• No results found

I A 2 Wat is hermeneutiek in deze studie?

In document VU Research Portal (pagina 25-34)

De manier waarop ik de tekst van het Johannesevangelie wil lezen is een her-meneutische leeswijze. Het Griekse werkwoord hermeneuo kent verschil-lende betekenissen.

LSJ vertaalt Έρμηνεύω met:

A. interpret foreign tongue (1. Explain, expound; 2. Put into words, express; 3. Describe, write about)

B. Speak clearly

Het betekent volgens Heitink (1993, 173):

- ‘zeggen’ in de zin van ‘uitdrukken’ of ‘aankondigen’,

- uitleggen en verklaren,

- vertalen en vertolken in de vorm van interpreteren.

In het woord hermeneutiek herkennen we de naam van Hermes, een van de goden die in de Griekse mythologie de boodschappen van de goden aan de mensen overbrengen. Die boodschapper heeft ook de taak de boodschap zo-danig uit te leggen dat de mensen het verstaan. Hermeneutiek is een begrip dat in vele nuances wordt gebruikt bij de uitleg van de Schrift en op verschil-lende manieren kan worden toegepast in de theologie. Mijn keuze is een brede interpretatie van het woord zoals we ook lezen bij Zwiep (2009, 4 en 10) of bij Heitink die zegt: ‘Hermeneutiek betekent kortweg interpretatieleer en heeft een dubbele taak. Ze houdt zich bezig met de grondslagen van het verstaan en formuleert de regels voor de interpretatie praktijk’ (Heitink 1993, 175). In de praktijk van de catechese is dit interpreteren een opdracht voor de catecheet. De tekst dient geïnterpreteerd te worden en hertaald te wor-den zodat de leerlingen de tekst verstaan. In het tweede deel van zijn chetische definitie formuleert Bulckens dat het de opdracht is van de cate-chese om de bijbelse boodschap te hertalen in wisselwerking met de cultuur waarin we leven. Dat ‘hertalen’ is in dit onderzoek de betekenis van herme-neutiek. Het verstaanbaar maken van de Schrift in de praktijk van vandaag is voor de pastor een voortdurende opdracht en uitdaging. Hoe versta je een tekst, hoe maak je hem verstaanbaar, hoe kom je tot verstaan en hoe leer je de betekenis van die tekst doorgronden? H.J. Kuipers (2010, 4) zegt: ‘Herme-neutiek is, in de strikte zin van het woord, de leer van het interpreteren. Het gaat dus niet om het uitleggen zelf, maar om de vraag welke methodes bij het uitleggen gebruikt kunnen worden.’

Voor het hertalen van een tekst dient de pastor of de catecheet zichzelf aller-eerst te zien als lezer van de tekst en zich bewust te zijn van de eigen wijze

Hoofdstuk I theoretische achtergrond

13

van interpreteren. Dit proces begint bij de uitleg van de teksten. De oudtes-tamenticus Beek zegt in Spelregels (1987), dat het de opgelegde taak is van de bijbelwetenschapper om de antieke literatuur aan het spreken te brengen in de taal en het voorstellingsvermogen van het hedendaagse milieu. ‘Zo wordt de exegeet tot hermeneut’, is zijn conclusie (Beek 1987, 28 en 29). Hij geeft ook aan dat men zich bij het lezen van de tekst dient te schikken naar de discipline, die de beoefening van de wetenschap oplegt, ook als de uit-komst niet altijd gewenst is. De onderzoeker moet streven naar een onbevan-gen, onbevooroordeelde exegese van de tekst.

Welke methoden staan ons voor dit hertalen ter beschikking? Het zijn metho-den waarmee je de Schrift moet kunnen interpreteren, verstaan en vertolken. Als eerste kies ik voor de methode van de semiotiek omdat de semiotiek een methode is die vooral uitgaat van de tekst.

