• No results found

Hoofdstuk 3 “Geen oorlog, geen vrede”

3.2 Verandering van koers

Binnen de Nederlandse regering werd het Arabische standpunt in het Midden-Oostenconflict steeds meer gezien. Minister van Buitenlandse Zaken Luns wierp zich op als tussenpersoon door standpunten van de Egyptische regering aan de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Eban door te geven. Hierbij gaf Luns aan dat hij bij de gesprekken met zowel de Egyptische als de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken voor ogen hield dat de oplossing gezocht moest worden op basis van Resolutie 242 van de Veiligheidsraad – en dat Jarring daarbij als bemiddelaar moest

176 Demant, Ploughshares into Swords, 245.

177 Soetendorp, Pragmatisch of principieel, 107. 178 Ibidem, 110.

179 Hellema, Nederland in de wereld, 269.

180 Soetendorp, Pragmatisch of principieel, 111.

optreden.182 In een vergadering over de vaststelling van de begroting van Buitenlandse Zaken in de

Eerste Kamer in juni 1969 zei minister Luns dat de regering van Egypte werkelijke vrede nastreefde, maar dat zij ook bleven hopen op een rechtvaardige oplossing voor met name de Palestijnse vluchtelingen.183 Hij sprak ook uit dat de Palestijnse Arabieren bij de regeling van het

vluchtelingenvraagstuk betrokken moesten worden.184 De Nederlandse minister bleef zich inzetten

voor vrede op basis van Resolutie 242 en probeerde de betrokken landen in het Midden-Oosten hiertoe te bewegen.

Op de Nederlandse post te Israël maakten de medewerkers zich zorgen over de Israëlische nederzettingen in bezet gebied. In briefwisselingen tussen de ambassade in Israël en het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag werd met bezorgdheid gesproken over de tijdelijke ofwel permanente status van de Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zo schreef ambassademedewerker E. Tydeman over de door de Israëlische regering goedgekeurde plannen voor de vestiging van zes nieuwe Israëlische nederzettingen in bezette gebieden.185 Tydeman stelde

dat dit door sommige waarnemers uitgelegd zou kunnen worden als een bevestiging van hun indruk dat de Israëlische autoriteiten in de bezette gebieden doorgingen met het “scheppen van feiten”. ‘Feiten, waarvan weliswaar door officiële woordvoerders het tijdelijke karakter wordt onderstreept, maar waarover de critici – met een oog gericht op Israëls historie – geneigd zijn te zeggen dat zij wel eens permanent zouden kunnen blijken te zijn.’186

Ambassadeur Bentinck schreef ook over dit “scheppen van feiten”, door te verwijzen naar de opgerichte grensdorpen door de Nahal.187 Bentinck schreef in een memo aan minister Luns dat er na

de Zesdaagse Oorlog minstens 23 nieuwe grensnederzettingen gesticht waren, overwegend op bezet gebied. Sinds zijn oprichting in 1949 had de Nahal de Israëlische kaart met 92 nieuwe namen verrijkt. Aan meer dan twintig grensposten was al de civiele – dus permanente – status gegeven, stelde de ambassadeur.188 Ook de vestiging van een Joods kwartier in Hebron zorgde voor twijfels over het

stichten van nederzettingen door Israël. Bentinck schreef aan minister Luns dat hij zijn twijfels had

182 HEK, 38ste vergadering, 920.

183 HEK, 38ste vergadering, 25 juni 1969, ‘Vaststelling hoofdstuk V (Buitenlandse Zaken) 1969’. 184 Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld, 193-194.

185 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.199, ‘Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden’: memo van E.Tydeman aan de minister van Buitenlandse Zaken , 3 september 1969.

186 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.199, ‘Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden’: memo van E.Tydeman aan de minister van Buitenlandse Zaken , 3 september 1969.

187 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.199, ‘Israël en de bezette gebieden’: memo van ambassadeur Bentinck aan de minister van Buitenlandse Zaken, 15 oktober 1969.

