• No results found

Hoofdstuk 4 De Oktoberoorlog

4.2 De zorgvuldig opgebouwde evenwichtige positie

Sinds mei 1973 regeerde in Nederland het kabinet-Den Uyl, het meest progressieve kabinet dat Nederland gekend heeft. De gehele buitenlandse driehoek was in handen van de PvdA, met Max van der Stoel als minister van Buitenlandse Zaken, Henk Vredeling als minister van Defensie en Jan Pronk als minister voor Ontwikkelingssamenwerking.255 Dit kabinet voerde een op ‘vrede en gerechtigheid’

gericht beleid.256 Kabinet-Den Uyl zette de lijn van de voorgaande kabinetten voort, waarbij

Resolutie 242 het uitgangspunt van het beleid bleef. Volgens de regeringsverklaring van 1973 diende Israël in ruil voor erkenning en vrede de bezette gebieden, op enkele grenscorrecties na, te ontruimen. Na het uitbreken van de Oktoberoorlog bracht de Nederlandse regering op 9 oktober 1973 een verklaring uit waarin het stelde dat Egypte en Syrië het initiatief tot deze militaire activiteiten hadden genomen. Hiermee beschuldigde de Nederlandse regering de Arabische landen dus openlijk van agressie.257

Dat de Nederlandse diplomaten die zich in een internationale omgeving begaven niet blij waren met deze door de Nederlandse regering uitgebrachte verklaring, komt in het boek van diplomaat Robert Fack naar voren. In Gedane zaken - Diplomatieke herinneringen schrijft deze Nederlandse ambassadeur over zijn diplomatieke leven. 258 Fack was de permanente

253 Everts, Controversies at home, 166.

254 Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld, 198.

255 Hellema, Zeeman en Van der Zwan, De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken, 247. 256 Malcontent en Baudet, ‘The Dutchman’s burden?’, 85.

257 Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld, 195.

vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in New York en hij ontving per telegram de verklaring van de Nederlandse regering op de vijandelijkheden in het Midden-Oosten. Waar Nederland als één man achter Israël ging staan, bleek dit in een internationale omgeving als de Verenigde Naties in New York veel lastiger. Zo sprak Fack met de tweede man, Chris van der Klaauw, over de door de regering uitgebrachte reactie op de Oktoberoorlog. ‘Hoe kan je in de VN, waar het recht van zelfverdediging in elk banier gestikt staat, volhouden dat een land dat probeert zijn eigen territoir terug te veroveren op een buitenlandse bezetter, agressie pleegt? Ze lijken wel niet wijs in Den Haag.’259 Fack wilde dat

het telegram in de Verenigde Naties geen enkele verspreiding zou krijgen. In de internationale omgeving hadden Nederlandse diplomaten zorgvuldig gewerkt aan een evenwichtige positie in het conflict in het Midden-Oosten. ‘Eén citaat onder de borrel in de delegates lounge en onze zorgvuldig opgebouwde positie van consciëntieuze evenwichtigheid en eerlijkheid in de problematiek van het Midden-Oosten zou als een kaartenhuis instorten’,260 zo stelde Fack. Door zich zo achter Israël te

stellen had de Nederlandse regering deze zorgvuldig opgebouwde positie van diplomaten in gevaar gebracht. Fack laat de moeilijke positie zien waarin de Nederlandse regering, door zo openlijk de kant van Israël te kiezen, hem en andere diplomaten in een internationale omgeving bracht.

Vanuit de Nederlandse ambassade in Israël werd voor het uitbreken van de Oktoberoorlog meermaals bericht over de voortgang van het bezetten van gebied door Israël. Toenmalig ambassadeur Jongejans schreef in een memo gericht aan de minister van Buitenlandse Zaken op 28 augustus 1973 dat de onteigening van Arabisch grondbezit in de bezette gebieden gestadig doorging.261 In een redevoering had Dayan gesteld dat ‘in his personal opinion, all settlements would

- when the final border is eventually decided upon - be included as part of Israel.’ Hierbij had Dayan gezegd dat hij niet geloofde in tijdelijke nederzettingen.262 Een paar weken later stuurde Jongejans

een kritische memo over het bezetten van gebied door Israël.263 Hierin schreef hij dat hij het

verbazingwekkend vond hoe weinig notitie in de wereld werd genomen van de jongste ontwikkelingen in Israëls plannen met de bezette gebieden. Jongejans had niet de indruk dat het probleem aan de orde kwam in de Westerse landen of multilaterale organisaties, zo stelde hij. Naar zijn overtuiging was er eerder voldoende weerstand tegen deze vorm van, zoals Jongejans het noemde, “creeping annexationism”, wat sterk genoeg was om de ontwikkeling van het bezetten van gebied tegen te houden. Jongejans stelde dat hij niet zag dat er vanuit het Westen nog iets werd

259 Fack, Gedane zaken - Diplomatieke herinneringen, 54-55. 260 Ibidem, 54-55.

261 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.201, ‘Israël en de bezette gebieden’, 28 augustus 1973.

262 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.201, ‘Israël en de bezette gebieden’, 28 augustus 1973.

