• No results found

Hoofdstuk 4 De Oktoberoorlog

4.4 De Arabische kant van het verhaal

Tijdens en na de Oktoberoorlog werd er in de Nederlandse kranten veel over het conflict in het Midden-Oosten geschreven. Ook werd er in deze periode meer dan in de voorgaande jaren over het bezetten van gebied door Israël geschreven. Israël ging door met het uitbreiden van de nederzettingen in bezet gebied en nog voor het uitbreken van de Oktoberoorlog schreef De

Volkskrant hierover.290 Te lezen was dat de Israëlische Arbeiderspartij formeel zijn goedkeuring had

uitgesproken over voorstellen van minister van Defensie Dayan om meer Joodse nederzettingen en fabrieken te bouwen in de bezette gebieden. Ook mochten volgens dit plan Joodse organisaties en individuele Joden land aankopen van Arabieren in de bezette gebieden. Het standpunt van koning Hoessein van Jordanië kwam in dit krantenbericht ook naar voren, wie stelde dat Jordanië vasthield aan de Resolutie 242 van de Veiligheidsraad, die van Israël eiste dat het zich terug zou trekken uit de

288 HTK, 29ste vergadering, 1440.

289 Notulen MR, 9 november 1973, Nationaal Archief, Den Haag, nr. 1237, 10.

bezette Arabische gebieden.291 Uit deze bijdrage blijkt dat Israël haar nederzettingen wilde

uitbreiden in bezet Arabisch gebied. Kritiek op dit Israëlisch beleid werd echter niet gegeven, al kwam wel het Arabische standpunt naar voren.

Het aan Nederland opgelegde olie-embargo werd in de kranten ook besproken. De Telegraaf schreef hier eind oktober over dat de Arabische olieboycot tegen Nederland zich gestaag uitbreidde.292 ‘De landen hebben laten weten, dat de boycot van kracht blijft, tot Israël de in 1967

bezette gebieden heeft teruggegeven’.293 Volgens De Volkskrant was deze olieboycot niet van

invloed op het beleid van de Nederlandse regering in het Midden-Oosten.294 Te lezen was dat het

kabinet-Den Uyl vasthield aan de integrale uitvoering van Resolutie 242. Volgens minister Van der Stoel moesten aan de onderhandelingstafel beide partijen kleine grenscorrecties kunnen aanbrengen.295 Ook in de kranten werd dus het naar voren gebracht dat de Nederlandse regering

vrede op basis van Resolutie 242 bleef zoeken en dat grenscorrecties mogelijk moesten zijn.

Met het aansluiten bij EEG-verklaring van 6 november 1973 leek Nederland zich meer geschikt te hebben naar de Arabische interpretatie van Resolutie 242 en de Israëlische terugtrekking uit bezette gebieden. Hierover was in De Telegraafte lezen dat deze gemeenschappelijke verklaring in Brussel werd beschouwd als een grote politieke triomf voor Frankrijk, ‘dat nu de andere acht lidstaten op de knieën heeft gekregen om de Franse interpretatie van Resolutie 242 te accepteren.’296 Dat Israël niet blij was met deze pro-Arabische EEG-verklaring kwam duidelijk naar

voren in deze bijdrage. Zo was te lezen dat een Israëlische diplomaat stelde dat de verklaring zowel voor Israël als voor Europa zelf een nederlaag was. Europa had volgens de diplomaat moreel verloren door te zwichten voor de pressie en was Israël de politieke steun van Europa kwijtgeraakt.297 Een dag later kopte Trouw: ‘Arabieren tevreden over EEG-standpunten’.298 In dit

krantenbericht kwam vooral de teleurstelling van Israël over de EEG-verklaring naar voren. Zo was in het stuk te lezen dat veel Israëli’s de verklaring van de EEG als een volledige capitulatie voor de Arabische chantage met olie zagen.299 Hoewel er in de kranten wel werd gesproken over de kritiek

vanuit Israël op het Nederlandse optreden door zich aan te sluiten bij de EEG-verklaring, werd er in de kranten geen kritiek geuit op deze Nederlandse evenwichtige houding, die toch omschreven kan

291 Israël wil bezette gebieden opkopen’, De Volkskrant (4 september 1973). 292 ‘Olieboycot breidt zich gestadig uit’, De Telegraaf (25 oktober 1973). 293 ‘Olieboycot breidt zich gestadig uit’, De Telegraaf (25 oktober 1973).

