• No results found

Hoofdstuk 3 “Geen oorlog, geen vrede”

3.4 Feitelijke berichten

In de Nederlandse kranten werd in de periode 1969 tot en met 1972 het conflict tussen Israël en de Arabische landen vaak besproken. Opvallend is dat hierbij, in tegenstelling tot in de voorgaande periode, niet meer zozeer de kant van Israël werd gekozen. Er werd vrij feitelijk gesproken over het conflict en de kans op een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten. Net zoals bij de Nederlandse regering leek er in de media sprake te zijn van een meer neutrale houding binnen het Israëlisch- Palestijnse conflict. In deze periode werd ook meer over de door Israël bezette gebieden geschreven. Maar werd hierbij ook een kritische toon aangeslagen?

Binnen het Nederlandse parlement uitten de politici hun zorgen over het uitbreken van een oorlog tussen Israël en de Arabische staten. Ook de kranten haalden de kans op een oorlog aan, maar waar de politici opriepen om Israël te steunen bij het uitbreken van een nieuwe oorlog, gingen

210 HTK, 44ste vergadering.

211 HTK, 27ste vergadering, 1444.

212 HTK, 44ste vergadering, 2170.

213 HEK, 37ste vergadering.

214 HEK, 37ste vergadering, 871.

de kranten vooral feitelijk in op deze verwachte escalatie. Wat in de kranten vooral naar voren kwam was dat de Arabische landen oorlog als enige oplossing zagen. Zo werd begin 1969 in Trouw een toespraak van de Egyptische president Nasser aangehaald, waarin hij tot het nieuwe Egyptische parlement sprak en zei dat oorlog de enige oplossing leek.216 Een politieke oplossing in het Midden-

Oosten zou volgens Nasser niet gevonden worden, ‘zolang de vijand (Israël) er niet van doordrongen is dat wij hem vechtend kunnen dwingen zich terug te trekken uit onze gebieden’.217 Ongeveer een

jaar later werd in De Telegraaf gesproken over de dreiging van een oorlog vanuit de Arabische landen.218 De Arabieren verklaarden op een Arabische topconferentie in Caïro vastbesloten te zijn de

door Israël bezette Arabische gebieden te bevrijden.219 In de kranten werd geschreven over de

Arabische wil om de Israëli’s met geweld terug te dringen uit de door Israël bezette gebieden. Waar het Nederlands parlement zich hierbij op het punt stelde dat Israël gesteund zou moeten worden bij het uitbreken van een nieuwe oorlog, werd in de kranten niet opgeroepen tot steun. Waar tijdens en na de Zesdaagse Oorlog krantenadvertenties geplaatst werden die opriepen om Israël te steunen, leek hiervan nu geen sprake.

Met besprekingen onder leiding van Janning moest een politieke oplossing in het Midden- Oosten gevonden worden. In Trouwwerd in augustus 1970 geschreven over het vredesplan voor het Midden-Oosten.220 In de bijdrage was te lezen dat de voorgestelde besprekingen moesten leiden tot

vrede op basis van wederzijdse erkenning van de soevereiniteit en territoriale onschendbaarheid van Egypte, Jordanië en Israël. Tijdens de onderhandelingen moest de kwestie van de Israëlische terugtrekking uit de bezette gebieden overeenkomstig Resolutie 242 worden uitgewerkt. Volgens de Arabische landen moest Israël zich uit alle bezette gebieden terugtrekken, terwijl Israël stelde dat het de bedoeling was dat het zijn troepen terug zou trekken achter nieuwe, veilige grenzen.221 Dit

punt bemoeilijkte de vredesbesprekingen van Jarring. Zo schreef De Volkskrant ruim een half jaar later dat het Israëlische antwoord op vredesvoorstellen van Egypte en Jarring de deur had gesloten voor alle vreedzame pogingen om het conflict in het Midden-Oosten op te lossen.222 Israël had in dit

antwoord gesteld dat het wilde onderhandelen, maar niet bereid was voorwaarden vooraf te accepteren, zoals een totale ontruiming van bezette gebieden. Rusland, Amerika en de Verenigde Naties toonden zich ontevreden over dit Israëlische antwoord.223 Hiermee sloeg de krant een vrij

216 ‘Nasser: vreedzame regeling in M-Oosten lijkt uitgesloten’, Trouw (22 januari 1969). 217 ‘Nasser: vreedzame regeling in M-Oosten lijkt uitgesloten’, Trouw (22 januari 1969). 218 ‘Bezet gebied moet worden bevrijd’, De Telegraaf (10 februari 1970).

219 ‘Bezet gebied moet worden bevrijd’, De Telegraaf (10 februari 1970). 220 ‘Israël aanvaardt Amerikaans plan’, Trouw (1 augustus 1970). 221 ‘Israël aanvaardt Amerikaans plan’, Trouw (1 augustus 1970).

222 ‘Nieuwe impasse dreigt: Israëls antwoord wekt veel kritiek’, De Volkskrant (1 maart 1971). 223 ‘Nieuwe impasse dreigt: Israëls antwoord wekt veel kritiek’, De Volkskrant (1 maart 1971).

kritische toon aan ten opzichte van Israël. Hoewel het niet met zoveel woorden geuit werd, kan hieruit begrepen worden dat Israël het komen tot een vreedzame oplossing dwarsboomde.

