• No results found

Vergelijking van de schattingen

In document Verslingerd aan meer dan een spel (pagina 37-42)

In tabel 4 zijn de gemiddelden van de hier besproken schattingen per tijdvak weergegeven:

Tabel 4: Schattingen van het aantal kansspelverslaafden in Nederland Jaar van

onderzoek

Aantal kans-spelverslaafden in Nederland

Op basis van Regio Inclusief risicospelers (SOGS 3+) Referentie 1974 75.000 SOGS VS 250.000 (Oudshoorn, 1988) 1988 10.000 – 20.000 5% tot 10% zoekt hulp bij de versla-vingszorg Nederland (Hermkens en Kok, 1988) 1989 75.000 >25% inkomen aan gokken besteed Nijmegen en Deventer (Janssens e.a., 1989) 1993 30.000 Nominee-techniek Nederland (Kingma, 1993) 1994-1995 99.000 SOGS Noord-Holland 173.000 (Koeter e.a.,

1996a) 1994-1995 50.000 –

65.000

SOGS Noord-Holland (Koeter en Van den Brink, 1996b) 2004* 40.000 SOGS Nederland 116.000 (De Bruin e.a.,

2005) * Onderhavig onderzoek

De schatting van 40.000 probleemspelers in Nederland die uit onderhavig onderzoek voortkomt, ligt lager dan de schatting van het Noord-Hollandse onderzoek uit 1994-1995 die eveneens op basis van de SOGS tot stand is gekomen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat het onderzoek uit 1996 gebaseerd is op een bevolkingsonderzoek in Amsterdam en de rest van Noord-Holland. In onderhavig (landelijk uitgevoerd) bevolkings-onderzoek is gebleken dat het aandeel probleemspelers in Noord-Holland significant8 hoger ligt (0,89%) dan in de andere regio’s van Nederland (0,20%). Een oorzaak voor deze hogere prevalentiecijfers in Noord-Holland is moeilijk te geven. Mogelijk dat Amsterdam een bepaalde aantrek-kingkracht heeft op kansspelverslaafden net zoals het dat bijvoorbeeld op drugverslaafden, mensen met psychische problemen en kunstenaars heeft. Gevolg hiervan is wel dat een schatting van het aantal kansspel-verslaafden op basis van onderzoek in Amsterdam en Noord-Holland tot

een overschatting zal leiden. De verschillen met dit onderzoek kunnen dus deels verklaard worden door een verschillend steekproefkader. In de vervolgstudie van Koeter en Van den Brink is het aantal kansspelver-slaafden naar beneden bijgesteld naar 50.000 tot 65.000. In onderhavig landelijk onderzoek zijn marges gevonden die tussen de 21.000 en 59.000 liggen.

Verklaring voor een mogelijke reële daling

Een andere verklaring voor de lage schatting van het aantal kansspel-verslaafden in dit onderzoek ten opzichte van het onderzoek in Noord-Holland uit 1994-1995 is dat het aantal kansspelverslaafden daadwerkelijk is afgenomen.

Er zijn verschillende redenen denkbaar waarom dit zo zou kunnen zijn. We zouden kunnen veronderstellen dat in de afgelopen tien jaar het preventiebeleid van de kansspelbranche zijn vruchten begint af te werpen. Deze hypothese wordt bevestigd door het feit dat in de afgelo-pen jaren steeds meer risicospelers en probleemspelers een vrijwillig entreeverbod of bezoekbeperking bij Holland Casino hebben aange-vraagd (De Bruin e.a., 2001). Ook de ontwikkelingen in het preventiebeleid van de amusementscentra en de verscherpte toegangscontrole zou aan een daling van het aantal risicospelers en probleemspelers bijgedragen kunnen hebben.