188 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.199, ‘Israël en de bezette gebieden’: memo van ambassadeur Bentinck aan de minister van Buitenlandse Zaken, 15 oktober 1969.

over de beweegredenen van het stichten van nederzettingen door de Israëli’s.189 ‘Na de Regering

dezer dagen heeft bekend gemaakt, dat een plan tot vestiging van 250 Joodse families in Hebron zelf zal worden uitgevoerd, kan men zich met recht afvragen of de tot dusver op veiligheidsoverwegingen gebaseerde politiek inmiddels werd verlaten.’, schreef Bentinck. Volgens de ambassadeur was er met het besluit om de Joodse kern in Hebron uit te breiden een nieuw feit geschapen – en kon Israël beschuldigd worden van een annexatiepolitiek.190 De ambassadeur

schreef hier dus letterlijk dat Israël beschuldigd kon worden van een annexatiepolitiek. De Nederlandse regering had meerdere malen in verklaringen gesteld dat het een annexatiepolitiek niet voorstond. Of de beschuldigingen die in deze memo geuit werden ook daadwerkelijk bij Luns terecht kwamen is niet duidelijk, echter kan wel gesteld worden dat Israël door de Nederlandse regering niet van een annexatiepolitiek beschuldigd is en dat deze beschuldigingen dus geen weerklank vonden in het regeringsbeleid.

De ambassadeur in Israël bracht de Nederlandse regering ook op de hoogte van de verharding van Israëls politiek. In Israël was een nieuw kabinet aangetreden en ‘gezien de samenstelling van het nieuwe kabinet ligt een matiging in Israëls buitenlandse politiek vooreerst niet in de verwachting.’, stelde Bentinck.191 Zo was in tegenstelling tot het vorige kabinet de rechtse,

militante Gahal-partij met zes in plaats van twee ministers vertegenwoordigd. De invloed van deze partij, welke bij herhaling verklaarde geen duimbreed van de bezette gebieden te willen afstaan, was hiermee aanzienlijk toegenomen. De zeer linkse Mapam had van alle regeringspartijen steeds op de meeste matiging aangedrongen, maar deze partij maakte geen deel meer uit van de regeringscoalitie, waardoor deze partij slechts over beperkte invloed beschikte.192 Met de grote

invloed van de rechtse Gahal-partij werd het steeds minder aannemelijk dat Israël de bezette gebieden zou afstaan.

In 1971 droeg Luns het ministerschap over aan Norbert Schmelzer. Schmelzer was meer georiënteerd op Europa dan zijn voorganger Luns, die in de loop van de jaren zestig het symbool was geworden van trouw aan de Verenigde Staten en de NAVO.193 Met Schmelzer als minister van

Buitenlandse Zaken wijzigde Nederland ten aanzien van Israël en de Arabische landen voorzichtig van koers. Nederland ging zich steeds meer schikken naar de politiek die de overige landen van de

189 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.251, ‘Vestiging Joods kwartier in Hebron’: memo van ambassadeur Bentinck aan de minister van Buitenlandse Zaken , 1 april 1970.

190 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.251, ‘Vestiging Joods kwartier in Hebron’: memo van ambassadeur Bentinck aan de minister van Buitenlandse Zaken , 1 april 1970.

191 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.251, ‘Het nieuwe Kabinet’: memo van ambassadeur Bentinck aan de minister van Buitenlandse Zaken, 24 december 1969.

192 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.251, ‘Het nieuwe Kabinet’: memo van ambassadeur Bentinck aan de minister van Buitenlandse Zaken, 24 december 1969.