De kranten gingen ook in op Israëls aanwezigheid in bezet gebied. Zo schreef Trouwover Israëls eerste ‘permanente Joodse nederzetting’, dat het in bezet Arabisch gebied gevestigd had.224

De Israëlische premier Golda Meir kondigde bij het voorstellen van haar nieuwe kabinet in het Israëlische parlement de vestiging van ‘permanente Joodse nederzettingen van landelijk en stedelijk karakter’ aan. Dit betekende een wijziging van het bezettingsbeleid van de vorige Israëlische regering die enkel toeliet dat er tijdelijke paramilitaire nederzettingen werden gebouwd door ‘militaire pioniers’, zo was te lezen in De Volkskrant.225 In dit artikel werd aangekaart dat de

Israëlische nederzettingen niet enkel tijdelijke paramilitaire nederzettingen waren, maar dat er permanente Joodse nederzettingen gevestigd werden. In februari 1972 ging De Telegraaf in op het bezetten van gebied, waarin het schreef dat de Israëlische regering in totaal twintigduizend woningen wilde gaan neerzetten in en bij de bezette delen van de oude stad Jeruzalem.226 Een paar

dagen later schreef De Volkskrant dat de voorzitter van de Jewish Agency stelde dat Israël voorlopig zal doorgaan kibboetsim te bouwen op het na de Zesdaagse Oorlog bezette gebied, “maar alleen in beperkte mate, voor zover dit uit politiek strategisch oogpunt noodzakelijk is”.227 Dat er permanente

Joodse nederzettingen gevestigd werden zou volgens de Jewish Agency alleen zijn uit politiek- strategische noodzaak. Uit de publicaties wordt niet duidelijk of dit geloofd werd. Echter blijkt wel dat het bekend was dat Israël niet meer enkel nederzettingen met paramilitair karakter stichtte.

In de kranten werd niet alleen geschreven over het stedelijke karakter van de nederzettingen, ook het internationaal recht werd aangehaald. Zo was in Trouw te lezen dat Amerika Israël had verweten dat het in de bezette Arabische gebieden activiteiten ontplooide die in strijd zijn met de Geneefse Conventie van 1949.228 Woordvoerder Charles Bray stelde ‘dat betekent dat er in

Jeruzalem geen woningen mogen worden gebouwd met het doel vestiging van Israëli’s in bezet gebied te vergemakkelijken’.229 Uit deze bijdrage blijkt dat het bekend was dat het handelen van

Israël in bezet gebied in strijd was met het internationaal recht. Zelfs Amerika, een belangrijke bondgenoot van Israël, gaf kritiek op het permanent vestigen van Israëli’s in bezet gebied.

Ook werd het verzet van de Palestijnen en het optreden van Israël tegen dit verzet in de kranten besproken. Zo schreef Trouweind 1969 dat Israël een hardere lijn ging volgen in de bezette

224 ‘Israëli’s vestigden zich blijvend in bezet gebied’, Trouw (20 december 1969). 225 ‘Israëli’s vestigden zich blijvend in bezet gebied’, Trouw (20 december 1969). 226 ‘Israël bouwt in bezet deel Jeruzalem’, De Telegraaf (17 februari 1971).

227 ‘Jewish Agency: “Israël blijft bouwen in bezet gebied”, De Volkskrant (23 februari 1971). 228 ‘Driewerf ‘strijd’ heeft Egypte’s prioriteit’, Trouw (11 juni 1971).

gebieden.230 De Israëli’s hoopten door een hardere aanpak een einde te maken aan het om zich

heen grijpende Palestijnse verzet in de bezette gebieden.231 Professor H. Mierlo schreef in december

1969 in een artikel in De Telegraaf dat de Palestijnen vastberaden waren om te vechten voor de bevrijding van Palestina.232 Mierlo schreef dat de Arabieren in de bezette gebieden verzet pleegden

tegen de door hen gehate zionistische staat. ‘Dit is een logisch gevolg van de situatie. Zij voelen het als een recht weerstand te bieden op alle manieren’.233 Mierlo legde het Palestijnse verzet uit als

logisch gevolg van de Israëlische bezetting en schreef hiermee meer vanuit Palestijns standpunt.

Conclusie

Tussen 1969 en 1972 leken de landen in het Midden-Oosten geen stap dichterbij vrede te komen, ondanks inspanningen van de internationale gemeenschap om tot een oplossing van het Israëlisch- Arabische conflict te komen op basis van Resolutie 242 van de Veiligheidsraad. Israël breidde in deze periode zijn nederzettingen in bezet gebied uit en het stedelijk karakter van de nederzettingen werd steeds meer benadrukt. Waar het Nederlandse parlement alleen oog leek te hebben voor bescherming van Israël bij een nieuwe oorlog, groeide er binnen de Nederlandse regering een zekere afstand van Israëls streven naar veilige grenzen. De beschuldigingen van de ambassadeur over een Israëlische annexatiepolitiek vonden echter geen weerklank in het regeringsbeleid.

Hoewel het parlement zich nog steeds vrijwel geheel achter Israël stelde was er een andere houding op te merken in de kranten. Zo werd het Arabische standpunt meer aangekaart en werd er in een bijdrage gewezen op het feit dat de Israëlische nederzettingen in strijd waren met het internationaal recht. Hiermee sloot het regeringsbeleid, waar het Arabische standpunt ook steeds meer gezien werd, meer aan bij wat er geschreven werd in de kranten. Deze veranderde houding van de regering kan echter met name verklaard worden doordat Schmelzer het beleid meer aanpaste aan de politiek van de EEG-landen. Ook hechtte Schmelzer meer belang aan het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht, wat paste in deze tijd waarin het draagvlak voor mensenrechten groot was.

230 ‘Israël gaat in bezette gebieden harder optreden’, Trouw (5 november 1969). 231 ‘Israël gaat in bezette gebieden harder optreden’, Trouw (5 november 1969).

232 H. Mierlo, ‘Palestijnen kozen geweer boven bevolkingsgroei’, De Telegraaf (6 december 1969). 233 H. Mierlo, ‘Palestijnen kozen geweer boven bevolkingsgroei’, De Telegraaf (6 december 1969).