Een andere mogelijke verklaring voor een eventuele afname van het aantal probleemspelers heeft betrekking op de maatregelen die sinds 1990 op gemeentelijk niveau tot ontwikkeling zijn gekomen. Vanaf dat moment zijn gemeenten in toenemende mate kansspelautomaten uit de laagdrem-pelige horeca (snackbar, sportkantine, et cetera) gaan weren. In 2000 is dit landelijk beleid9 geworden (Speelautomatenbesluit 2000). Doordat met name jongeren niet meer – veelal terloops – in aanraking komen met kansspelautomaten, lopen zij mogelijk minder risico om in een versla-vingsprobleem te belanden.

Aantal hulpzoekers afgenomen

Opmerkelijk is wel dat de schatting van 40.000 probleemspelers in Nederland in overeenstemming lijkt met de trend die we bij de Instellingen voor de Verslavingszorg hebben gezien; een sinds 1994 gestage afname van het aantal mensen dat hulp zoekt bij de beroeps-hulpverlening. Ervan uitgaande dat 7,5% (tussen de 5% en 10%) van de probleemspelers hulp zoekt en wetende dat er in 2003 2.820 mensen als gokcliënt stonden ingeschreven bij een Instelling voor de Verslavingszorg (LADIS) zou dat neerkomen op ongeveer 38.000 (tussen de 28.000 – 56.000) probleemspelers in Nederland, een aantal dat dicht bij het in onderhavig onderzoek gevonden aantal ligt.

Buitenlandse studies

Ook vergeleken met buitenlandse studies naar het voorkomen van kans spel-problematiek (met de SOGS) valt de schatting van 0,3% die in dit onderzoek is gevonden relatief laag uit (zie tabel 5). Met name vergeleken met recente studies uit de VS waar percentages SOGS 5+ (LJP) zijn gevonden die rond de 2% uitkomen. In Scandinavische landen als Zweden en Noorwegen zijn prevalentiecijfers van kansspelverslaving gevonden die beduidend lager liggen en meer met de Nederlandse situatie overeenstemmen.

Tabel 5: Aandeel probleemspelers (SOGS 5+) en risicospelers in het buitenland

Jaar Land Probleem-spelers SOGS 5+ (LYP) Risico-spelers SOGS 3-4 (LYP) Probleem-spelers SOGS 5+ (LTP) Risico-spelers SOGS 3-4 (LTP) Referentie

2004 Nederland* 0,3% 0,6% 1,0% 1,5% (De Bruin e.a., 2005) 2003 Noorwegen (NODS) 0,3% 0,4% 0,6% 0,8% (Norwegian Gaming Board, 2003) 2003 Noorwegen (18+) 0,2% 0,5% (Götestam en Johansson, 2003) 2002 Verenigde Staten 1,3% (Volberg en Banks, 2002) 2002 Verenigde Staten (DIS) 1,7% (Welte e.a., 2002) 2001 Zweden 0,6% 1,4% 1,2% 2,7% (Volberg e.a.,

2001) 2000 Canada (spelers, LJ) 2,6% 3,0% (Cox e.a., 2000) 2000 Hull, Canada (t0) 1,1% 2,0% 2,2% 3,3% (Jacques e.a., 2000) 2000 Hull, Canada (t1) 1,8% 2,4% 3,3% 7,8% (Jacques e.a., 2000) 2000 Quebec, Canada (t0) 0,9% 2,1% 2,2% 3,4% (Jacques e.a., 2000) 2000 Quebec, Canada (t1) 0,5% 1,7% 2,9% 4,4% (Jacques e.a., 2000) 1998 Verenigde Staten 1,9% 3,6% 4,0% 7,5% (NORC, 1999) 1996 Canada (18+) 2,1% 2,4% (Ladouceur e.a., 1999) 1989 Canada (18+) 1,2% 2,1% (Ladouceur e.a., 1999) * Onderhavig onderzoek

2.6 Resumé

Samenvattend kunnen we stellen dat er naar schatting 40.000 (tussen 21.000 en 59.000) recente probleemspelers in Nederland zijn. Een bijna twee keer zo groot deel (76.000) kan als risicospeler worden beschouwd. Uit een alternatieve schatting op basis van de nominee-techniek komt een aantal van 27.000 kansspelverslaafden naar voren. Dit aantal kan als een bodemschatting worden gezien.