Europese Gemeenschap voerden, waarmee Schmelzer probeerde te voorkomen dat Nederland in een geïsoleerde positie terecht zou komen.194 Wel bleef voor Schmelzer, net als het voor Luns was,

Veiligheidsraadresolutie 242 over de terugtrekking van Israël uit de bezette gebieden grondslag van het beleid. De Nederlandse regering kon instemmen met grenscorrecties, al moest dit wel door beide partijen in onderling overleg worden aanvaard. Voor Israël gold verdedigbaarheid van zijn grenzen voor alles. In Nederland was dit na de Zesdaagse Oorlog ook het heersende beeld. Maar al onder Luns was een zekere afstand gegroeid ten opzichte van deze opvattingen van Israël en onder Schmelzer groeide deze afstand nog meer. Hierdoor nam de kritiek op de Israëlische politiek wel wat toe, maar dit werd niet met zoveel woorden uitgesproken.195 Wellicht drong de boodschap van de

Nederlandse ambassademedewerkers dan toch door bij de minister van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse regering en werd ingezien dat Israël steeds minder bereid leek de bezette gebieden af te staan om tot een vredesregeling te komen. Nederland werd in de wereld echter nog altijd als één van de weinig overgebleven Europese vrienden van Israël beschouwd. Zo waren bijvoorbeeld in de Algemene Vergadering van 1970 Nederland en IJsland de enige Europese landen die ten gunste van Israël stemden.196

Hoewel Schmelzer het buitenlandse beleid meer afstemde met de andere Europese landen, kon hij tegenhouden dat de EEG een Franse, en dus pro-Arabische, koers in het Midden-Oosten zou gaan varen. Schmelzer kwam in november 1972 samen met de EEG-ministers van Buitenlandse Zaken voor het eerst bijeen onder de vlag van de Europese Politieke Samenwerking (EPS). De ministers besloten om een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van het conflict in het Midden- Oosten op te stellen.197 De Franse vertaling van Resolutie 242 werd hierbij als uitgangspunt gebruikt

en hiermee was in het voorstel sprake van een meer pro-Arabische koers. De Amerikanen zouden een zelfstandig Europees Midden-Oostenbeleid dat botste met hun belangen en die van Israël echter problematisch vinden. De Nederlandse regering wilde voorkomen dat zowel de Atlantische alliantie als de warme relatie met Israël schade zou oplopen.198

Het Atlantisch bondgenootschap bleef belangrijk voor Schmelzer, maar de belangstelling voor mensenrechten was in Nederland in de jaren zeventig gaan groeien, wat samenging met kritiek op de Verenigde Staten. Schmelzer liet toenmalig koningin Juliana in de troonrede van 1971 uitspreken dat mensenrechten behoorden tot de vraagstukken die dringend aandacht verdienden. Hoewel mensenrechten pas onder zijn opvolger, Max van der Stoel, een integraal bestanddeel van het beleid werden, kwam Schmelzer al tot daden die onder Luns niet denkbaar waren geweest. Zo

194 Hellema, Nederland in de wereld, 264.

195 Hellema, Zeeman en Van der Zwan, De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken, 237.

196 Hellema, Nederland in de wereld, 261. 197 Malcontent, Een open zenuw, 83. 198 Ibidem, 84.

liet Schmelzer zich in het openbaar kritisch uit over het Amerikaanse optreden in Vietnam, wat in het verleden ondenkbaar was geweest, maar geheel paste in het beeld van de toegenomen aandacht voor mensenrechten.199 Ook leek Schmelzer groter belang te hechten aan het Palestijnse

zelfbeschikkingsrecht, waar Luns dit toch meer als humanitair vraagstuk bleef zien. Schmelzer stemde eind december 1972 voor een VN-resolutie waarin eerbiediging van ‘de rechten van de Palestijnen’ als onmisbaar element werd beschouwd voor duurzame vrede en veiligheid in het Midden-Oosten.200 Dat Schmelzer meer belang hechtte aan het zelfbeschikkingsrecht van de

Palestijnen past in het beeld van de jaren zeventig, waarin sprake was van grote belangstelling voor mensenrechten.201