• No results found

V A 2 Griffith-Jones

In document VU Research Portal (pagina 194-198)

De tweede schrijver die het heeft over catechese in het vierde evangelie is Griffith-Jones. Vooral in zijn artikel ‘Transformation by a Tekst’ (2008) wijst hij op het catechetisch element.

Meemaken, ervaren

Volgens Griffith-Jones is het evangelie geschreven om de lezers of hoorders een nieuw leven, een nieuwe gezondheid en een nieuw (in)zicht te geven. Hij noemt het evangelie mystagogisch gereedschap en ziet het ‘opnieuw (van boven) geboren worden’ (in Johannes 3) als een sleutelbegrip. Hij wijst op de catechetische structuur, waarin dit proces van opnieuw geboren worden, wordt beschreven (id., 105). Een proces dat wij als werkelijke lezers niet altijd op het spoor kunnen komen. Voor Griffith-Jones is het evangelie een drama waarin je de gevolgen van dit ‘van boven geboren worden’ kunt meemaken, bijvoorbeeld wanneer de kreupele, de blinde en, als laatste, Lazarus worden genezen. De hoorders leren zó luisteren dat ze deze genezingen zelf mee kun-nen maken in hun verbeelding. Griffith-Jones wijst erop dat het evangelie werd voorgedragen in de liturgie. Hoorders konden het meebeleven. De hei-lige plaatsen – Jeruzalem en de tempel – werden in de eerste christelijke ge-meenten vervangen door een heilig persoon: Jezus (zie ook Felsch in para-graaf II C 6). Als de hoorders het paradijs van hoofdstuk 20 bereikten, waren ze −in hun verbeelding− ook in het heilige der heiligen en was de reis door het evangelie geworden tot een reis naar de hemel. Catechese als een reis naar de hemel of naar ‘het veelbelovende land’ is een totaal nieuw mystago-gisch aspect dat Griffith-Jones inbrengt. Ook in zijn boek over de vier evange-liën The four witnesses (2000) ziet Griffith-Jones de werkwijze van Johannes als een proces. Hij spreekt daar over Johannes als vroedvrouw die het nieuwe leven bij zijn hoorders geboren wil laten worden.

Twee catechetische aspecten

Griffith-Jones geeft twee gezichtspunten van het geloven in het Johan-nesevangelie:

1) na het eerste teken geloven/vertrouwen de leerlingen Jezus (Johannes 2:11).

2) na het tweede teken herinneren zij zich wat geschreven staat (Johannes 2:17).

Hoofdstuk V catechetische leeswijze

182

Het gaat dus om het zien en geloven en het zich herinneren en geloven. Dit wijst op het esthetisch en anamnetisch leren uit het vorige hoofdstuk en gaat om het leren door doen en het leren door memoriseren. Het geeft een dub-bele focus aan, die ook van belang is voor de catechese; het geloven en de kennis van de Schrift (id., 107). Het evangelie is bij het begin duidelijk geschre-ven als een getuigenis voor catechumenen die er nog niet bij hoorden (Jo-hannes 1:14 en 3:11). Het ‘kom en zie’ (Jo(Jo-hannes 1:35-39) roept de hoorders op om het pad van de leerlingen te volgen. De voorbeelden die dan geschetst worden – Nikodemus en de Samaritaanse vrouw – geven bovendien aan dat ‘volgen’ en ‘zien’ niet gemakkelijk is. De evangelist laat Nikodemus, de Sama-ritaanse vrouw en de leerlingen dan ook vragen stellen die de hoorders even-eens zouden stellen. Griffith-Jones noemt in dit verband het gnostische com-mentaar van Heracleon (160), die zegt dat de Samaritaanse vrouw beter luis-tert dan de leerlingen en Nikodemus en dat zij daarin een voorbeeld is voor vrouwelijke lezers. Vrouwen durven dan met een tikje aantrekkingskracht en intimiteit hun relatie met Jezus opbouwen. Hoewel deze opmerking van He-racleon op het eerste gezicht vrouwvriendelijk klinkt – zeker voor de 2e eeuw − klinkt er ook een ‘seksistische’ ondertoon in door, alsof vrouwelijke relaties alleen seksueel getint kunnen zijn.