Het aantal probleemspelers in Nederland ligt lager dan wel werd aangeno-men. Sinds 1995 werd verondersteld dat er zo’n 70.000 gokverslaafden in Nederland zouden zijn. Vanwege het ontbreken van vervolgonderzoek is dit aantal van 70.000 lange tijd blijven bestaan.

Hoewel over de tussenliggende periode 1996-2003 geen gegevens uit bevol-kingsonderzoek beschikbaar zijn, is de schatting van 70.000 anno 1995 en de schatting van 40.000 anno 2004 in overeenstemming met de trend die we bij de hulpverlening zien. Halverwege de jaren negentig (1994) zien we bij de hulpverlening een gestage afname van het aantal hulpzoekers. In 1994 zochten ruim 6.000 mensen hulp bij de verslavingszorg. Anno 2003 waren dat er nog 2.800. Overigens is in 2003 het aantal hulpzoekers voor het eerst sinds lange tijd gestegen (met 7% ten opzichte van 2002). Ook in 2004 is een stijging van het aantal hulpzoekers (met 8%) geregistreerd. Zowel gegevens uit de hulpverlening als gegevens uit bevolkingsonder-zoek duiden erop dat het aantal kansspelverslaafden de afgelopen tien jaar is afgenomen. Voor een mogelijke afname van het aantal probleem-spelers zijn een aantal oorzaken aan te wijzen; de afname van het aantal kansspelverslaafden kan het gevolg zijn geweest van het overheidsbe-leid om kansspelautomaten uit laagdrempelige horecagelegenheden (snackbar, sportkantine) te weren. De mogelijke afname van het aantal probleemspelers kan ook het gevolg zijn geweest van het preventiebeleid van zowel Holland Casino als de amusementscentra. Dat is sinds begin jaren negentig aanzienlijk verbeterd en begint mogelijk zijn vruchten af te werpen. Een andere mogelijke verklaring voor de afname van het aantal probleemspelers is dat een leereffect is opgetreden. Sinds de introductie van de gelduitkerende kansspelautomaten in 1986 hebben spelers beter leren omgaan met de risico’s van deze automaten en is mogelijk de sociale controle en zichtbaarheid van kansspelproblemen vergroot. Dit leereffect is vergelijkbaar met alcoholgebruik en -misbruik; naarmate het gebruik van alcohol meer wijdverbreid en geaccepteerd is, leren drinkers beter met de risico’s ervan om te gaan.

Vergeleken met een aantal buitenlandse studies (uit Canada, de VS) ligt het aandeel probleemspelers in Nederland relatief gezien laag. De gevonden percentages probleemspelers zijn wel meer in overeenstemming met verge-lijkbare studies die in Scandinavië zijn uitgevoerd. Nader onderzoek naar de oorzaken voor de verschillen tussen de landen zou hier gewenst zijn.

In het vorige hoofdstuk is uiteengezet hoeveel probleemspelers Nederland naar schatting telt. Niet alle kansspelers zijn echter probleemspelers, en niet alle kansspelen zijn even verslavend. Om tot een genuanceerd beeld te komen van de aard van kansspelen en hun spelers, is het allereerst van belang na te gaan in welke mate aan de verschillende kansspelen wordt deelgenomen en door wie.

In dit hoofdstuk gaan we hierop in. Vooral loterijen blijken populair, gevolgd door kansspelautomaten, krasloten en casinospelen. Aan kraslo-ten en loterijen doen mannen en vrouwen in gelijke mate mee, terwijl speelautomaten en casinospelen vooral een mannenaangelegenheid zijn. Aan loterijen wordt met name deelgenomen door dertigplussers. Speelautomaten daarentegen trekken vooral jonge, ongehuwde, gemid-deld opgeleide autochtone mannen. Bij de casinospelen zien we meer hoger opgeleiden.