I A 2.1 Semiotiek

Het woord ‘semiotiek’ is afgeleid van het Griekse woord semeion, wat ‘teken’ betekent. Semiotiek betekent dan ook tekenleer. Het is de tak van weten-schap die zich bezighoudt met de bestudering van tekens en alles wat daar mee samenhangt. De term semiotiek als wijze van uitleggen van de tekens van de taal komt uit de Angelsaksische landen. In Europa was het sinds het begin van de zeventiger jaren van de vorige eeuw bekend onder de Franse naam semiologie. Berger zegt in Media Analysis Techniques (1982): ‘De be-langrijkste doorbraak van de semiologie is, dat het de linguïstiek als model gebruikt om er andere zaken – zoals teksten – mee te onderzoeken en niet de taal zelf’ (Berger 1982, 14, 17). In 1916 had F. de Saussure de term gebruikt in zijn Course de Linguistique Générale, waar hij de ‘wetenschap van de te-kens’ ziet als een zijtak aan de boom van de sociale psychologie en de lingu-ïstiek weer als een onderdeel daarvan.

De semiotische vorm van teksten-lezen, wordt duidelijk uitgewerkt door Eco in Lector in Fabula (1989). Eco is van mening dat men bij het bestuderen van tek-sten drie aspecten in het oog moet houden: 1) de intenties van de auteur; 2) de intenties van de tekst en 3) de intenties van de lezer. Deze intenties zijn niet allemaal even belangrijk. De intentie van de tekst weegt het zwaarst omdat Eco uitgaat van de taal als teken. In het interpreteren van die ‘talige’ tekst klinken de intenties van de auteur en de lezer mee. Deze manier van lezen beschouwt de tekst als een geheel van tekensystemen van de schrijver en van de lezer. De lezer interpreteert de tekst en de schrijver heeft tijdens het schrijven daar-mee rekening gehouden en laat bepaalde zaken soms open zodat de lezer deze kan interpreteren (Eco 1989, 70).

Hoofdstuk I theoretische achtergrond

14

De semiotiek houdt zich dus allereerst bezig met het nauwkeurig bestuderen van de tekst en met de codes en gebruiken die in de taal van die tekst worden gebruikt. Waarheen verwijzen die codes en hoe interpreteert de lezer die? Zo wijst Eco op de totaal verschillende mogelijke interpretaties van een woord (lexeem) in een tekst (id., 24). Als voorbeeld neem ik het woord rood. Om te weten of het politiek geïnterpreteerd moet worden als links, of zoals in het verkeer als een stopteken, of als teken van warmte en vuur, of dat het gewoon de kleur aangeeft, dient men het geheel van de tekst te gebruiken en niet de (voor)kennis van de lezer. Er zijn open teksten die al die interpretaties op roe-pen zoals: ‘wat een rooie!’, of gesloten teksten die in de tekst de interpretatie al aan geven: ‘Het verkeerslicht sprong op rood’.

In een schematische voorstelling is aan te geven hoe de semiotiek naar een tekst kijkt.

Figuur 1

De werkelijke auteur maakt zich al schrijvend een voorstelling van de lezer en dat bepaalt zijn/ haar manier van schrijven. Maar de werkelijke lezer maakt zich op grond van de tekst eveneens een voorstelling van de auteur. De auteur kan ook aansluiten op de kennis die de lezer heeft die niet uit het verhaal komt. Eco spreekt dan van de encyclopedie van de lezer (Eco, 1989, 9). De semiotiek wil op het spoor komen van de implied reader ofwel de impliciete lezer of ‘mo-del-lezer’ en de implied author, de impliciete auteur of ‘model-schrijver’, of als het gaat om narratieve teksten (verhalen), de narrator en de narratee. Ze wil erachter zien te komen in welke wereld het verhaal of de tekst klinkt. Dat is niet hetzelfde als de vraag in welk tijdperk in de geschiedenis de tekst geschre-ven werd, maar het is datgene wat de schrijver/verteller als bekend veronder-stelt bij zijn lezer/hoorder (id., 53). De werkelijke schrijver en de werkelijke le-zer staan in tijd en cultuur soms mijlen ver van elkaar af. Door nauwkeurig te ontdekken wat in het verhaal gebeurt en welke taal-codes er worden gebruikt, is het mogelijk een brug te slaan tussen die twee culturen. In het ideale geval beschikken de schrijver en de lezer over hetzelfde coderingssysteem, zodat de tekst begrepen kan worden. De semiotiek gaat allereerst uit van de tekst en

