• No results found

Da was van den veldwachter heel vriendelijk en menschlievend, dat hij niks meer rook, zeer zeker, maar daar waren er nog anderen, die snuffelden naar kwaad en

duistere ongerechtigheid en die den nacht doorzwierven op jacht naar menschen. Da

waren de grenscommiezen en de militaire politie, de soldaten mee de dikke witte

onderscheidende koord op de borst van hun grijs uniform. Ze waren in de richting

van de Limburgsche en Duitsche grens. Mag er gesmokkeld worre? Natuurlijk niet!

Hier is honger en armoe, en dan zijn er, die voor eigen gewin het land helpen

leegdragen en woekeren op den grooten nood, dat alles nog duurder wordt. Diejen

Jan Olie, hoe kost hij dat met zijn geweten overeen brengen? Misschien dacht hij er

niet over na. Jan Olie had zijn bescheiden plaatsje in het leger, da den nachtelijken

strijd mee politie en commiezen voerde. In alle stilte. Diepe stilte. Onder donkere

wolken, en als 't waaide en in den wind verloren een waarschuwend fluitje klonk, de

krak van hout en struikgewas onder de voeten van hen, die loerden op elkaar. Dat

gaat tien keeren goed. Dat gaat misschien nog dikwelder goed. Op eenen nacht wier

Jan Olie gevat. Toen regende het. Toen woei het. Uit het duister doken ze op, de

dreigende schimmen, en dan ineens, menschen met harde stemmen, waren ze bij

hem. Da was toen er bij de grens paardensmokkelaars gevat wieren. Jan Olie was in

hun complot. Da was toen terzelfder tijd 'nen grenscommies geattrapeerd worde, dat

hij meedeed met de smokkelaars. Da was waar. Voor goed geld kneep hij een oog

dicht. Voor nog meer geld kneep hij

twee oogen dicht en wees blind den weg. Jan Olie gong toen met de twee militaire

polities mee, den langen nachtelijken tocht naar 't dorp. Zijnen naam wier

opgeschreven en wanneer hij geboren was en waar hij krek woonde. En van zijn

beroep was hij oliekoopman. Toen kost ie naar huis gaan. Hij zou er meer van hooren.

_Hij hoorde er meer van. Hij moest naar de Remundsche rechtbank op eenen goejen

dag. Hij dee er in den vroegen morgen heen mee den trein. Toen kwam hij voor 't

gerecht. Hij zat eerst te wachten buiten de rechtszaal in de breede gang van het

gebouw, daar zat hij op een bank tegen den muur, mee d'anderen, die er kwamen

vandaag. Eerst moest hij nog een paar keer naar binnen om te getuigen tegen de

smokkelaars en den commies die geattrapeerd was. Jan Olie zou daarbij de waarheid

zeggen en niets dan de waarheid. Zoo waarlijk helpe mij God allemachtig. Dat had

Jan Olie gezeed, vóór hij begon, en hij had de twee voorste vingers van zijn

rechterhand omhoog gestoken. Hij stond hier nietig in de vreemde en hooge omgeving,

klein onder de heeren met hun onbegrijpelijke en gewichtige kleeding, het zwart als

van wijde japonnen met hier en daar wat wits, en met hun muts, en zij spraken schoon

en indrukwekkend mee diepe stem. Wat moeste ge hier zeggen? Wat moeste ge hier

getuigen? Een vreemd gebeuren, dat zich hier voltrok, schoof langs Jan Olie heen.

Als hij zee: ik weet het niet, ik weet het niet, dan schruwde het toch van pijn een

bietje in zijn geknepen ziel. We liegen geen van

allen gère, en Jan Olie had gezeed, dat hij niets dan de waarheid zou zeggen, zoo

waarlijk helpe mij God allemachtig. Is er eenen lieven Heer? Jan Olie heeft van deze

menschen alle diensten en hulp en geld gehad en kan ze niet gaan verraaien, maar

hij is bang, God te dreigen en zijn wraak af te roepen. Zeker, dat weet iedereen, dat

er eenen lieven Heer is, nietwaar? Jan Olie mag thuis bij Doreke Moes en Simon

Wijnands zoo'n bietje eenen mondfiat zijn, hier, voor het gerecht, sloeg alles hem

neer, het kneep hem klein en hij was gedwee en bang tot in zijn vele hardnekkige

ontkenningen toe. Toen luisterden ze amper meer naar hem. 't Is goed, deurwaarder,

breng hem naar buiten. Daar, in de gang, wachtte Jan Hezemans op zijn eigen zaak.

_Toen hij geroepen worde, Johannes Hezemans, onderging hij wat hem overkwam.

Hij zee voor de rechters een paar keer: jawel. Overigens zweeg hij maar en knikte

bevestigend. 't Was gauw zat afgeloopen. Hij keek van den een op den ander. Hij

keek naar den officier van justitie, toen die in zijn bank recht overeind ging staan.

Hij keek naar dat scherpe, gegroefde gezicht mee het klein brilleke, hij keek naar de

witte bewegende handen uit de lange breede mouwen. Den officier van justitie had

de eer, drie maanden gevangenisstraf te eischen. Jan Olie verpierde zijn gezicht niet.

Hij had er niks aan toe te voegen. De rechter zee: er wordt tegen u gevangenisstraf

geëischt en geen geldboete, omdat het smokkelen zwaar gestraft moet worden, begrijpt

ge dat? Het is misdadig. Ook daaraan had Jan Olie niks toe te voegen. Toen kost hij

gaan. Hij zou er wel meer van hooren. Hij

hoorde er meer van. Hij worde toe twee maanden gevangenisstraf veroordeeld. En

hij zou gaan zitten.