294 ‘Olieboycot niet van invloed: Kabinet houdt vast aan resolutie 242’, De Volkskrant (1 november 1973). 295 Olieboycot niet van invloed’, De Volkskrant (1 november 1973).

296 ‘Euromarkt buigt voor Arabieren’, De Telegraaf (7 november 1973). 297 ‘Euromarkt buigt voor Arabieren’, De Telegraaf (7 november 1973) 298 ‘Arabieren tevreden over EEG-standpunten’, Trouw (8 november 1973). 299 ‘Arabieren tevreden over EEG-standpunten’, Trouw (8 november 1973).

worden als een minder pro-Israëlische houding. Waar het parlement de Nederlandse regering opriep om dit beleid te verantwoorden leek hiervan in de kranten geen sprake.

Steeds vaker waren in de kranten stukken te lezen over de Palestijnen. Zo bracht De

Volkskrant een verklaring van het Nederlands Palestina Komitee uit.300 In deze bijdrage werd

besproken dat het Nederlands Palestina Komitee tevergeefs had geprobeerd een persverklaring naar aanleiding van de vijandelijkheden in het Midden-Oosten op het ANP-telexnet te krijgen. Het Nederlands Palestina Komitee had gevraagd waarom het ANP dan wél een verklaring had verspreid van het Israëlisch Solidariteits Komitee. Hierop kregen zij te horen dat de verklaring geen nieuws bevatte.’301 In De Volkskrant was de verklaring van het Nederlands Palestina Komitee wel te lezen,

wat betekent dat de krant het Palestijnse standpunt wel liet zien. In de verklaring van het Nederlands Palestina Komitee werd onder andere gezegd dat er geen sprake kon zijn van Arabische agressie, omdat Egypte en Syrië streden op eigen grondgebied dat door Israël ten onrechte bezet werd gehouden.302 De krant wilde dus, anders dan de Telexnet, ook de verklaring van het Palestina

Komitee uitbrengen, waarbij het Arabische standpunt uitgelegd werd en erop gewezen werd dat Israël ten onrechte grondgebied van Arabische landen bezet hield.

Conclusie

Met de Arabische aanval op Israël in oktober 1973 werd het steeds minder aannemelijk dat Israël afstand zou doen van de bezette gebieden. Daarbij verharde na de Oktoberoorlog onder de rechtse Israëlische regering het nederzettingenbeleid en werden nederzettingen met een meer stedelijk karakter gesticht. Minister Van der Stoel werkte met name na het aan Nederland opgelegde olie- embargo aan een ‘evenwichtig’ beleid ten aanzien van het Midden-Oosten. De Nederlandse regering werd door het parlement meermaals opgeroepen dit beleid te verantwoorden. Hoewel de regering zich wel verantwoordde, leek het parlement geen invloed uit te oefenen op het regeringsbeleid.

Met name vanuit de Nederlandse ambassade in Israël waren kritische geluiden te horen over de Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Uit deze berichten kon begrepen worden dat de Israëlische regering openlijk afgestapt was van het idee tijdelijke nederzettingen te stichten met een paramilitair karakter. Toch werd er door de Nederlandse regering nog steeds niet openlijk kritiek geuit op de verharding van het nederzettingenbeleid. Wel nam Nederland een neutralere houding aan binnen het Israëlisch-Palestijnse conflict, wat met name verklaard kan worden door de oliecrisis, waardoor Nederland gedwongen werd van zijn pro-Israël stigma af te komen. Ook moest Nederland zijn beleid steeds meer aanpassen aan de politiek van de EEG-landen, omdat Nederland niet weer in

300 ‘Nieuws’, De Volkskrant, 11 november 1973. 301 ‘Nieuws’, De Volkskrant, 11 november 1973. 302 Nieuws’, De Volkskrant, 11 november 1973.

een isolement terecht kon komen. De Nederlandse houding ten aanzien van het conflict in het Midden-Oosten veranderde dus wel, maar de houding ten aanzien van het nederzettingenbeleid niet.