werkelijke schrijver/ werkelijke lezer/hoorder

verteller TEKST

impliciete schrijver impliciete lezer

Hoofdstuk I theoretische achtergrond

15

niet van de context van het verhaal. De tekst moet dusdanige tekens aanbie-den dat de betekenis duidelijk wordt. Een tekst is in deze visie een stelsel van signalen van tekens en door nauwkeurig te kijken wat er staat, ontdekt men een patroon, een systeem en een structuur. Eco spreekt over fabula (id., 147), dat wil zeggen het geraamte van de vertelling. Om achter de code van een tekst te komen heeft men andere teksten nodig die dezelfde tekens hanteren. Een tekst verwijst op die manier steeds weer naar een andere tekst (intertekstuele competentie). Een tekst wordt door de lezer stap voor stap gelezen en narratief uitgelegd. Al lezend zoekt de lezer naar de diepere laag, de diepere waarheid in het verhaal (Zwiep 2013, 356-357). ‘Zo zet Eco een model neer waarbij de auteur en de lezer een onopgeefbare rol spelen en met elkaar samenwerken in de interpretatie van de tekst.’

Het interpreteren van bijbelteksten op deze manier heeft een extra moeilijk-heid, omdat de ontvanger (de lezer) en de zender (de schrijver van het bijbel-gedeelte) niet altijd dezelfde kennis delen en omdat de codes om de tekst te lezen niet zomaar bij de tekst gegeven zijn. Bovendien is er een tijdsverschil tussen de schrijver en de lezer dat enige eeuwen beslaat. Daardoor is het cul-tuurverschil tussen de leefwereld van de schrijver en dat van de lezer zeer groot. Toch heeft het interpreteren van bijbelteksten op deze manier naast moeilijkheden ook een extra mogelijkheid. Zo levert de zoektocht naar de co-des van de tekst in de Schrift zelf, een mogelijkheid om Schrift met Schrift te verklaren, zodat men bijbelse kernwoorden en begrippen uit andere Schriftge-deelten kan gebruiken om de betekenis in het te bestuderen verhaal te duiden (zie ook hoofdstuk VI).

I A 2.2 Bijbelse semiotiek

Binnen de exegese ontstond ook een stroming die zich met de semiotiek be-zighield; de zogenaamde bijbelse semiotiek. In het tijdschrift Semeia nr. 48 zijn daar enkele artikelen over gepubliceerd, zoals Coming to Grips with the Reader, van B. C. Lategan en The reader in the Text: Narrative Material van W. S. Vorster. Beide schrijvers gaan in op het specifieke van de bijbelse semiotiek, het belang van de intertekstuele context en het feit dat de verhalen van de Schrift vertellingen om door te vertellen zijn. Vorster noemt het de intertekstu-ele competentie van de lezer en vindt zo een oplossing voor een aspect dat in de meer traditionele literaire semiotiek onderbelicht blijft, namelijk de voor-kennis van de lezer. Siebert-Hommes zegt in Laat de dochters leven (1993) over die intertekstuele competentie, dat de Schrift gehoord moet worden met oren die de hele Schrift kennen (Siebert-Hommes 1993, 18). In haar structuralisti-sche benadering zijn semiotistructuralisti-sche lijnen terug te vinden. In de semiotiek

Hoofdstuk I theoretische achtergrond

16

spreekt Eco over fabula, dat wil zeggen het geraamte van de vertelling en Sie-bert-Hommes noemt het de architectuur van een bijbelverhaal (id., 12). Ze om-schrijft die architectuur als datgene wat werkelijk de structuur van het verhaal uitmaakt. Ogenschijnlijk lijken deze twee begrippen op elkaar. Maar Siebert-Hommes gaat er – anders dan de semiotiek – vanuit dat het belangrijk is te ontdekken waarom de auteur een bepaald teken gebruikt voor een figuur of een begrip en niet een ander. In de semiotiek is vooral van belang wat er met dat teken bedoeld wordt en niet waarom dit teken wordt gebruikt. Men is in de semiotiek meer betrokken op de lezer die in dit verhaal verondersteld wordt en op de gebeurtenissen in het verhaal. De semiotiek kan ons helpen bij het lezen van de verhalen van de Schrift. Daarbij moet wel duidelijk worden dat de Schrift religieuze literatuur is, die in de liturgie en de gemeenschap gehoord wil worden. Dat betekent dat semiotiek alleen maar een hulpmiddel kan zijn voor het vertalen en vertellen, omdat de semiotiek het ‘horen met oren die de hele Schrift kennen’ en het ‘horen in een gemeenschap’ niet kent. De semiotiek is voor mij echter een zeer zinvol hulpmiddel gebleken. Deze wijze van lezen be-hoedt voor dogmatisch, historiserend of psychologiserend vertellen en verta-len van bijbelverhaverta-len.

