• No results found

Zij keert het bleeke en magere gezicht mee de losse haren onder het afgegane, ijdele hoedje naar den muur en ligt er mee paarse handen en stijve beenen in de

In document Antoon Coolen, Het donkere licht · dbnl (pagina 174-178)

bedstee. Aan de lichte kousen en aan 't rokske kleeft doorgedrongen bloed dat dikker

wordt. Ze heeft zich, Marie, gewond en geslagen, van haar terugreis van de groote

stad staande gehouden in haar werk door den dag en op weg naar huis is zij eindelijk

in haar

laatste, zwakke krachten en onder het verlies van bloed, dat stroomde uit haar lichaam,

bezweken. Zij heeft zich voortgesleept, als een stervend dier, dat kruipt, toe hier,

vallende door wind en sneeuw, nu tevreden en stil, dat ze een dak en een bedstee

gevonden heeft om te sterven in de pijn, die haar onderlichaam steekt en scheurt en

er dezen angstwekkenden vloed van 't lauwe bloed uitnijpt. Dat bloed, dat ze voelde,

wordt voor haar roode oogen een stroom, dien ze met handen en voeten doorwaad

heeft naar den dood, waaraan ze ligt neergesmeten.

_Jan Olie helpt mee onmachtige handen en in zijn onervarenheid, mee vuile doeken

en dekens om het bloed te stelpen. Hij ziet geen wonden en geen gebroken lijf, hij

staat radeloos bij die onbegrepen, kwade ziekte, die dit kind den dood aandoet. En

toch is het hem, of hij het ruikt, een duister instinct zegt het hem. Hij zegt daarom,

dat hij naar den dokter zal gaan, maar eerst vaders zal roepen, en dat woord jaagt

weer kracht in de zwakke keel van het durske en zij schreeuwt mee 't heffen van de

armen, dat Jan dat niet doen mag, nee, nee, nee, vaders niet roepen, om alles wa ge

wilt niet, Jan! En 't is aan Jan Olie, dat Marie mee zwakke woorden eindelijk haar

ongeluk vertelt en wat haar gedaan is en gebeurd.

_Jan Olie heeft geen groote woorden, geen gedachten heeft hij voor zijn ontsteltenis.

Misschien is het mee verbazing, dat Jan Olie in de instincten van zijn wezen de

eenzaamheid voelt, binnen de onmetelijke grenzen waarvan dit kind heeft geleden

en dat zal het zijn, wat

hem mee dit wicht in haren nood vertrouwder maakt en vol van een sombere goedheid

en een arm medelijden. Dat is een vreemde gewaarwording, de ervaring der goedheid,

zijn tranenlooze oogen schruwen voor de beken van bloed gestort door dit kind, dit

kind, dat hij met zijn schrale handen, met zijn wangen streelen wil en koesteren om

te zeggen: we zijn tobbers, 't is niks. We tellen mekaar geen kwaad aan en in alle

zonde zal ik goed voor oe zijn en alle goeje, goeje bedoelingen hebben. Jan Olie

draagt 'nen emmer vol bloed en water naar buiten, gooit hem leeg bij het putje van

de zoei in de sneeuw en hij komt weer binnen, waar Marie mee de oogen dicht onder

de dekens ligt.

_Dan gaat Jan Olie nieuwen klot in de kachel doen. Kijk, hij had al gedacht, dat

hij er den laatsten had ingedaan. Hij ruimt het slichtmes en de splinters en de stukken

van den rommel uit den herd, dan, op eenen stoel bij de bedstee, zit hij stil en stom

voor geheimen, die hij voelt en waarvoor hij geen woorden heeft. Misschien heeft

hij over die dingen wel eens gehoord. Jan Olie, die wist, wat er in de wereld te koop

is, nou zit hij en ziet daar in de dekens gestopt de dochter van Simon Wijnands voor

zijn oogen, Simonne zijn eerste keind, waarvan hij de peter is geworre bij den doop.

Mardie, de peter. Nou ziet Jan Olie het durske groot gegroeid in dien schrikkelijken

toestand neergeslagen. Jan Olie zijn huis en het wezen van den nacht, van tijd en

leven, ze worre hem vreemd aan zijn begrip, en zijnen eenigsten angst, den angst

van Jan, die daar net mee 't scheermes in de hand voor den dood stond, diejen angst

is, hoe het durske voor het

leven te kannen redden. Voor het leven, mijn God, voor het leven, Jan Olie buigt

diep zijnen kop en denkt daarover na en verteedert zeer in dat gevoelen van goedheid

dat in hem geboren is. Goed, Jan Olie zal niet eerst naar Simon Wijnands gaan. Hij

zal naar den dokter gaan en morgen vroeg aan den dag Simon Wijnands en zijn vrouw

mee voorzichtige woorden gaan waarschouwen.

_Marie ligt roerloos, ze antwoordt Janne mee haar stem, die zwak is van de pijn.

Ze heeft z'n natte schoenkes laten uittrekken en zijn eigen laten instoppen. Dan gaat

Jan Olie den nacht in, buiten, en uit zijnen eigen dood holt hij, door sneeuw en wind,

naar 't leven terug, de verre en donkere wegen langs, de peel uit, meer dan anderhalf

uur wijd naar 't dorp waar hij weet, dat den dokter woont.

_Den dokter, dokter Driebeeke, die is toen den volgenden dag moeizaam de sneeuw

doorgekomen en hij zag al gauw, in wa voor 'nen toestand het durske was. Beken

het maar, zee-t-ie tegen Marieje. En Marie bekende en ze gaf haar antwoorden op

wat den dokter vroeg. Ja, zee den dokter, ja, wat moet ik doen? Dit was zeker, het

durske kost hier niet blijven, bij Jan Olie niet en ook thuis niet kost zij zijn bij vaders

en moeders. Ze moest subiet naar 't gasthuis in de naaste stad, daar zouden de dokters

haar helpen en die moesten maar zien, wat met het geval moest gebeuren en wat de

wet hen voorschreef. De wet? Jazeker, wat gebeurd was, dat was misdadig. Maar de

doktoren hebben hun ambtsgeheim. Den dokter

zou 'nen auto bestellen in 't dorp en 't durske laten halen als de vader en de moeder

In document Antoon Coolen, Het donkere licht · dbnl (pagina 174-178)