• No results found

Selectie respondent uit het huishouden

In document Verslingerd aan meer dan een spel (pagina 197-200)

7.5 Aanbevelingen voor verbetering van preventie

1.3.3 Selectie respondent uit het huishouden

Op aanraden van TNS NIPO is ervoor gekozen om de selectie van een persoon uit het huishouden niet volledig aselect te doen (bijvoorbeeld door te vragen naar de persoon die het eerst jarig is). Uit (telefonisch) bevolkingsonderzoek dat TNS NIPO in het verleden heeft uitgevoerd, blijkt namelijk dat jonge mannen en in mindere mate jonge vrouwen bij die methode vaak ondervertegenwoordigd zijn. (Huis)vrouwen van middelbare leeftijd daarentegen zijn vaak oververtegenwoordigd. Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met verschillen in de aanwezig-heid en bereikbaaraanwezig-heid. Jongeren (en werkenden) zijn over het algemeen minder vaak thuis dan ouderen. Om deze doelgroepen toch voldoende in het onderzoek te betrekken is bij de selectie van een persoon uit het huishouden gevraagd naar de jongst aanwezige man van 16 jaar of ouder en bij diens afwezigheid naar de jongst aanwezige vrouw. Met behulp van deze steekproeftechniek wordt de representativiteit van het onderzoek verhoogd en vormen de respondenten een betere afspiegeling van de samenleving.

1.3.4 Responsverhogende middelen

Om de deelname aan het onderzoek te verhogen, hebben alle huishou-dens van tevoren een aankondigingbrief ontvangen, met informatie over het doel en de aanleiding van het onderzoek.

Bij het telefonische gedeelte van het bevolkingsonderzoek zijn maximaal tien belpogingen ondernomen. De belpogingen zijn zoveel mogelijk door de tijd verspreid, zowel wat betreft het tijdstip van bellen, als wat betreft de tijdspanne tussen belpogingen. Zo zijn mensen aanvankelijk ’s avonds gebeld, maar is bij afwezigheid (antwoordapparaat, geen gehoor) de volgende belpoging overdag gedaan. Indien mensen ook overdag niet konden worden bereikt, zijn de volgende belpogingen niet direct de

volgende dag gedaan maar bijvoorbeeld een week of twee weken later. Op deze wijze konden ook mensen die op vakantie waren worden bereikt. Na het uitvoeren van de eerste duizend enquêtes, zijn op basis van een tussentijdse evaluatie de navolgende aanvullende responsverhogende middelen ingezet.

– Naar alle adressen met vaste telefoon die na tien belpogingen niet zijn bereikt, is een vragenlijst gestuurd.

– Naar alle respondenten die hadden toegezegd de vragenlijst via internet te zullen invullen, maar dat nog niet hadden gedaan, is een herinneringsmail gestuurd.

– Naar alle respondenten die hadden toegezegd de vragenlijst schriftelijk te zullen invullen, maar dat nog niet hadden gedaan, is een reminder gestuurd.

– Naar alle adressen zonder vaste telefoon die nog niet hadden gerea-geerd is een herinneringsbrief gestuurd.

1.3.5 Respons bevolkingsonderzoek

Uiteindelijk is een adressenbestand gebruikt van bijna 20.000 adressen. In totaal hebben 5.575 respondenten aan het bevolkingsonderzoek deelge-nomen.

Tabel 2: Respons bevolkingsonderzoek

Aantal respondenten Responspercentage Huishoudens met vaste telefoon

(12.272 gebruikte adressen)

CATI (telefonisch) 3.820 31,1%

CAWI (via internet) 285 2,3%

PAPI (schriftelijk) 317 2,6%

Subtotaal 4.422 36,0%

Huishoudens zonder vaste telefoon (7.514 gebruikte adressen)

PAPI (schriftelijk) 1.076 14,3%

CAWI (via internet) 77 1,0%

Subtotaal 1.153 15,3%

Totaal (19.786 gebruikte adressen) 5.575 28,2%

De gemiddelde respons bedroeg 28%. De respons op de telefonische enquête is op 36% uitgekomen. De respons op de schriftelijke vragenlijst (voor de huishoudens zonder vaste telefoon) ligt aanzienlijk lager op 15%.

1.3.6 Representativiteit

Er is bij het bevolkingsonderzoek gestreefd een zo representatief moge lijke steekproef van de Nederlandse bevolking te krijgen. Het steekproefkader betreft Nederlandse ingezetenen van 16 jaar en ouder. Om de representati-viteit van de steekproef te kunnen bepalen zijn een aantal kenmerken van de respondenten vergeleken met die van de Nederlandse bevolking: sekse, leeftijd, opleiding, gezinsgrootte, regio, etniciteit en burgerlijke staat. Deze kenmerken zijn gebaseerd op de Gouden Standaard van TNS NIPO en op gegevens die via Statline zijn verkregen (de databank van het Centraal Bureau voor de Statistiek die online te raadplegen is via www.cbs.nl). Uit analyses is gebleken dat jonge mannen ondervertegenwoordigd zijn (ondanks primaire benadering van de jongst aanwezig man uit het huishouden) en vrouwen van middelbare leeftijd oververtegenwoordigd zijn (zie bijlage 4). Ook voor etniciteit en opleidingsniveau zijn verschillen gevonden tussen de samenstelling van de steekproef en de samenstel-ling van de Nederlandse bevolking. Op grond van deze analyses is een wegingsfactor bepaald voor alle mogelijke groepen op basis van sekse, leeftijd, opleiding, etniciteit en gezinsgrootte.

