• No results found

Hoofdstuk 4 De Oktoberoorlog

4.3 Eigen belangen eerst

Het Nederlandse parlement had zich tijdens de Zesdaagse Oorlog grotendeels achter Israël gesteld en ook tijdens de Oktoberoorlog was dit het geval.274 In de algemene politieke en financiële

beschouwingen over de rijksbegroting voor 1974 grepen vrijwel alle parlementariërs het moment aan om allereerst hun medeleven met Israël uit te spreken.275 De heer Wiegel wilde bijvoorbeeld

voordat hij zijn betoog begon namens de VVD stellen dat zijn fractie in het conflict in het Midden-

270 Soetendorp, pragmatisch of principieel, 150; Kuitenbrouwer, De ontdekking van de derde wereld, 203. 271Notulen MR, 9 november 1973, Nationaal Archief, Den Haag, nr. 1237, 5.

272 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.215, ‘Israël en Palestijnse VN-resoluties’, 29 november 1974.

273 Malcontent en Baudet, ‘The Dutchman’s burden?’, 89.

274 Everts, Controversies at home, 167.

275 HTK, 4de vergadering, 9 oktober 1973, ‘Algemene politieke en financiële beschouwingen rijksbegroting

Oosten heel duidelijk achter Israël stond. Hij stelde te hopen op een wapenstilstand en hij vond dat de territoriale situatie van voor het uitbreken van de oorlog volledig hersteld moest worden. Wiegel sprak met geen woord over de Palestijnen.276 Deze houding van de VVD veranderde echter toen de

Arabische landen Nederland een olie-embargo oplegden en de Nederlandse economische belangen geschaad konden worden.

Het progressieve kabinet-Den Uyl had zich na de Oktoberoorlog achter Israël gesteld en in de Tweede Kamer spraken de rechtse oppositiepartijen zich nog sterker in pro-Israëlische termen uit dan de progressieve regeringspartijen. Maar toen de Arabische landen de Nederlandse regering beschuldigde van een pro-Israëlische houding en Nederland een olie-embargo oplegden werd er met name vanuit rechts scherpe kritiek op Van der Stoel geuit. Hem werd een pro-Israëlische getuigenispolitiek verweten, die het opgelegde olie-embargo zou hebben uitgelokt.277 Op 31 oktober

1973 werd in de Tweede Kamer gesproken over de oliesituatie.278 De heer Pontheine deed namens

de VVD een ernstig beroep op de regering om al het noodzakelijke te doen om de boycot zo spoedig mogelijk te doen beëindigen. Hij haalde hierbij de positie van de regering in het Midden-Oosten aan, waarbij het volgens hem de minister van Buitenlandse Zaken nog niet gelukt was voldoende contacten met zijn collega’s in de betrokken Arabische landen op te bouwen.279 Het mocht wat de

VVD betreft tijdens de oliecrisis in 1973 wel even wat minder met de Nederlandse steun aan Israël.280 Maar was het niet zijn collega Wiegel die namens de VVD de Nederlandse regering na het

uitbreken van de Oktoberoorlog opriep om achter Israël te gaan staan en hierbij zelf geen woord repte over de Palestijnen? Nu de Nederlandse economische belangen in het geding waren werd de Nederlandse regering door de VVD ineens gewezen op zijn houding in het Midden-Oosten.

Van der Spek stelde in de Tweede Kamer dat het naar de mening van de PSP onbegrijpelijk was dat de minister van Buitenlandse Zaken er alles aan deed om de indruk weg te nemen, dat de Nederlandse regering een pro-Israëlisch standpunt had ingenomen. Hierbij wees hij er ook op dat de regering stelde dat de basis voor een staakt-het-vuren een terugkeer van beide partijen tot de bestandslijnen van vóór de Oktoberoorlog moest zijn. Hiermee dreigde volgens Van der Spek de suggestie dat men het feit dat Israël deze gebieden met agressie had verkregen wilde legitimeren. Ook haalde Van der Spek de door Israël bezette gebieden aan en vroeg hij of de regering nu actiever zou worden op het bevorderen van het ongedaan maken van deze militaire veroveringen van

276 HTK, 4de vergadering, 7; Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld, 195-196.

277 Hellema, Zeeman en Van der Zwan, De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken, 251.

278 HTK, 14de vergadering, 31 oktober 1973, ‘Brief van de Minister van Economische Zaken betreffende de oliesituatie’.

279 HTK, 14de vergadering, 509.

1967.281 Van der Spek wilde dus net als Pontheine van de VVD dat de Nederlandse regering een

meer neutrale houding aan zou nemen in het Midden-Oostenconflict. Voor de VVD was dit echter vooral vanwege de Nederlandse belangen die in het geding waren, terwijl dit voor de PSP het belang dat gehecht werd aan de rechten van de Palestijnen was.

Minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel reageerde op de opmerkingen van de Kamerleden en zei dat in de contacten met de Arabische landen naar voren werd gebracht dat het oordeel van de Nederlandse regering was dat het in het kader van Resolutie 242 noodzakelijk was dat men moest komen tot veilige en erkende grenzen. ‘Daarnaast is zij de overtuiging toegedaan dat in een kader van een vredesregeling eveneens tot stand moet komen terugtrekking uit bezette gebieden en met name een regeling van het vraagstuk van de Palestijnse vluchtelingen.’,282 aldus

Van der Stoel. De heer Jansen (PPR) vroeg om verduidelijking van het dubieuze punt van terugtrekking uit de bezette gebieden. Hij vroeg of de minister van Buitenlandse Zaken terugtrekking uit alle bezette gebieden bedoelde.283 Minister Van der Stoel reageerde hier het volgende op: ‘Israël

zal zich, zoals dat in de memorie van toelichting wordt gesteld, dienen terug te trekken uit de bezette gebieden tot een gebied, dat bij benadering even groot is als het territoir van vóór de juni- oorlog van 1967. Dat is een formulering, die inhoudt, dat kleine grenscorrecties, in overleg tussen partijen overeen te komen, mogelijk moeten zijn.’284 Dit antwoord interpreteer ik als een ‘nee’ op de

vraag van de heer Jansen. Minister Van der Stoel bedoelde niet terugtrekking van Israël uit alle bezette gebieden, hij stelde zich immers – net zoals de voorgaande ministers –op het punt dat grenscorrecties mogelijk moesten zijn en Israël bepaalde gebieden uit veiligheidsoverwegingen zou mogen behouden.

In het kader van de Europese Politieke Samenwerking (EPS) had Van der Stoel een gemeenschappelijke verklaring onderschreven waarin de rechten van de Palestijnen werden erkend.285 Dat Nederland zich op 6 november 1973 bij deze Europese verklaring aansloot stuitte op

veel vragen vanuit het parlement. Daarom verzochten enige leden in een vergadering begin december om heropening van de algemene beraadslaging over de begroting van Buitenlandse Zaken voor 1974.286 De heer Dankert vroeg de minister namens de PvdA of hij kon bevestigen dat er geen

sprake was van een verandering in de houding van de Nederlandse regering.287 Van der Stoel zei dat

Resolutie 242 in al haar onderdelen toegepast diende te worden - daaraan hield de Nederlandse

281 HTK, 14de vergadering, 523. 282 HTK, 14de vergadering, 526. 283 HTK, 14de vergadering, 526. 284 HTK, 14de vergadering, 526-527.

285 Hellema, Zeeman en Van der Zwan, De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken,251.

286 HTK, 29ste vergadering, 5 december 1973, ‘Vaststelling van hoofdstuk V (Buitenlandse Zaken) voor 1974’. 287 HTK, 29ste vergadering, 1438.

regering zich vast. ‘Er is dus geen sprake van dat er op enigerlei wijze verandering in dat standpunt is gekomen.’, zo stelde Van der Stoel.288 Maar doordat deze verklaring ondertekend werd leek de

Nederlandse pro-Israëlische koers wel degelijk gewijzigd. Met deze verklaring werd immers meer tegemoetgekomen aan de Arabische standpunten.

Het parlement leek de Nederlandse regering in deze periode dus meermaals ter verantwoording te roepen over het gevoerde beleid. Maar kon de regering het wel goed doen voor het parlement? Wanneer gesproken werd over het olie-embargo moest de Nederlandse regering zijn banden met de Arabische landen verbeteren en werd de regering een te pro-Israëlische houding verweten. Wanneer de regering van dit pro-Israël stigma af probeerde te komen, door mee te gaan met een verklaring waarin meer tegemoetgekomen werd aan het Arabische standpunt, werd de minister van Buitenlandse Zaken echter weer op het matje geroepen om het regeringsbeleid te verantwoorden. Bij het uitvoeren van het evenwichtige beleid ten aanzien van het Midden-Oosten moest de minister van Buitenlandse Zaken zowel Israël, de Arabische landen als het parlement tevreden houden. Waar zijn houding in het Midden-Oosten vanuit het parlement vooral op kritiek stuitte, werd er in de Ministerraad juist met waardering gesproken over het beleid van de minister. Zo stelde minister van Financiën Wim Duisenberg dat uit feiten en daden op iets langere termijn zal blijken dat er niet sprake was van een inconsistent beleid. Minister Pronk was het hiermee eens en vond dat Van der Stoel een uiterst evenwichtig en consistent beleid had gevoerd. Ook was Pronk van mening dat het EEG-standpunt overeenkwam met de eerder ingenomen standpunten van de Nederlandse regering.289