, kan erop duiden dat meisjes meer delicten zijn gaan plegen en dat het sekseverschil in delinquen-tie kleiner wordt. Het verschil in trends tussen jongens en meisjes kan echter ook te maken hebben met een ander opsporingsbeleid de laatste jaren, waar-bij de focus ligt op delicten die relatief vaak door meisjes worden gepleegd. Ook kan het zijn dat opsporing recentelijk meer genderneutraal is geworden en daardoor meer gericht op meisjes dan voorheen.

In document Delinquente meisjes (pagina 103-107)