De vraag die we hier willen stellen is of de steekproef representatief is voor wat betreft gokverslaving of problematisch speelgedrag. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat selectieve non-respons en het geven van sociaal wenselijke antwoorden een oorzaak is van een lage (of juist hoge) schatting.

De vraag of de steekproef representatief is, kan worden opgesplitst in de vraag of mensen die geen problemen hebben eerder met het onderzoek meedoen dan degenen die wel problemen hebben. En op de tweede plaats de vraag of mensen die problemen hebben en wel meedoen geneigd zijn die problemen te ontkennen. Op geen van beide vragen kan een eenduidig antwoord worden gegeven.

Om met de eerste vraag te beginnen: we weten niet of de mensen die niet aan het onderzoek hebben deelgenomen vaker problemen hebben met kansspelen dan de respondenten die wel hebben deelgenomen. Om probleemspelers niet uit te sluiten omdat ze bijvoorbeeld niet vaak thuis zijn of niet meer over een vaste telefoonaansluiting beschikken is de vragenlijst aan huishoudens zonder vaste telefoon en aan huishoudens waar de telefoon niet wordt opgenomen ook op papier (en via inter-net) aangeboden. Overigens kan het ook zo zijn dat probleemspelers en kansspelverslaafden juist eerder geneigd zijn om aan het onderzoek mee te doen (dan niet-spelers of niet problematische spelers). Uit dit onderzoek maar ook uit eerder onderzoek (De Bruin e.a., 2001; Fris, 1999) is gebleken dat gokverslaafden het soms juist wel prettig vinden om (met buitenstaan-ders) over hun problemen te praten (of om hun ei even kwijt te kunnen). Anderen doen juist graag aan onderzoek mee in de hoop er uiteindelijk anderen mee te kunnen helpen. Er zijn dus zowel argumenten aan te voeren waarom probleemspelers minder geneigd zouden zijn aan het

onderzoek mee te doen als dat er argumenten zijn aan te voeren waarom ze juist eerder geneigd zijn aan het onderzoek deel te nemen dan niet problematische spelers. Met andere woorden: de schatting van het aantal kansspelverslaafden kan zowel een systematische onderschatting als een systematische overschatting zijn.

Ook op de tweede vraag – of probleemspelers geneigd zijn hun problemen te ontkennen valt geen eenduidig antwoord te geven. Uit onderzoek is wel gebleken (Hubregtse, 1995; Van de Wijngaart, 1986) dat probleemspelers hun verslaving ten opzichte van partner en familie vaak verborgen probe-ren te houden. De mate waarin zij dit richting onderzoekers doen is niet bekend. In onderhavig onderzoek is geprobeerd het geven van sociaal wenselijke antwoorden te vermijden door de respondenten anonimiteit te garanderen, het doel van het onderzoek goed uit te leggen, een zo neutraal mogelijke vragenlijst te creëren en door getrainde en ervaren intervie-wers te gebruiken. Ook hier is het mogelijk dat probleemspelers hun problemen helemaal niet ontkennen maar er juist graag over praten (en hun problemen mogelijk zelfs overdrijven). Kortom, de schatting van het aantal kansspelverslaafden kan ook op basis hiervan zowel tot een syste-matische onderschatting als tot een systesyste-matische overschatting leiden. Er is overigens geen reden om aan te nemen dat dergelijke systematische fouten uniek zijn voor dit onderzoek, zij zijn inherent aan elk bevol-kingsonderzoek naar negatief gewaardeerd gedrag. Een schatting van het aantal kansspelverslaafden wint echter aan zeggingskracht als deze herhaald wordt; dan is weliswaar nog steeds niet bekend of sprake is van een systematische onderschatting of overschatting maar kunnen wel veranderingen in het aantal kansspelverslaafden worden gesignaleerd. Aan deze veranderingen kunnen mogelijke effecten van beleid worden afgemeten.

1.3.7 Meetinstrumenten

De vragenlijst voor de bevolkingsenquête nam bij telefonische afname tien tot vijftien minuten in beslag. In de vragenlijst is naast vragen over gokverleden, achtergrond en demografie ook een screener voor kansspel-verslaving opgenomen: de SOGS.

In de literatuur worden vele screenings- en assessmentinstrumenten beschreven voor problematisch gokken. Veel van deze screeners zijn pas de afgelopen tien tot vijftien jaar ontwikkeld. Voor de meeste geldt dat weinig onderzoek is gedaan naar de betrouwbaarheid, validiteit en de accuraatheid van het classificatiesysteem. De SOGS vormt hierop een uitzondering en is onder meer om die reden in dit onderzoek als meet instrument gebruikt om kansspelverslaving vast te kunnen stellen. Een andere, meer pragmatische reden is dat de SOGS al in veel ander onderzoek (nationaal en internationaal) is gebruikt, waardoor de uitkom-sten van dit onderzoek daarmee vergeleken kunnen worden.

In document Verslingerd aan meer dan een spel (pagina 197-200)