• No results found

Het tweede tienjarig tijdvak van het bestaan van het Landbouw Departement

door

J. G. BOEKMAN.

Op 1 Januari 1925 was het twintig jaar geleden, dat het De-partement van Landbouw in werking trad. Het eerste decennium van zijn bestaan werd herdacht in een zeer lezenswaardig opstel in het Jaarboek van het Departement over 1914, dat in den loop van 1915 uitkwam. Maar ook de lotgevallen van het Departement in het tweede decennium zijn van voldoende belang geweest om ook dit aan een bespreking te onderwerpen.

Nog in het eerste tienjarig tijdvak kreeg de naam een verleng-stuk: Nijverheid en Handel. Als hier in het vervolg gesproken wordt van Departement van Landbouw zonder meer geschiedt dit alleen gemakshalve.

Bij de bespreking van de werking van een groote instelling denkt men onwillekeurig in de eerste plaats aan hen. die met de leiding belast waren.

En dan moet het wel zeer opvallen, van welk een uiteenloopen-den aard de drie ambtsbekleders waren, die het tijdvak beheer-schen. Tot 1918 — met een interregnum van Dr. Koningsberger tijdens een ziekteverlof van den titularis — de Heer Lovink, na het vertrek van Professor Treub uit Nederland gezonden zonder eenige kennis van Indische toestanden, maar met een bewonde-renswaardig aanpassingsvermogen. Toch zat hij te veel ingeroest in moederlandsche toestanden dan dat hij niet door te uitsluitende vergelijking daarmede herhaaldelijk moest mistasten. Groot werk heeft hij gedaan door de grondslagen te leggen voor den landbouw-voorlichtingsdienst en de vorming van een afdeeling voor handels-en nijverheidsvoorlichting. Dat hij, waar de belanghandels-en der

bevol-132 HET TWEEDE TIENJARIG TIJDVAK VAN HET

king niet bedreigd werden, een open oog had voor die van den grooten Europeeschen landbouw blijkt uit zijn aandeel in de tot-standkoming van het bekende Kinacontract en uit zijn pogingen om te komen tot oprichting van Kamers van Landbouw.

Daarna van eind 1918 tot eind 1922 de Heer Sibinga Mulder, de man van de praktijk en met ruime Indische ervaring. Dat die praktijk van een zeer beperkten aard was en de ervaring dagteeken-de uit een periodagteeken-de, waarin dagteeken-de toestandagteeken-den hier te landagteeken-de veel min-der ontwikkeld waren, legde bij de benoeming blijkbaar geen ge-wicht in de schaal. Het tijdperk ligt nog zoo dicht achter ons, dat het onnoodig is er verder over uit te weiden. Goed werk heeft deze directeur alleen gedaan in de zaken van de voedselvoorziening; op zich zelf natuurlijk van niet weinig belang.

Van den tegenwoordigen directeur Dr. Rutgers zou men kunnen zeggen, dat hij een soort van gemiddelde vertegenwoordigt: we-tenschappelijk gevormd, in wewe-tenschappelijke richting werkzaam geweest en daarna in de gelegenheid geweest een ruime ervaring op het gebied van de landbouwpraktijk van den tegenwoordigen tijd te verwerven.

Aan de bespreking van de normale werkzaamheden van het de-partement gedurende het tweede decennium, ga hier vooraf een korte beschouwing van de buitengewone taak van het departement gedurende de laatste oorlogsjaren en de eerste jaren na het slui-ten van den vrede. Op belangrijke onderdeden van het departement drukten de hiermede verband houdende maatregelen zeer sterk hun stempel. In de eerste plaats moet dan worden genoemd de afdee-ling Handel, die tijdelijk moest worden omgezet in een orgaan voor de centrale distributie; verder de afdeeling Landbouw, die al haar aandacht had te concentreeren op de vermeerdering der voed-selproductie, terwijl ook voor de departementsleiding weinig tijd overbleef voor andere werkzaamheden. Geregeld moesten worden de invoer van rijst uit het buitenland, waaraan vele moeilijkheden in den weg stonden, en de verdeeling over de streken, waar im-portrijst als noodzakelijke behoefte was te beschouwen (Deli en an-dere gedeelten der buitengewesten, de hoofdplaatsen van Java en de suikerstreken). Gezorgd moest worden voor aanvoer uit het

bui-tenland van këdëlé (sojaboonen) als aanvullend voedingsmiddel en van de voor de batikkerij benoodigde kleurstoffen. Binnenslands werd de productie der rijstpellerijen gecontroleerd evenals die der cassave-industrie en de overschotten van den maisoogst in enkele streken. Op Java werden kort na den oogst groote hoeveelheden padi opgekocht om daarover te kunnen beschikken in den schaar-schen tijd. Ten behoeve van Nederland vond bemoeienis plaats met toezending van vette oliën, thee, koffie. De minder belangrijke pro-ducten worden hier voorbij gegaan. Tallooze verbodsbepalingen op uit- en invoer van artikelen moesten worden in het leven geroe-pen, waarvan de toepassing in handen moest worden gehouden. Het laat zich begrijpen, dat een goed gedeelte van bet departement sterk onder den invloed stond van deze buitengewone werkzaamheden.

