• No results found

Demografische kenmerken

In document Delinquente meisjes (pagina 107-117)

5 Aard en omvang van (geregistreerde) criminaliteit van delinquente meisjes in

5.3 Demografische kenmerken

5.3.1 Leeftijd

In figuur 5.3 is te zien dat meisjes op 15-jarige leeftijd het vaakst rapporteren een delict gepleegd te hebben. Bijna de helft van alle 15-jarigen geeft aan het voorgaande jaar een delict te hebben gepleegd. Bij de afzonderlijke delict-soorten ligt de piek eveneens meestal op 15 jaar. Meisjes van 12 plegen veelal lichte geweldsdelicten en openbareordedelicten; 15-jarigen vooral lichte gewelds- en vermogensdelicten en 17-jarigen vooral vermogensdelicten. In

vergelijking met jongens, geven meisjes op elke leeftijd aan minder delicten te hebben gepleegd, ook als we kijken naar de afzonderlijke delicttypen. Op 16-jarige leeftijd rapporteren de meeste jongens over één of meer delicten, hun piek is dus later dan die van meisjes.

Figuur 5.3 Prevalentie van zelfgerapporteerde delicten in 2005 in de voorgaande 12 maanden door 12- t/m 17-jarigen naar leeftijd (%) Meisjesdelinquentie 0 10 20 30 40 50 60 70 80 12 13 14 15 16 17 Leeftijd Prevalentie (%)

Openbare orde Vermogen Licht geweld Totaal

Jongensdelinquentie 0 10 20 30 40 50 60 70 80 12 13 14 15 16 17 Leeftijd Prevalentie (%)

Openbare orde Vermogen Licht geweld Totaal Bron: MZJ

Figuur 5.4 laat de samenhang zien tussen leeftijd en het percentage meisjes/ vrouwen dat in 2005 werd aangehouden door de politie. Hetzelfde is gedaan voor jongens/mannen. Om de piekleeftijd goed in kaart te brengen hebben we ook vrouwen tot en met 60 jaar meegenomen. Voor de zelfrapportage-gegevens was dit niet mogelijk, aangezien meerderjarigen niet betrokken zijn in de MZJ.

De curve voor meisjes is conform de algemene age-crime curve (Farrington, 1986; Junger-Tas, 1992): het aandeel verdachten neemt toe naarmate de leef-tijd toeneemt, piekt op 15-jarige leefleef-tijd, om daarna weer af te nemen. Op niveauverschillen na, laten de curves voor gewelddelicten en delicten in de categorie vernieling en openbare orde een vergelijkbaar beeld zien. Het aan-tal verdachten wat betreft een vermogensdelict lijkt echter later te pieken, op 19-jarige leeftijd.

Voor jongens/mannen ligt het aantal aangehouden verdachten per 100 leef-tijdgenoten over de hele linie hoger. Het aandeel verdachten is bij jongens het grootste onder 19-jarigen. Verder zijn bij jongens weinig verschillen te constateren tussen geweldsdelicten, vermogensdelicten en vernieling en openbareordedelicten.

Figuur 5.4 Aangehouden verdachten in 2005, naar leeftijd (%) Meisjes/vrouwen 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 Leeftijd

Aantal verdachten per 100 leeftijdgenoten

Totaal Geweld Vermogen Vernieling & openbare orde

Jongens/mannen 0,0 2,0 4,0 6,0 8,0 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 Leeftijd

Aantal verdachten per 100 leeftijdgenoten

Totaal Geweld Vermogen Vernieling & openbare orde

Bron: Politie- en justitiecijfers

Conclusie

De meeste meisjes die delicten plegen doen dit op 15-jarige leeftijd. Dit blijkt uit zowel de zelfgerapporteerde als uit de geregistreerde cijfers. Daarna neemt de criminaliteit geleidelijk af. Voor de meeste type delicten ligt de piek ook op 15 jaar, dit geldt voor beide bronnen. De enige uitzondering betreft vermogensdelicten in politiecijfers, hiervoor worden 18-jarige vrouwen het vaakst aangehouden. Zelfgerapporteerde en geregistreerde gegevens ver-schillen het meest voor 12-jarige meisjes: er worden vrijwel geen 12-jarige meisjes aangehouden op verdenking van een delict, terwijl bijna 30% van de 12-jarigen zelf aangeeft een delict te hebben gepleegd. Ook in eerdere studies uit andere landen is dit verschil gevonden. Als zelfrapportage- en politiecij-fers vergeleken worden op de leeftijd waarop jongeren beginnen met het ple-gen van delicten, blijkt de leeftijd volple-gens zelfrapportage drie tot vijf jaar voor te lopen op de leeftijd volgens justitiecijfers, zowel bij jongens als bij meisjes (Loeber & LeBlanc, 1990; Moffitt et al., 2001; Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention, 1998).