Griffith-Jones wijst erop dat het tweede deel van het evangelie duidelijk ge-schreven is voor hen die ‘van boven geboren’ zijn. Dat sluit aan bij Chennattu die zegt dat in dit tweede deel de term rabbi uit het evangelie verdwijnt. Grif-fith-Jones veronderstelt dat het evangelie gelezen werd (en zou moeten wor-den gelezen) onder begeleiding. Deze catechetische instructeurs kunnen dan meer uitleggen over de tempel en zijn heerlijkheid dan Johannes vertelt. Ik denk dat hetzelfde geldt voor de feesten en de Joodse achtergrond.

Mystiek

Griffith-Jones zoekt naar overeenkomsten met andere mystieke literatuur die bedoeld is om de lezer te veranderen. Volgens Griffith-Jones gebeurt dat als de lezer zijn verbeelding gebruikt tijdens het tot zich nemen van de tekst. Hij wijst op het Corpus Hermeticum en bepaalde teksten uit Nag Hammadi die bedoeld zijn als een Lese-Mysterium (Reitzenstein 1927, 52-64). Volgens Grif-fith-Jones is Johannes 1-11 verwant aan zo’n Lese-Mysterium. Johannes 12-16 is dan de instructie en de werkelijke verlichting van de lezers vindt plaats in hoofdstuk 17-20. In het lezen en horen over de passie, dood en opstanding

Hoofdstuk V catechetische leeswijze

183

krijgen de hoorders deel aan het nieuwe leven.40 Volgens Griffith-Jones be-leefden de eerste christenen het lijdensverhaal als een nieuwe schepping. Als Jezus zegt ‘het is volbracht’, zou daar Genesis 2:1-2 (‘en zo werd volbracht de schepping van hemel en aarde’) in resoneren. Dat geeft ook het verband met Johannes 20 aan waar de schepping van de tuin (Genesis 2:8) in te herkennen is. De intimiteit die had geklonken bij de Samaritaanse vrouw en Maria van Betanië klinkt nu ook bij Maria van Magdala. Als je iets wilt weten van je hou-ding tegenover Jezus moet je een voorbeeld nemen aan de vrouwen in het Johannesevangelie, zegt hij (id., 111). Volgens Griffith-Jones is de tuinscène een beschrijving van het paradijs, als uitkomst en toekomst van het ‘opnieuw, van boven’ geboren zijn. Hij noemt wat de evangelist doet niet ontmytholo-giseren, zoals Bultmann, maar re-mythologiseren.

Liturgie

Griffith-Jones denkt ook dat het evangelie voor de liturgie is geschreven. Het is te lang om in zijn geheel gelezen te worden en daarom veronderstelt hij wekelijkse lezingen, waarbij de lezers stap voor stap werden gebracht bij de wedergeboorte en de ontdekking van zichzelf in het paradijs (id., 119). Hij wijst daarbij op een soortgelijk gebruik bij The songs of the Sabbath Sacrifice, waar deze liederen in dertien achtereenvolgende sabbatten aan de orde kwa-men (Newsom, 1985 geciteerd door Griffith-Jones). De ontmoeting van Jezus met zijn leerlingen na Pasen ziet hij als een model voor de liturgie (het volk bijeen vergaderd, de vredegroet, het inblazen van de Geest en het zien van Jezus’ wonden).

Wat levert de leeswijze van Griffith-Jones op bij het zoeken naar catechese in het Johannesevangelie?