Twee maatregelen op het gebied van de voedselvoorziening moe-ten nog afzonderlijk worden genoemd; de vestiging van een groot-rijstbedrijf te Selatdjaran en de oprichting van een Gouvernements rijstpelmolen in Kërintji. De hieruit voortgevloeide drama's zijn te algemeen bekend dan dat het noodig zou zijn er nog over uit te weiden.

Wat den Inlandschen landbouw in het tijdvak 1915 — 25 betreft, zou goeddeels kunnen worden verwezen naar de recente uitvoerige publicatie, deel uitmakende van de „Mededeelingen der Regeering omtrent enkele onderwerpen van algemeen belang" (April 1924).

Het hieronder volgende moge als een korte samenvatting daarvan worden beschouwd.

Ten tijde van den Directeur Lovink waren verschillende gewes-telijke landbouwleeraren (thans landbouwconsulenten) in dienst, die rechtstreeks onder het departement stonden. Voor de leidino- der zaken liet de directeur zich bijstaan door een inspecteur van den Inlandschen landbouw en één voor het landbouw-onderwijs. Eerst in 1919 werd de landbouw-voorlichtingsdienst. georganiseerd met het Hoofd van de afdeeling Landbouw als leider, aan wien de land-bouwconsulenten in technische zaken ondergeschikt werden ge-maakt. Hij wordt bijgestaan door de twee genoemde inspecteurs en een adjunct-inspecteur voor den tuinbouw. Administratief staan de landbouwconsulenten onder het Hoofd van gewestelijk bestuur. In

134 HET TWEEDE TIENJARIG TIJDVAK VAN HET

de gewestelijke organisatie is ter tegemoetkoming aan verschillende bezwaren kort geleden in zoover wijziging gebracht, dat oudere landbouwconsulenten zijn aangewezen voor de algemeene leiding van den dienst in een groep van gewestelijke ressorten, welke elk voor de dagelijksche leiding onder een landbouwconsulent staan. Op deze wijze kunnen alle gewestelijke bestuurders beschikken over de ad-viezen van meer ervaren deskundigen, dan vroeger het geval was,

De taak der landbouwconsulenten en hun personeel is op de vol-gende wijze te splitsen.

1. Rec'htstreeksche bedrijfsvoorlichting aan Inlandsche land-bouwers. Uitvoerende organen hiervoor zijn hoofdzakelijk de adjunct-landbouwconsulenten en de landbouwopzichters. Zij uit zich o.a. door demonstratie op de bedrijfjes van vooraanstaande tani's, aanvankelijk soms gesteund; verstrekking van betere landbouw-werktuigen: patjoels, ploegen, ijzeren rietmolens, waar noodig op afbetaling; van meststoffen en zaden van groenbemesters; van zaad van betere padivariteiten, van tegen slijmziekte resistente katjang, van koffiezaden in daartoe geëigende streken (Toradjalanden).

Hulp wordt verleend bij de eenvoudige bevloeiing en bij uitbrei-ding van de cultuur van handelsgewassen (suikerriet).

2. Onderwijs. Plaatselijk en op beperkte schaal worden cur-sussen gegeven voor volwassen tani's. Van meer belang is het hou-den van cursussen voor goeroe's der desascholen, van wie na voltooide studie de besten worden bestemd om tegen een geringe vergoeding eenvoudig onderwijs op landbouwkundig gebied te ge-ven aan jongelieden, die de desascholen hebben afgeloopen, zgn.

desacursussen. Van het geven van landbouwonderwijs op de desa-scholen of aan leerlingen dier desa-scholen buiten de schooluren is moeten worden afgezien.