Conclusie

Nederland had zich na het uitroepen van de staat Israël tot trouwe bondgenoot van de Joodse staat ontwikkeld. Met name tijdens de Zesdaagse Oorlog kon Israël op steun van Nederland rekenen. Tijdens deze oorlog veroverde Israël echter gebied, waar het nederzettingen stichtte. Dit was in strijd met het internationaal recht, de Vierde Geneefse Conventie van 1949 verbiedt namelijk het bouwen van nederzettingen in bezet gebied. Het zou in de verwachting liggen dat Nederland, een land dat zich positioneert als een voorvechter van een internationale rechtsorde, zich hiertegen zou uitspreken. De vraag of Nederland zich inderdaad kritisch opstelde tegenover het Israëlische nederzettingenbeleid, of dat het trouwe bondgenootschap met Israël toch belangrijker was bij het vormen van het Nederlandse buitenlandse beleid, vormde de aanleiding voor dit onderzoek.

In deze scriptie heb ik onderzocht hoe de houding van de Nederlandse regering tussen 1967 en 1974 ten aanzien van het Israëlische nederzettingenbeleid te verklaren is en of de opinies in het parlement en de media het regeringsbeleid beïnvloedden. Om dit te kunnen beantwoorden heb ik eerst enkele deelvragen beantwoord. Ten eerste heb ik gekeken naar de ontwikkeling van de Nederlandse pro-Israëlische houding. Vanaf de oprichting van de staat Israël bestond er binnen Nederland sympathie voor de Joodse staat, maar deze sympathie werd pas openlijk geuit toen Nederlands-Indië niet meer onder Nederlands gezag viel. Met name schuldgevoelens vanwege de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog kunnen de Nederlandse sympathie voor en steun aan Israël verklaren. De heersende gedachte was dat het Joodse volk door een grote lijdensweg was gegaan, waardoor de Joden recht hadden op een eigen staat.

Vervolgens heb ik onderzocht hoe de Nederlandse regering reageerde op de Israëlische nederzettingen die het land stichtte in het tijdens de Zesdaagse Oorlog bezette gebied. De Nederlandse regering stelde zich op het standpunt dat Israël de bezette gebieden als onderhandelingsobject mocht beschouwen, de bezette gebieden zouden als ruilkaart voor vrede met de Arabische landen moeten dienen. Bijna alle Kamerleden waren van mening dat Israël de veroverde gebieden niet hoefde te ontruimen zolang de Arabische staten niet bereid waren Israël te erkennen. Ook riepen zij, net als in de media gedaan werd, de regering op om Israël te steunen. De meningen over het Israëlisch-Palestijnse conflict van de regering, het parlement en de publieke opinie kwamen in de periode na de Zesdaagse Oorlog dus grotendeels overeen, al stelde minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns zich voorzichtig kritisch op tegenover zijn Israëlische ambtsgenoot Abba Eban. Zo stelde Luns dat ontruiming van een deel van de door Israël bezette gebieden de vredeskansen in het Midden-Oosten zou vergroten. Hoewel het Luns lukte Eban te overtuigen van een gematigder koers, vond Eban geen steun binnen de Israëlische regering, waar de haviken alle opties – dus ook annexaties – open wilden houden.