263 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.201, ‘Israël en de bezette gebieden’, 11 september 1973.

gedaan tegen de Israëlische annexatie.264 De ambassadeur leek van mening te zijn dat het Westen

iets moest doen om de Israëlische annexatie te stoppen.

De ambassadeur berichtte ook over de aanvaarding van het zogenaamde ‘Galili-document’, een werkplan voor Israël in de bezette gebieden, waarin aangestuurd werd tot het stichten van meer nederzettingen.265 Een paar dagen later werd een krantenartikelopgestuurd waarmee dit document

toegelicht werd.266 De Joodse kolonisatie van bezette Arabische gebieden zou volgens het document

geïntensiveerd worden door middel van grondaankopen op grote schaal, ook door particulieren. Er zouden permanente Israëlische landbouw- en stedelijke nederzettingen moeten komen in Cisjordanië, op de Golanhoogvlakte, in Gaza en in de Sinaï. De Joodse bevolking in de bezette gebieden zou hiermee moeten stijgen van vierhonderd tot ongeveer dertig duizend over vier jaar.267

Uit dit Galili-document blijkt de door de Israëlische regering beoogde expansie in de bezette gebieden. Ook was van tijdelijke militaire nederzettingen ter verdediging van de grenzen van Israël geen sprake. Had dit door Jongejans opgestuurde document ook gevolgen voor het beleid van de Nederlandse regering? Als deze berichten van de ambassadeur via de minister van Buitenlandse Zaken echt bij de Nederlandse regering terecht kwamen vraag ik me af of er nog geloofd werd dat Israël het grootste deel van de bezette gebieden zou willen opgeven voor vrede met de Arabische landen.

Na de Oktoberoorlog kwam Nederland internationaal door zijn steun aan Israël in een lastige positie terecht. De Arabische staten hadden Nederland vanwege zijn pro-Israëlische houding eind oktober een olie-embargo opgelegd, waardoor Nederland ernaar moest streven van zijn pro-Israël stigma af te komen.268 Minister van Economische Zaken Lubbers sprak in de Ministerraad zijn zorgen

uit over de Arabische olieboycot. Lubbers had de indruk gekregen dat met name Frankrijk de positie van Nederland zo had voorgesteld alsof Nederland ongenuanceerd pro-Israëlisch was. Hij wees op de grote economische gevaren die de olieboycot voor Nederland kon hebben en stelde zich op het punt dat aan de Arabische landen duidelijk moest worden gemaakt dat het Nederlandse standpunt hetzelfde was als dat van de andere EEG-landen.269

264 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.201, ‘Israël en de bezette gebieden’, 11 september 1973.

265 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.201, ‘Israël en de bezette gebieden’, 11 september 1973.

266 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.201, ‘krantenartikel de Groene’, 19 september 1973.

267 NL-Ha-NA, Ambassade in Israël (1955-1974), 2.05.192, inv.nr.201, ‘krantenartikel de Groene’, 19 september 1973.

268 Malcontent, Een open zenuw, 92-93.

Nederland moest zich om zijn belangen in de Arabische wereld te beschermen onpartijdig opstellen in het Israëlisch-Palestijnse conflict. De Nederlandse regering presenteerde het beleid met betrekking tot het Midden-Oosten conflict voortaan als ‘evenwichtig’. Hiermee bedoelde de regering een beleid dat recht zou doen aan de gerechtvaardigde verlangens van beide partijen. Volgens Van der Stoel betekende dit dat enerzijds het bestaansrecht van Israël, dat in 1947 door de Verenigde Naties was erkend, niet meer kon worden aangetast. Anderzijds moest aan de legitieme rechten van de Palestijnen, hun politieke ambities, gestalte worden gegeven.270 In de Ministerraad legde Van der

Stoel uit dat behalve het vluchtelingenaspect en het humanitaire aspect het Palestijnse probleem een politieke dimensie toebedeeld had gekregen. Volgens de minister kon men zich moeilijk een blijvende vredesregeling voorstellen als voor de Palestijnen geen oplossing werd gevonden.271 De

Nederlandse regering was dus van mening dat er samenhang moest zijn tussen de vereisten van veilige en erkende grenzen van Israël enerzijds en medezeggenschap van de Palestijnen anderzijds.

Ten aanzien van de Palestijnse rechten trad onder kabinet-Den Uyl een verdere verschuiving op. Zo ondersteunde Nederland in 1974 in de Algemene Vergadering van de Verenigde naties een resolutie waarin de rechten van de Palestijnen als onmiskenbaar element bij het creëren van een rechtvaardige en duurzame vrede in het Midden-Oosten erkend werden.272 Den Haag opende

tegelijkertijd een verzoeningsoffensief in de richting van de Arabische landen, waarbij de regering Egypte, Noord-Jemen en Soedan op de lijst van concentratielanden van de Nederlandse ontwikkelingshulp plaatste. Dit laat weer zien hoe de Nederlandse regering werkte aan een evenwichtig beleid in het Midden-Oosten. Ten aanzien van de Palestijnse kwestie bleef Nederland echter terughoudend en ook in deze periode gold Nederland nog als het meest pro-Israëlische land binnen de Europese Gemeenschap.273