De vroegere desalandbouwscholen, die in hoofdzaak werden ge-bruikt voor de vorming van personeel voor den gewestelij ken voor-lichtingsdienst en geen voldoende opleiding gaven voor het bedrijf van den tani, zijn sedert 1920 grootendeels omgezet in bedrijfs-scholen. Deze worden alleen daar geopend, waar voortgezette eigen proefnemingen van den voorlichtingsdienst hebben aangetoond, dat rendabele verbeteringen in het bedrijf van den Inlandschen land-bouwer mogelijk zijn.

Het onderwijs is in groote hoofdzaak praktisch. Alleen wordt getracht ook theoretisch de grondslagen der landbouwkunde bij te brengen, alsmede eenige kennis van bedrijfboekhouding en bedrijfs-rekenen. De leerlingen werken als vaste knechts in het schoolbedrijf en worden als zoodanig gevoed en betaald. Hun aantal wordt niet grooter genomen dan het bedrijf betalen kan. Ook de leiding van deze schoolbedrijven berust bij de adjunct-landbouwconsulenten.

De opening van nieuwe bedrijven wordt beperkt door het beschik-baar komen van bekwame en ervaren adjuncten. Dezen houden toe-zicht op de jongelieden, die na de school te hebben afgeloopen, zich op het landbouwbedrijf toeleggen en op de toepassing van het in het schoolbedrijf geleerde.

De bij de scholen behoorende bedrijven zijn deels zuivere voed-selbedrijven; deels, waar de omstandigheden daartoe aanleiding geven, tevens speculatiebedrijven, in zoover dat er rubber, koffie, thee of groenten worden verbouwd, dan wel veeteelt of pluimvee-teelt wordt gedreven.

3. Talrijk zijn de proeven, die door de landbouwconsulenten hetz.j voor eigen leering, hetzij ten behoeve van andere inrichtingen of diensten worden genomen; bemesting, ziektebestrijding irrigatie Voorts legt de verzameling van statistische gegevens steeds meer beslag op hun aandacht (pasar-prijzen, opbrengstcijfers van tweede gewassen enz.)

Ten slotte zijn nog te vermelden zaadwinning en zaadverstrek-king, werkzaamheden op coöperatief gebied, terwijl uit den aard der zaak zoowel aan het Bestuur als aan het Hoofd van den dienst tal rijke adviezen worden uitgebracht. De landbouwconsulenten zijn lid van de plaatselijke bevloeiingscommisies en hebben tevens be-moeienis met de ontwerpen voor groote irrigaties.

De in verschillende gewesten geplaatste tuinbouwkundigen staan onder den Iandbouwconsulent, evenals de enkele in dienst zijnde ambtenaren voor de binnenvisscherij. Op tuinbouwkundig gebied zijn van belang verschillende kwecktuinen voor verdeeling van vruchtensoorten (mangga te Pasoeroean, djeroek te Poenten mang-gistan, ramboetan, sawoe, pompelmoes, doekoe, pisang enz te Ragoenan bij Pasar Minggoe). Verder neemt de levering van groentenzaden aan de tuinbouwers steeds toe.

136 HET TWEEDE TIENJARIG TIJDVAK VAN HET

Geen bemoeienis hebben de landbouwconsulenten met de Mid-delbare Landbouwschool te Buitenzorg en de Cultuurscholen te Soekaboemi en Malang.

Eerstgenoemde school onderging een principieele wijziging. Van een inrichting tot vorming uitsluitend van Inlandsen ambtelijk per-soneel voor den Landbouwvoorlichtingsdienst werd zij een school voor de opleiding van middelbare krachten voor den landbouw in het algemeen en daardoor ook toegankelijk voor Europeesche jongelieden, die een toekomst in den grooten landbouw wenschen te zoeken. Het is thans een bloeiende inrichting, bezocht door een toenemend aantal Europeesche en Inlandsche leerlingen. Een enkele maal meldt zich ook een Chineesche candidaat aan. Wel wordt uit de Inlandsche abituriënten nog steeds het middelbare personeel voor den landbouwvoorlichtingsdienst betrokken, maar het onder-wijs is niet meer opzettelijk op de leiding daarvan gericht.

In de laatste jaren worden bedoelde jongelieden, nadat zij het eindexamen der middelbare school hebben afgelegd, nog een jaar werkzaam gesteld in een nabij Buitenzorg te hunnen behoeve inge-richt bedrijf, waar zij grondig de praktijk en in het bijzonder ook de economie van het Inlandsch landbouwbedrijf leeren kennen.

Het is wel van belang hieromtrent iets naders te vertellen. Het bedrijf is gevestigd op een terrein van 13 bahoe sawah en één bahoe drogen grond; de bedoeling is het geheel uit te breiden tot 25 bahoe.