In de jaren na de Zesdaagse Oorlog kwamen de landen in het Midden-Oosten geen stap dichterbij vrede. Het Israëlische nederzettingenbeleid verhardde en Israël breidde de nederzettingen in bezet gebied uit, waarbij het permanente karakter van de nederzettingen steeds duidelijker werd. Ik heb onderzocht waarom de houding van de Nederlandse regering tussen de Zesdaagse Oorlog en de Oktoberoorlog ten aanzien van Israël veranderde en of de verharding van het Israëlische nederzettingenbeleid hierop van invloed was. De Verenigde Staten waren, net als Nederland, een belangrijke bondgenoot van Israël. Voor Luns vormde Atlantisme het speerpunt van het buitenlandse beleid en de hulp van de Verenigde Staten was volgens hem belangrijk bij het vinden van een oplossing in het Midden-Oostenconflict. Binnen Europa heerste meer verdeeldheid over het Midden-Oosten, maar onder minister van Buitenlandse Zaken Norbert Schmelzer werd het Nederlandse beleid wel meer aangepast aan de politiek die de andere landen van de Europese Gemeenschap voerden. Dit was vooral om te voorkomen dat Nederland binnen de Europese Gemeenschap in een geïsoleerde positie terecht zou komen. Hierdoor leek het Nederlandse beleid wat te veranderen en werd het Arabische standpunt meer gezien. Ook was het draagvlak voor mensenrechten in de Nederlandse maatschappij vanaf de jaren zeventig groot, waardoor de regering evenals de publieke opinie meer belang hechtte aan de rechten van de Palestijnen. Behalve de PSP, bleef het parlement wat dit betreft achter en kwamen de meeste Kamerleden niet zozeer op voor de rechten van de Palestijnen. Zij riepen de regering vooral op om Israël te steunen bij het uitbreken een nieuwe oorlog. Hoewel het Arabische standpunt steeds meer gezien werd betekende dit niet dat de Nederlandse regering zich kritischer opstelde ten aanzien van het Israëlische nederzettingenbeleid, terwijl de Nederlandse ambassadeur in een memo aan de minister Israël zelfs beschuldigde van annexatiepolitiek.

De Arabische landen wilden Israël dwingen de bezette gebieden te ontruimen en in oktober 1973 vielen Egypte en Syrië Israël aan, waarmee de Oktoberoorlog werd ingezet. De Arabische aanval had echter een tegenovergesteld gevolg, Israël hechtte hierdoor enkel meer belang aan de nederzettingen in bezet gebied, die als buffer tegen Arabische aanvallen konden dienen. De Nederlandse regering beschuldigde de Arabische landen na de aanval op Israël van agressie. Dat Nederland Israël vaak steunde was de Arabische landen niet ontgaan. Om Nederland te dwingen zijn beleid in het Midden-Oosten in Arabische zin bij te stellen werd Nederland door de Arabische olieproducerende landen een olie-embargo opgelegd. Nederland moest van zijn pro-Israël stigma afkomen en de Nederlandse regering werkte aan een ‘evenwichtig’ beleid ten aanzien van het Midden-Oosten.

Ik heb onderzocht of de Nederlandse houding ten aanzien van het Israëlische nederzettingenbeleid door en na de oliecrisis veranderde. De Nederlandse houding veranderde na

de oliecrisis wel, zo ondertekende Nederland in november 1973 een EEG-verklaring die meer aan het Arabische standpunt tegemoetkwam. Hoewel de Nederlandse regering het Arabische standpunt meer leek te zien, betekende dit niet dat de Nederlandse houding ten aanzien van het Israëlische nederzettingenbeleid veranderde. Vanuit de Nederlandse ambassade waren meerdere memo’s verstuurd waarin gewaarschuwd werd voor de verharding van het nederzettingenbeleid en de uitbreiding van permanente, stedelijke nederzettingen in bezet gebied, maar deze zorgen vonden geen weerklank in het Nederlandse beleid. De Nederlandse regering beschuldigde Israël er ook na de openlijke verharding van zijn nederzettingenbeleid niet van dat het in strijd met het internationaal recht handelde.