I A 2.3 Gadamer en Ricoeur

De filosofen Gadamer en Ricoeur hebben zich vanuit de filosofie beziggehou-den met de interpretatie, het verstaan van teksten. Zij vonbeziggehou-den een herme-neutische methode die breder is dan de semiotiek en ook mogelijkheden biedt voor een bijbelse hermeneutiek.

Gadamer

Gadamer was ervan overtuigd dat de geesteswetenschappen ook eigen me-thodes konden ontwikkelen die de waarheid konden onderzoeken, zodat ze niet klakkeloos de methodes van de natuurwetenschappen dienden over te nemen (Gadamer 2014, 272). Hij wijst op het belang van de taal als medium van de hermeneutiek. Zo zegt hij in Waarheid en Methode ‘De taal is eerder het universele medium waarin het verstaan zelf zich voltrekt. De voltrekkings-wijze van het verstaan is de uitleg.’ (id., 370). Gadamer zegt dat de lezer altijd vanuit een bepaalde visie kijkt of leest. In het eerste deel van Waarheid en Methode legt Gadamer dat uit voor de kunst. Wie een kunstwerk ervaart of beleeft, ervaart de werking van het kunstwerk, zonder dat de uitleg van te voren is gegeven (zie ook paragraaf IV C 1.1). Het gaat Gadamer bij de herme-neutiek niet om een reconstructie van de oorspronkelijke betekenis, maar om door de structurele benadering te komen tot de betekenis van de tekst voor

Hoofdstuk I theoretische achtergrond

17

hier en nu. Het ontdekken van de bedoeling van de auteur is niet het belang-rijkste, maar dat wat de tekst met de lezer doet (Zwiep 2013, 187). Gadamer is dus vooral geïnteresseerd in wat de tekst doet met de lezer van nu en vraagt zich af welke boodschap de lezer/hoorder uit de tekst haalt. Bij het lezen neemt de lezer ook altijd iets van zichzelf mee. Gadamer wijst op Heidegger die zegt: ‘Wie iets tracht te begrijpen, is blootgesteld aan dwaling door voor-opgezette meningen die niet door de zaken zelf worden gestaafd’ (Gadamer 2014, 256). Gadamer zoekt een uitweg uit de ban van de eigen vooropgezette meningen. Hij noemt dat lezen vanuit een vooroordeel (Vorurteil). Een begrip dat in het modern taalgebruik van na de verlichting nogal negatief geladen is. Gadamer beschrijft dat ook en zegt dat de letterlijke betekenis gewoon een oordeel aangeeft dat je hebt voordat je gaat lezen. Hij speelt met woorden als Voreingenommenheit en Voraussetzung en Vorverständnis. Hij wil de leer van de vooroordelen een positieve wending geven (id., 265).

H. Snoekgebruikt in Een huis om in te wonen (2010) het woord ‘vooronderstel-ling’ dat iets minder negatief geladen is en dat ik voor de leesbaarheid in het vervolg van dit onderzoek zal gebruiken. Het is belangrijk zich bewust te zijn van deze vooronderstelling (Vorverständnis) of van de bril waardoor naar een bepaalde tekst wordt gekeken. Misschien gebruik ik het woord dan niet hele-maal zoals Gadamer bedoelt maar het geeft voor hoofdstuk II wel de traditie aan waarmee gelezen wordt.

Wat de tekst met iemand doet, noemt Gadamer de Wirkungsgeschichte (een woord dat niet te vertalen is). Dit begrip Wirkungsgeschichte is volgens Gadamer nodig om de werking en verwerking van de tekst aan te geven. We dienen begrip te hebben van de situatie van ons zelf en van de situatie van de eeuwen oude teksten. Het gaat er om, de verstaans-horizon van de lezer (zijn eigen begrippenkader) te versmelten met die van het verleden (de geschreven tekst). ‘Wie nalaat zich op die manier te verplaatsen in de historische horizon, zal de betekenis van de overgeleverde inhoud misverstaan.’ schrijft Gadamer (id., 289). De afstand tussen de lezer en de tekst is geen lege ruimte maar ge-vuld met de geschiedenis en de traditie.