Met de dagelijksche leiding is belast een ervaren adjunct-land-bouwconsulent. De opleiding duurt één jaar en is er geheel op ge-richt den jongelieden ervaring te laten opdoen omtrent alles, wat aan een op Inlandsche leest geschoeid landbouwbedrijf vast zit, door hen een groot deel van het werk zelf te laten verrichten, voorts door het bedrijfsplan uitvoerig met hen te behandelen en hen de bedrijfsboekhouding zelf te laten voeren, kortom hen onder des-kundige leiding met het beheer en de exploitatie van een klein akkerbouwbedrijf te belasten. Door deze naopleiding is tegemoet-gekomen aan vele klachten van landbouwconsulenten over de te geringe prestaties der Inlandsche landbouwleeraren inzake bedrijfs-kwesties in den Inlandschen landbouw.

Gedurende eenige jaren is aan de middelbare landbouwschool verbonden geweest een cursus voor de opleiding van

boscharchi-tecten, bestemd om den dienst van het boschwezen te voorzien van personeel in opleiding staande tusschen de volledig academische gevormde ambtenaren, de houtvesters, en het aan de Cultuurscholen gevormde lagere technische personeel (de opzieners). Gehoopt werd langs dezen weg op den duur het hoogere personeel geleide-lijk te kunnen inkrimpen door een deel van de door hen verrichte werkzaamheden over te dragen op de boscharchitecten, nadat deze een voldoende naopleiding in de praktijk zouden hebben genoten.

Van de resultaten valt eigenlijk nog niets te zeggen, daar de op-leiding reeds na enkele jaren is gestaakt in verband met het over-compleet aan personeel bij het boschwezen.

In het vorige overzicht wordt van de opleiding tot Indisch veearts gesproken als een onderdeel van de middelbare landbouwschool.

Deze opleiding heeft echter steeds los gestaan van de landbouw-school. Aanvankelijk een cursus, verbonden aan het Veeartsenij-kundig Laboratorium te Buitenzorg, is er een geheel afzonderlijke inrichting uit gegroeid, die uitstekende resultaten geeft. Hoewel in beginsel bestemd voor leerlingen van eiken landaard, die een middelbare Veeartsenijkundige vorming wenschen, leidt de school vrijwel uitsluitend Inlandsche krachten voor 's Lands dienst op, lo-gisch gevolg van de omstandigheid, dat op het gebied van de'uit-oefening van particuliere veeartsenijkundige praktijk hier te lande nog zeer weinig te doen valt. Waar de school dus vrijwel uitsluitend heeft te zorgen voor aanvulling van het ambtelijk personeel, is het aantal leerlingen niet groot, gemiddeld 8 in elk der vier jaarklassen, waardoor het onderwijs zeer goed tot zijn recht kan komen. Een kliniek, waar ruim voldoende materiaal wordt aangebracht, ver-schaft de noodzakelijke gelegenheid tot praktische vorming. Het laat zich aanzien — in deze richting is ook reeds wat bereikt — dat het hoogere veeartsenijkundige personeel — de Europeesche vee-artsen — geleidelijk zal kunnen worden ingekrompen door over-dracht van werkzaamheden op het middelbaar gevormde personeel, de adjunct-gouvernements veeartsen.

De Cultuurschool te Soekaboemi, bestemd voor de vorming van opzichters op landelijke ondernemingen en opzieners bij het Bosch-wezen, onderging geen principieele wijziging. Met deze school heeft zich het niet gewone verschijnsel voorgedaan, dat van het

aller-138 HET TWEEDE TIENJARIG TIJDVAK VAN HET

eerste begin af de geheel juiste weg is gevonden. Een gelijkvormige school is in 1919 geopend te Malang. De omvang dezer scholen is in den allerlaatsten tijd belangrijk moeten worden ingekrompen.

Een overcompleet aan lager technisch personeel bij het boschwezen maakte tijdelijk staking van de opleiding van boschopzieners nood-zakelijk. Hiermede verdween ook de aan de scholen verbonden een-jarige cursus, die bestemd was om abituriënten van de Hollandsch-Inlandsche scholen voor te bereiden voor de laagste klasse der vak-school. De toeloop naar de afdeeling bestemd voor opleiding voor den particulieren landbouw blijft groot, als gevolg waarvan tot splitsing van klassen moest worden overgaan. Daar nu verder het overcompleet aan lager boschpersoneel geleidelijk geslonken is, moet ook weer een aanvang worden gemaakt met de vorming van boschopzieners, ten einde niet plotseling het geval van ernstig te-kort te moeten aanschouwen.