Een opvallend verschil tussen jongens en meisjes is dat de piekleeftijd voor meisjes lager ligt dan voor jongens. Dit vinden we zowel in zelfrapportage als in geregistreerde data. Jongens lijken de meeste delicten te plegen op 19-jarige leeftijd (volgens zelfrapportage op 16-19-jarige leeftijd, maar de gegevens gaan niet verder dan 17 jaar) en meisjes op 15-jarige leeftijd. Dit is een groot verschil. Wellicht kan het verschil verklaard worden door het feit dat meisjes eerder in de puberteit zitten dan jongens en eerder volwassen worden, waar-door ze eerder delicten plegen, maar ook eerder stoppen met criminaliteit (Haynie, 2003). Ook zijn in de politieregistraties bij meisjes de (niveau)ver-schillen tussen de typen delicten groter dan bij jongens. Met name vermo-gensdelicten komen relatief vaak voor bij meisjes.

5.3.2 Herkomst

Tabel 5.5 laat zien wat de prevalentie van zelfgerapporteerde delinquentie is naar herkomst. Het relatieve aantal allochtone meisjes dat zegt een delict gepleegd te hebben, blijkt gelijk aan het relatieve aantal autochtone meisjes. Dit geldt voor alle typen delicten. Bij jongens zijn er echter wel verschillen in prevalentie tussen autochtonen en allochtonen. Meer autochtone dan allochtone jongens geven aan een delict te hebben gepleegd in het voor-gaande jaar, ook wat betreft de afzonderlijke typen delicten. Binnen alloch-tone jongeren lijkt er, gek genoeg, geen sekseverschil in prevalentie te bestaan.

Tabel 5.5 Prevalentie van zelfgerapporteerde delicten in 2005 in de voorgaande 12 maanden door 12- t/m 17-jarigen, naar herkomstgroep (%)

Meisjes Jongens

Autochtoon Allochtoon Autochtoon Allochtoon

(n=411) (n=141) (n=424) (n=147)

Vernieling/openbareordedelicten 18,5 22,3 33,1 18,9*

Vermogensdelicten 20,3 21,4 32,3 22,9*

Lichte geweldsdelicten 21,0 20,3 32,0 22,9*

Totaal delicten 37,5 37,8 55,1 44,3*

Met een Chi²-toets is per sekse getoetst of autochtonen en allochtonen in prevalentie van elkaar verschil-len.

* p<0,05 (verschillen tussen autochtonen en allochtonen, binnen sekse).

Bron: MZJ

De politieregistratie wijst echter uit dat allochtone meisjes in 2005 relatief vaak werden aangehouden op verdenking van een misdrijf in vergelijking met autochtone meisjes (zie figuur 5.5.). Dit geldt voor alle herkomstgroepen, hoewel de verschillen tussen autochtone meisjes en meisjes afkomstig van de Nederlandse Antillen/Aruba en Marokko het grootst zijn. Turkse meisjes en meisjes van overige (niet-)westers allochtone herkomst wijken het minst af van autochtone meisjes. Ook voor jongens geldt dat het aandeel verdachten onder allochtonen verhoudingsgewijs groter is dan onder autochtonen. Dit geldt voor alle herkomstgroepen, zij het voor Marokkaanse jongens en jon-gens afkomstig van de Nederlandse Antillen/Aruba in veel sterkere mate dan voor de overige herkomstgroepen.

Figuur 5.5 Aangehouden 12- t/m 17-jarige verdachten in 2005, naar sekse en herkomstgroep (%) 0 2 4 6 8 10 12 14 16 Meisjes Autochtoon Oost-Europa Overig westers allochtoon Nederlandse Antillen & Aruba Marokko Turkije Suriname Overig niet-westers allochtoon Jongens Autochtoon Oost-Europa Overig westers allochtoon Nederlandse Antillen & Aruba Marokko Turkije Suriname Overig niet-westers allochtoon