In totaal hebben 5.575 personen deelgenomen aan het bevolkingson-derzoek. Onderstaand is een overzicht gegeven van de deelname aan de kansspelen waarnaar is gevraagd. Daarbij zijn de lifetime-prevalentie (LTP), de laatstejaarprevalentie (LJP) en de laatstemaandprevalentie (LMP) onderscheiden. Omdat de steekproef niet volledig representatief is op de variabelen leeftijd, sekse, opleiding, gezinsgrootte en etniciteit worden in dit hoofdstuk steeds de gewogen gegevens gepresenteerd (zie bijlage 3). In het bevolkingsonderzoek zijn net als bij de face-to-face-interviews zeven categorieën kansspelen onderscheiden (en een restcategorie ‘overige kansspelen’). Als eerste zijn de kansspelen onderscheiden waarvoor de overheid vergunningen10 verleent. Dit leverde de volgende kansspeltypen op: loterijen, krasloten, kansspelautomaten, casinospelen, het wedden op paardenkoersen. Hoewel de Nederlandse overheid daar geen vergunning voor verleent, zijn via internet aangeboden kansspelen als zesde categorie opgenomen. Als zevende categorie zijn de ‘illegale kansspelen’ toegevoegd. Hierbij is de respondenten niet gevraagd of ze aan illegale kansspelen meedoen maar of ze aan kansspelen deelnemen waarvan ze wéten dat ze illegaal zijn. Bij de beschrijving van laatstejaar-prevalenties is de restcategorie ‘overige kansspelen’ verder opgesplitst in bingo, het meedoen aan sportpoules en het (buitenshuis) kaarten en dobbelen om geld.

10 In het geval van illegale kansspelen wordt door de overheid juist geen vergunning verleend. Ook kansspelen via internet mogen juist niet door Nederlandse aanbieders worden aangeboden.

Tabel 6: Prevalentiecijfers voor deelname aan kansspelen Lifetime-prevalentie (LTP) Laatstejaar-prevalentie (LJP) Laatstemaand-prevalentie (LMP) Loterijen 76,2% 60,1% 49,8% Krasloten 31,0% 12,0% 5,9% Kansspelautomaten 35,2% 9,3% 3,7% Casinospelen* 23,7% 4,4% 1,0% Wedden op paarden 4,4% 0,5% 0,1% Illegale kansspelen** 3,9% 0,6% 0,4%

Kansspelen via internet 1,4% 0,9% 0,3%

Kaarten of dobbelen n.b. 6,5% n.b.

Bingo n.b. 8,4% n.b.

Sportpoules n.b. 9,0% n.b.

Anders n.b. 0,7% n.b.

* Het betreft hier uitsluitend de deelname aan de karakteristieke casinotafelspelen als roulette, blackjack en niet het spelen op kansspelautomaten die in casino’s staan opgesteld.

** De respondenten is gevraagd of zij aan kansspelen hebben deelgenomen waarvan ze weten dat deze illegaal zijn. In principe is ook het aanbieden van kansspelen via internet in Nederland illegaal, veel mensen zijn hier echter niet van op de hoogte en hebben dit niet als illegaal benoemd.

Zoals eerder al bleek zijn loterijen verreweg het populairst: 76% van de respondenten heeft ooit aan een loterij deelgenomen. Kansspelautomaten nemen een tweede plaats in: 35% heeft daar ooit op gespeeld. Ook krasloten en casinospelen zijn kansspelen waaraan door relatief veel respondenten wordt deelgenomen: een derde deel van de Nederlandse bevolking heeft ooit krasloten gekocht, een kwart heeft ooit aan casino-spelen meegedaan. Aan de andere kanscasino-spelen is door een veel kleiner deel van de bevolking deelgenomen. 4% heeft ooit op paarden gewed, eveneens 4% heeft ooit aan een illegaal kansspel deelgenomen (zie tabel 6).

In document Verslingerd aan meer dan een spel (pagina 37-42)