Gadamer geeft aan dat, door de oneindig vele verbanden die er in een tekst zijn, een totale kennis van de tekst en de context niet altijd mogelijk is.

Ricoeur

Ricoeur geeft een kritische aanvulling op de wijsgerige hermeneutiek van Gadamer (Ricoeur 1991, 68). Hij zegt dat er naast de semiotiek, semantiek no-dig is om een tekst te interpreteren. Teksten zijn niet alleen woorden maar ook vormen van taal. In het gesprek met de semiotiek maakt Ricoeur onderscheid tussen taalsysteem (de grondregels van een taal: langue) en taalgebruik (de

Hoofdstuk I theoretische achtergrond

18

vormen en het gebruik van taal: parole) (id., 74). Door de semiotiek en het structuralisme wordt het taalgebruik meestal genegeerd en er wordt alleen gekeken naar het taalsysteem. Een tekst, die een vorm van taal is, staat vol-gens het structuralisme los van processen, maar moet in alle nauwkeurigheid bestudeerd worden als ‘absoluut object’. De betekenis van de tekst wordt dan niet gezocht in de omringende factoren van de tekst, zoals de schrijver, de lezer en de context, maar slechts in de opbouw en de samenstelling van de tekst zelf (structuurbenadering). Ricoeur wil terug naar het taalgebruik. In de eerste fase van zijn onderzoek (vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw) laat Ricoeur zich leiden door de fenomenologie en ligt het accent op de wil. Hij zet zich af tegen het positivistische mens- en wereldbeeld van Freud. Hij wijst erop dat de symbolen zoals dromen vóórtalig zijn, maar taal nodig heb-ben voor uitleg en interpretatie. In de tweede fase (de jaren zeventig en tach-tig) gaat het over de vormen van dialoog. De interpretatie is volgens Ricoeur een relationele aangelegenheid. In gesprek met anderen proberen we vast te stellen wat de wereld voor ons betekent. Dat gesprek vindt zowel mondeling als schriftelijk plaats. Het lezen wat iemand anders opgeschreven heeft, is voor Ricoeur net zo duidelijk een dialoog als een gesprek. In het hermeneu-tisch bezig zijn met de tekst zal de lezer begrepen moeten worden als een ontvanger, een persoon, tot wie iets gecommuniceerd wordt in de vorm van tekst. Ricoeur spreekt in dat opzicht ook over het ‘bericht’ en de ‘luisteraar’ in plaats van over tekst en lezer. Hij zegt dat je niet alleen tekens nodig hebt maar hele zinnen en zinsverbanden; kortom het hele verhaal. In de derde fase ligt het accent op de interpretatie van die verhalen. Ricoeur brengt deze ge-dachte over de interpretatie terug tot de stelling dat wij omgeven zijn door verhalen uit de tijd die achter ons ligt. Wij zijn met andere woorden middenin een gesprek beland dat al gevoerd is door talloze generaties die aan de onze vooraf gegaan zijn. De verhalen die ons omgeven, zijn nodig om onze situatie te begrijpen.

Bij het behandelen van deze thematiek gaat Ricoeur van de gedachte uit dat de wereld meer dan één betekenis heeft (Kuipers 2010, 13). Zwiep noemt deze laatste fase bij Ricoeur de periode van ethiek en politiek (Zwiep 2013, 321). Ricoeur gaat zo uit van de verhalen dat hij spreekt over het begrip ‘narratieve identiteit’. Met dat concept verwijst hij naar verhalen. Hij gebruikt het om te zeggen wat het inhoudt om een mens met een bestendige identiteit te zijn, die zich onderscheidt van anderen. Om te snappen wat iemand beweegt, moeten we luisteren naar wat zij of hij vertelt. Omgekeerd kan die ander alleen een beeld van ons krijgen door te interpreteren. Ten tweede houdt het begrip nar-ratieve identiteit in dat we leven in een wereld van verhalen. Het gaat er niet

In document VU Research Portal (pagina 25-34)