Bron: Politie- en justitiecijfers

Conclusie

Ook al rapporteren evenveel autochtone als allochtone meisjes dat zij een delict hebben gepleegd, in de politieregistratie komen allochtone meisjes, en met name meisjes afkomstig van de Nederlandse Antillen of Aruba, Marokko en Suriname, verhoudingsgewijs vaker voor. Dit resultaat kan verschillende dingen betekenen. De MZJ-onderzoekers geven zelf aan dat dit te maken kan hebben met een ondervertegenwoordiging in de steekproef van allochtonen uit het voortgezet lager onderwijs en uit sterk stedelijke gebieden. Aangezien opleidingsniveau en stedelijkheidsgraad samenhangen met delinquentie kan dit een verklaring zijn voor het kleine verschil in delinquentie tussen autoch-tonen en allochautoch-tonen (Van der Laan & Blom, 2004). Het is echter ook moge-lijk dat het kleine verschil te maken heeft met een andere manier van

teren over het delictgedrag van autochtone en allochtone meisjes. Volgens verschillende studies komt onderrapportage door allochtonen relatief vaak voor (Junger, 1989; Thornberry & Krohn, 2000). Het zou dus zo kunnen zijn dat allochtone meisjes meer delicten plegen dan dat ze rapporteren en dat zij vaker delinquent zijn dan autochtone meisjes. Dit zou dan overeenkomen met de politiecijfers. Een andere mogelijkheid is dat er sprake is van selec-tieve steekproeftrekking van allochtonen in de MZJ en dat relatief weinig delinquente allochtonen toestemming hebben gegeven om deel te nemen aan het onderzoek. Het is ook mogelijk dat er sprake is van een selectief opsporingsbeleid. Met andere woorden, allochtone meisjes worden eerder verdacht van een delict en hiervoor opgepakt dan autochtone meisjes. Ook is het mogelijk dat zij relatief vaker delicten plegen waar een strenger opspo-ringsbeleid voor geldt (Bovenkerk, De Haan & Yesilgöz, 1991; Rovers, 1999). Vanaf 2000 is bijvoorbeeld meer ingezet op het opsporen van geweldsdelic-ten. Voor deze aanname vinden we overigens geen ondersteuning in de zelf-rapportagegegevens: ook daar rapporteren allochtone meisjes ongeveer evenveel geweldsdelicten. Ook de prestatiecontracten van de politie die sinds 2001 van kracht zijn, kunnen hebben geleid tot een oververtegenwoordiging van feiten die eenvoudig zijn op te sporen. Het zou kunnen dat hierdoor juist meer allochtone meisjes worden opgepakt, doordat zij dit type delicten ple-gen.

Ondanks de bevinding dat er geen verschil in prevalentie is tussen zelfgerap-porteerde criminaliteit van autochtone en allochtone meisjes, zien we wel een verschil tussen autochtone en allochtone jongens. Autochtone jongens geven aan vaker een delict te hebben gepleegd dan allochtone jongens. Dit komt niet overeen met de politieregistraties, waarbij allochtone jongens juist vaker voorkomen dan autochtone jongens. Zoals al eerder aangehaald kan dit komen door onderrapportage van allochtonen, een selectieve steekproef, of door een opsporingsbeleid dat meer gericht is op (typen delicten die vaak worden gepleegd door) allochtonen.

5.4 Algemene conclusie

De omvang, aard en trends van crimineel gedrag van meisjes blijken soms te verschillen als we kijken naar zelfrapportages of politieregistraties. Het gebruik van beide bronnen is dus nodig om een completer beeld te krijgen van meisjescriminaliteit. Ongeacht de bron van gegevens, zijn er structurele sekseverschillen te zien in criminaliteit. Minder meisjes dan jongens plegen delicten, ongeacht het type delict. Ook plegen meisjes minder delicten dan jongens. Desalniettemin blijken de sekseverschillen het grootst binnen de geregistreerde criminaliteit, wat deels lijkt te duiden op een verschil in behandeling door politie en justitie tussen meisjes en jongens en deels op selectieve zelfrapportage. Ook krijgen jongens zwaardere straffen dan meis-114 Delinquente meisjes

jes. Dit kan echter liggen aan het feit dat meisjes minder ernstige delicten plegen. Ondanks deze sekseverschillen in crimineel gedrag lijkt het erop dat meisjes relatief meer delicten zijn gaan plegen, aangezien het aantal ver-dachte meisjes sterker is gestegen in de laatste jaren dan het aantal verver-dachte jongens in de politiecijfers en omdat zelfrapportages duiden op een lichte stijging van het aantal delinquente meisjes tegenover een lichte daling van het aantal delinquente jongens.

De verschillen binnen en tussen allochtone groepen zijn moeilijk te duiden. Zelfrapportage en politiecijfers spreken elkaar tegen en de bevindingen zijn tegenstrijdig met veelvuldig gerapporteerde patronen uit de literatuur.

In document Delinquente meisjes (pagina 107-117)