• No results found

Hoofdstuk 3 “Geen oorlog, geen vrede”

3.1 De Israëlische aanwezigheid in bezet gebied

In de jaren na de Zesdaagse Oorlog escaleerde de militaire confrontatie tussen Israël en de Arabische buurlanden, met name langs het Suezkanaal tussen Israël en Egypte. In maart 1969 begon de zogenaamde uitputtingsoorlog tussen Egypte en Israël, waarbij Egypte hevige artilleriebeschietingen en luchtbombardementen uitvoerde in de zone langs het Suezkanaal. Als reactie hierop begon de Israëlische luchtmacht in januari 1970 dieper de Nijldelta binnen te dringen en voerde bombardementen uit op militaire en strategische doelen.166 Gedurende 1969 gingen deze

Egyptische-Israëlische vijandelijkheden gepaard met gesprekken tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Zij wilden overeenstemming bereiken over voorwaarden voor een staakt-het- vuren en daaropvolgende onderhandelingen om tot een vredesakkoord te kunnen komen.167

Na de aanneming van Resolutie 242 van de Veiligheidsraad werd de Zweedse diplomaat Gunnar Jarring door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aangesteld als speciale gezant voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Jarrings’ onderhandelingsmethoden werden tevergeefs gebruikt tot de Oktoberoorlog in 1973.168 De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie wilden

overeenstemming bereiken over de interpretatie en de wijze van uitvoering van Resolutie 242 van de Veiligheidsraad.169 De regeringen van Egypte en Israël waren voorlopig nog niet bereid tot enige

concessies en Jarring constateerde dat er weinig was veranderd in het fundamentele verschil van

166 Soetendorp, Pragmatisch of principieel, 123.

167 Charles D. Smith, Palestine and the Arab-Israeli conflict (New York 1999), 217-219. 168 Robbert Fack, Gedane zaken, diplomatieke herinneringen (Amsterdam 1984), 41. 169 Soetendorp, Pragmatisch of principieel, 120-121.

interpretatie van Resolutie 242 door Israël en Egypte. Eind februari 1971 deelde de Israëlische regering Jarring mee dat Israël zich niet zou terugtrekken tot achter de grenzen van voor de Zesdaagse Oorlog. Van het standpunt dat veilige grenzen niet die van voor 5 juni 1967 konden zijn week de Israëlische regering niet af.170

Na de dood van president Nasser op 28 september 1970 werd Anwar Sadat president van Egypte. Sadat wilde de impasse rond de uitvoering van Resolutie 242 doorbreken, maar constateerde dat president Nixon zeer terughoudend was bij het uitoefenen van druk op Israël om de bezette gebieden te ontruimen. Ook de Sovjet-Unie kon weinig druk op Israël of de Verenigde Staten uitoefenen.171 Sadat kwam tot het inzicht dat alleen een nieuwe oorlog beweging zou kunnen

brengen in de situatie van “geen oorlog, geen vrede”. Een oorlog zou een doorbraak kunnen forceren in de bevroren territoriale situatie. Soetendorp verwijst hierbij naar de uitspraak van Von Clausewitz, dat oorlog enkel het voortzetten van politiek is met andere middelen.172

In het Midden-Oosten kwam men geen stap dichterbij vrede en Israël ging ondertussen door met het stichten van nederzettingen in bezet gebied. Na de Zesdaagse Oorlog had minister van Arbeid Allon het zogenaamde Allon-plan opgesteld. Dit plan hield in dat Israël een derde van het tijdens de Zesdaagse Oorlog veroverde gebied in handen zou houden – en de rest teruggegeven zou worden aan Jordanië of deel uit zou gaan maken van een nieuw te vormen Palestijnse staat. Een aantal nederzettingen langs de Jordaan zou volgens dit plan als verdedigingslinie moeten dienen. Ook andere gebieden zouden door Israël worden geannexeerd. Hoewel dit plan nooit officieel aangenomen werd door de Israëlische regering, vormde het wel in grote mate het nederzettingenbeleid van Israël in de bezette gebieden vanaf 1967.173

De Israëlische minister van Defensie Moshe Dayan formuleerde echter zijn eigen ideeën over grenzen en nederzettingen. Het belangrijkste verschil tussen de visie van Dayan en het plan van Allon betrof de Westelijke Jordaanoever, waar Dayan de voorkeur gaf aan grootschalige Joodse nederzettingen op de bevolkte hooglanden. Er zouden meerdere territoriale blokken moeten komen, hoofdzakelijk om een Joodse stedelijke aanwezigheid te vestigen naast de belangrijkste Arabische steden.174 In de periode 1969-1972 was er een opmerkelijke uitbreiding te zien van de

Israëlische nederzettingen in bezet gebeid. Tegen het einde van 1968 had Israël zeventien nederzettingen in bezet gebied, in 1970 waren dit er al meer dan dertig.175 Vanaf 1972 was de

170 Soetendorp, Pragmatisch of principieel, 126-127. 171 Ibidem, 131.

172 Ibidem, 131.

173Hemda Agid-Ben Yehuda en Yehudit Auerbach, ‘Attitudes to an Existence Conflict: Allon and Peres on the Palestinian Issue, 1967-1987’, Journal of conflict resolution 35:3 (september 1991) 519-546, aldaar 520.

174 Harris, Taking Root, 50-51.

dominante tendens in Israël om de kolonisatie van de bezette gebieden te intensiveren en te versnellen.176 Zoals vlak na de Zesdaagse Oorlog al was te zien werd met het idee dat vrede niet snel

gevonden zou worden de Israëlische claim op de bezette gebieden steeds sterker. De nederzettingen in bezet gebied werden uitgebreid en hieruit kan opgemaakt worden dat Israël niet snel afstand zou doen van de bezette gebieden.

In Nederland werd het probleem van de Palestijnen van meet af aan als een humanitair vraagstuk beschouwd.177 In Resolutie 242 werden de Palestijnen enkel als vluchtelingen aangeduid.

In een andere resolutie, Resolutie 2628, werd er echter gesproken over de rechten van de Palestijnen, met name het recht op zelfbeschikking. Dit ging dus verder dan Resolutie 242, waardoor Nederland in 1970 tegen stemde.178 Toch wijzigde Den Haag zijn beleid ten aanzien van Israël en de

Palestijnse kwestie geleidelijk.179 De Nederlandse regering stemde in 1972 vóór resolutie 2949, een

resolutie waarin erkend werd dat eerbiediging van de rechten van de Palestijnen een onmisbaar element was bij het komen tot vrede in het Midden-Oosten. De Nederlandse regering interpreteerde de paragraaf over de rechten van de Palestijnen echter zodanig, dat niets in deze paragraaf toevoegde of afdeed tegen hetgeen in Resolutie 242 werd gesteld met betrekking tot de Palestijnen. Het Palestijnse probleem werd door de Nederlandse regering nog steeds als vluchtelingenprobleem beschouwd.180

Onder de Nederlandse bevolking was een licht afnemende steun voor Israël te zien, zo kwam uit een NIPO-onderzoek van december 1969 dat 51 procent van de ondervraagden partij koos voor Israël, 1 procent voor de Arabische landen, 27 procent stelde neutraal in het conflict te staan en 21 procent had geen mening.181 Vlak na de Zesdaagse Oorlog stelde 67 procent van de ondervraagden

zich nog achter Israël, de steun voor Israël was dus zeker wat verminderd.