Voor het Nederlandse parlement leek de regering het in het Midden-Oosten niet goed te kunnen doen. Met name de houding van de VVD was hiervoor tekenend, waarbij een VVD-Kamerlid de Nederlandse regering na de Oktoberoorlog opriep om Israël te steunen. Maar toen het olie- embargo door de Arabische landen opgelegd werd en de Nederlandse economische belangen in het geding waren, mocht het volgens de VVD wel wat minder met de Nederlandse steun aan Israël. Waar de Nederlandse houding eerst te pro-Israëlisch was geweest, met als gevolg het opgelegde olie-embargo, riep het parlement de regering na het ondertekenen van de EEG-verklaring van 6 november 1973 weer ter verantwoording met de vraag of er geen sprake was van een verandering in de Nederlandse houding. Hoewel het parlement de regering wel ter verantwoording riep, leek het parlement het regeringsbeleid niet te beïnvloeden. Het regeringsbeleid leek meer overeen te komen met de heersende visie binnen de publieke opinie, waar ook meer oog was voor de Palestijnse kwestie.

Ondanks dat er meer oog was voor de Palestijnse rechten, gold Nederland ook in de jaren zeventig nog steeds als één van de belangrijkste bondgenoten van Israël en was er vanuit de Nederlandse regering geen sprake van openlijke kritiek op het Israëlische nederzettingenbeleid. Luns was als minister van Buitenlandse Zaken degene die zich het meest kritisch opstelde tegenover het Israëlische nederzettingenbeleid, waarbij hij probeerde bij te dragen aan de kans op vrede door Israël te bewegen de bezette gebieden te ontruimen. De daaropvolgende ministers van Buitenlandse Zaken hechtten wel meer belang aan de rechten van de Palestijnen, met name het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht. Dit ging echter niet gepaard met kritiek op de door Israël gestichte nederzettingen in bezet gebied. Wel groeide er vanaf de jaren zeventig vanuit de Nederlandse regering steeds meer afstand van Israëls streven naar veilige grenzen. Het is bijzonder dat Nederland zich tussen 1967 en 1974 niet openlijk uitgesproken heeft tegen het nederzettingenbeleid van Israël, vooral in het licht van de Nederlandse positie binnen het internationaal recht.

Het Israëlische nederzettingenbeleid leek de verandering van het Nederlands beleid ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict tussen 1967 en 1974 niet te beïnvloedden. De meer neutrale Nederlandse houding, waarbij de regering een ‘evenwichtig’ beleid ten aanzien van het Midden-Oosten probeerde te voeren, kan verklaard worden door de aanpassing aan de politiek van de landen van de Europese Gemeenschap en door het bredere draagvlak voor mensenrechten – en dus ook de Palestijnse rechten. Ook het opgelegde olie-embargo droeg hieraan bij, waarmee Nederland door de Arabische landen gedwongen werd van zijn pro-Israël stigma af te komen. Israël stapte na de Oktoberoorlog openlijk af van het idee van tijdelijke, paramilitaire nederzettingen en stichtte steeds meer permanente, stedelijke nederzettingen in bezet gebied. Ondanks alle waarschuwingen die de ambassademedewerkers vanuit Israël naar Den Haag stuurden, vond dit geen weerklank in het Nederlands beleid en heeft de Nederlandse regering zich niet kritisch uitgesproken over het Israëlische nederzettingenbeleid. Het bondgenootschap met Israël leek voor Nederland toch belangrijker dan het internationaal recht.

Geraadpleegde bronnen en literatuur Archivalia

Nationaal Archief (NA)

- Nederlands Gezantschap (later Ambassade in Israël), 1955-1975. - Notulen Ministerraad (MR)

www.statengeneraaldigitaal.nl

- Handelingen Eerste Kamer (HEK) - Handelingen Tweede Kamer (HTK)

Periodieken De Telegraaf De Volkskrant Trouw

Websites

‘EU uit kritiek op bouwplannen Israël’, NU, 27 december 2018,

https://www.nu.nl/buitenland/5652554/eu-kritiek-bouwplannen-israel.html (geraadpleegd 6 maart

2019). Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vh8lnhrp8wsk/pacifistisch_socialistische_partij_psp (geraadpleegd 11 mei 2019). Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vh8lnhronvw1/kabinet_de_jong_1967_1971 (geraadpleegd 11 mei 2019). Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vh8lnhronvwa/kabinet_biesheuvel_i_en_ii_1971_1973 (geraadpleegd 11 mei 2019).

Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vh8lnhronvw9/kabinet_den_uyl_1973_1977

(geraadpleegd 11 mei 2019).

Parlement.com, https://www.parlement.com/id/vg09lkycphz9/o_m_otto_boetes (geraadpleegd 12 mei 2019).

‘VS erkent Golanhoogten als deel van Israël’, NOS, 25 maart 2019, https://nos.nl/artikel/2277567-vs-

erkent-golanhoogten-als-deel-van-israel.html (geraadpleegd 26 mei 2019).

‘Veel kritiek op Trumps erkenning Golanhoogten als deel Israël’, NOS, 22 maart 2019,

https://nos.nl/artikel/2277146-veel-kritiek-op-trumps-erkenning-golanhoogten-als-deel-israel.html

(geraadpleegd 26 mei 2019).

Literatuur

Bak, P., Een ‘meneer’ van een krant: Trouw en Bruins Slot, 1943-1968 (1999 Kampen). Boogert, C.J. van den, ‘Het eerste Zionistische Congres’, Vrede over Israël 41:6 (1997).

Dalen Harry van, en Harrie Verbon, ‘Wanneer immigratie en economische groei samengaan. Het Palestijnse groeiwonder in het interbellum’, Demos 25:5 (2009).

Dam, Nikoloas van en Jan Keulen, De vrede die niet kwam (Amsterdam 1998).

Demant, Peter Robert., Ploughshares into Swords: Israeli settlement policy in the occupied territories,

1967-1977 (Amsterdam 1988).

Epstein, Isodore., Geschiedenis van het Jodendom (Utrecht 1964).

Everts, Philip., Controversies at home: Domestic factors in the foreign policy of the Netherlands (Dordrecht 1985).

Fack, Robbert., Gedane zaken, diplomatieke herinneringen (Amsterdam 1984).

twintigste eeuw (Amsterdam 2003).

Grünfeld, Fred., Nederland en het Nabije Oosten. De Nederlandse rol in de internationale politiek

ten aanzien van het Arabisch Israëlisch conflict 1973-1982 (Deventer 1991).

Harris, William Wilson., Taking root: Israeli settlement in the West Bank, the Golan and Gaza-Sinai,

1967-1980 (New York 1980).

Hellema, Duco, Bert Zeeman en Bert van der Zwan, De Nederlandse ministers van Buitenlandse

Zaken in de twintigste eeuw (Den Haag 1999).

Hellema, Duco., Cees Wiebes en Toby Witte, Doelwit Rotterdam. Nederland en de oliecrisis 1973-

1974 (Den Haag 1998).

Hellema, Duco, Mathieu Segers, Jan Rood, Bezinning op het buitenland; het Nederlands buitenlands

beleid in een onzekere wereld (Clingendael Den Haag 2011).

Hellema, Duco., Nederland in de wereld: De buitenlandse politiek van Nederland (Houten- Antwerpen 2014).

Kersten, Albert., Luns: Een politieke biografie (Amsterdam 2011).

Kuitenbrouwer, Maarten., De ontdekking van de Derde Wereld. Beeldvorming en beleid in

Nederland 1950 – 1990 (Den Haag 1994).

Leeuwen, M. van, ‘Vrede als nevendoel: Amerika, Europa en het vredesproces in het Midden- Oosten’ (Amsterdam 2010).

Malcontent, Peter., Een open zenuw: Nederland, Israël & Palestina (Amsterdam 2018).

Merriënboer, Johan van en Carla van Baalen, Polarisatie en hoogconjunctuur: het kabinet-De Jong