Griffith-Jones brengt op een nieuwe manier oude pedagogische waarden zo-als de mystagogiek en de vroedvrouwkunde van Plato, naar voren. In de dis-cussie met Van den Berk over de basis voor de mystagogiek (zie paragraaf IV C 1.3) helpt de zienswijze van Griffith-Jones om de mystagogiek te enten op de Schrift. Dat Griffith-Jones meer vragen oproept dan hij in het genoemde artikel kan beantwoorden (id., 122), kan ik beamen, maar het is ook een uit-daging om het catechetisch aspect dat hij aanreikt verder te onderzoeken. Zijn stelling dat catechese ‘slechts’ een mystieke inwijding zou zijn, kan enige weerstand oproepen en doet het belang van catechese te kort. De leeswijze

40 Hierin is de klassieke Katholieke volgorde van de catechese te herkennen. 1. Evangelisatie, 2. Catechumenaat, 3. Verlichting en 4. Mystagogie (W. Harmless 1995, 3)

Hoofdstuk V catechetische leeswijze

184

van Griffith-Jones opent echter wel mogelijkheden voor een meer ervarings-gerichte catechese en is een uitdaging voor een participerende liturgie, waarin de Schrift te ervaren is. Hij geeft ook aan dat het verhaal van Johannes op zich niet een verandering teweeg kan brengen, maar wel de manier waarop het door de begeleiders wordt doorverteld.

V A 3 Chennattu

De Indiase theologe R. Chennattu schrijft haar boek Johannine Discipleship as a Covenant Relationship (2006) niet met een catechetische blik maar met de insteek van de gemeenteopbouw. Toch is er uit wat zij beschrijft over het leer-ling-zijn veel catechetische informatie op te doen.

Leerlingen

Zij wijst op het belang van het leerling-zijn. Zij spreekt van het discipelschap als een motief. Ze onderzoekt wat de leerlingen moeten doen op grond van het roepingsverhaal in Johannes 1:15-51, de gesprekken aan de maaltijd in Johannes 13-17 en bij de laatste ontmoetingen van Jezus en zijn leerlingen in hoofdstuk 20 en 21. Ze noemt daarbij drie kernwoorden: horen, volgen en geloven, en wijst er op dat er een duidelijke link is tussen horen en geloven in het vierde evangelie.

Leraar

Bij het leerling-zijn hoort ook een leraar. In het vierde evangelie wordt Jezus zes keer meester genoemd, vanaf hoofdstuk 1 noemen zijn discipelen hem rabbi. Volgens Chennattu is dat zo tot hoofdstuk 11 (dus het hele zoge-noemde tekenboek). Na hoofdstuk 11 noemt niemand Jezus meer rabbi tot het ‘Raboeni’ van Maria van Magdala. Na hoofdstuk 11 wordt Jezus aange-sproken met heer κύριος (kurios). Chennattu ziet dat als een ontwikkeling in het discipelschap (Chennattu 2006, 45). Het zou ook een catechetisch groei-proces kunnen zijn. Naarmate de leerlingen verder komen in hun geloof gaan ze Jezus anders noemen en mogelijk ook ervaren.

Verblijven

Ook voor Chennattu is het verblijven (menein) een essentieel onderdeel voor het leerling-zijn. In de context van Johannes de Doper wordt in Johannes 1 verwezen naar hem in wie de Geest verblijft (Johannes1:33), daarna vragen de leerlingen: ‘Rabbi waar verblijf je?’ (Johannes 1:38). De leerlingen worden uitgenodigd om te verblijven ‘in’ Jezus en zijn woord (4:40, 6:27, en 56, 8:31-32). Volgens haar is verblijven een integraal onderdeel van het discipelschap, het leerling-zijn. Ook zij werkt de metafoor van de wijnstok, geheel in het

Hoofdstuk V catechetische leeswijze

185

spoor van Lee, uit als het ultieme verblijven, waarbij ze ook het oudtestamen-tische beeld van de wijngaard in Jesaja 5 in verband brengt met deze meta-foor.

Wat levert de leeswijze van Chennattu op bij het zoeken naar catechese in het Johannesevangelie?

De zienswijze van Chennattu helpt de catecheet oog te krijgen voor de hou-ding van de catechisant. De catechisanten moeten steeds keuzes maken en worden daarvoor toegerust in hoofdstuk 13-17 van het vierde evangelie. Zo-als Kumlehn verband legt tussen ‘zien’ en ‘geloven’, legt Chennattu verband tussen ‘horen’ en ‘geloven’.

V B Catechetisch herlezen

In document VU Research Portal (pagina 194-198)