Op het gebied van den grooten landbouw valt allereerst melding te maken van de stichting der afdeeling Landbouweconomie. Hoe-wel van uiterst bescheiden omvang — er is alleen een chef; de vroeger aanwezige assistent sneuvelde onder den bezuinigings-drang — heeft deze afdeeling mooi werk geleverd. Exploratie van gebieden, waar gronden voor den grooten landbouw beschikbaar zijn, en het verstrekken van inlichtingen daaromtrent aan belang-hebbenden, ook aan staatsdiensten o.a. met het oog op den aanleg van wegen en spoorwegen, is de voornaamste taak. In den aller-laatsten tijd had de afdeeling omvangrijke bemoeienis met het onderzoek naar de Inlandsche rubbercultuur, waarvan de kennis van zoo overwegend belang is voor de rubbercultuur in haar ge-heel en ook voor den fiscus (heffing van uitvoerrecht). Bekend is het onderzoek van Dr. Pekelharing naar de bestaansvoorwaarden voor tropische cultures in Malakka, Indo-China en Noord-Borneo in vergelijking met die hier te lande en het daarover gepubliceerde rapport, dat zoozeer de aandacht heeft getrokken.

Twee gewichtige vraagstukken, waarbij de groote cultures be-trokken waren, zijn in het afgeloopen tijdvak nog aan de orde ge-weest. Beide hebben veel stof gegeven tot bespreking in verga-deringen en in de pers: de Kamers van Landbouw en de

Winst-aandeelklassen, zonder dat naar buiten van een eindresultaat ge-bleken is.

De vorming van autonome lichamen met eigen geldmiddelen, welke alle belangen van den grooten landbouw in een bepaalde streek zouden behartigen en waardoor o.a. een eind zou worden gemaakt aan het parasiteeren van een deel der ondernemingen op de door de overige betaalde proefstations, was een lievelingsdenk-beeld van Dr. Lovink. Aanvankelijk leek de uitvoering tamelijk wel verzekerd, maar het element van eigen belastingheffing, dat er in zat, bleek de oplossing moeilijker te maken dan gedacht was. Daar-bij kwam een nieuwe behandeling der reeds eerder gerezen vraag of niet beter was Kamers in te stellen voor een bepaalde cultuur, maar dan over het geheele gebied, in plaats van Kamers voor allé cultures in een meer beperkt gebied. Het vinden van een bevredi-gende oplossing schijnt nog niet uitgesloten.

Met de Winstaandeelklassen staat het anders. De oppositie daar-tegen is tijdens de behandeling van de zaak zoo algemeen gewor-den, dat aan doorvoering wel bezwaarlijk kan worden gedacht.

Wel trok kort geleden zeer de aandacht de voorwaarde, gesteld bij-de aangekondigbij-de uitgifte van suikergronbij-den in nieuwe irrigatie-gebieden, dat de concessionaris zich zou verplichten een deel der te maken winsten af te zonderen voor maatregelen in het belang van de bevolking der betrokken streek. Hetgeen wel eenigszins ge-lijkt op het gedachte instituut der winstaandeelklassen!

In het hoofdstuk over Landbouw in het vorige overzicht wordt aan het slot melding gemaakt van de landbouw statistiek. In tegen-stelling met vrijwel alle onderdeden van het departement, die in de laatste vijf jaar, onder den drang der bezuiniging, in omvang hoog-stens stationnair zijn gebleven, heeft de statistiek, aanvankelijk een bescheiden onderdeel van de afdeeling Handel, zich in het afge-loopen tijdvak ontwikkeld tot een krachtig zelfstandig instituut.

De in den tijd der voedselvoorziening telkens gebleken sterke be-hoefte aan goed statistisch materiaal, vooral op het gebied van de landbouw-productie, moest leiden tot een gestadige uitbreiding van de afdeeling. Met kracht is gestreefd naar verbetering van de bestaande bronnen van berichtgeving en het verkrijgen van nieuwe

Kol Studiën

140 HET TWEEDE TIENJARIG TIJDVAK VAN HET

gegevens en naar een vlugge en juiste verwerking. Naast de sta-tistiek van den aanplant en den oogst van rijst, die reeds nu als behoorlijk betrouwbaar kan worden beschouwd, wordt thans be-schikt over een steeds verbeterende statistiek betreffende de tweede gewassen. Deze worden geregeld gepubliceerd, evenals statistieken betreffende aanplant en oogst van de groote cultuurgewassen, ter-wijl tevens de statistieken van het Boschwezen bewerkt worden.

Kort geleden is aan de afdeeiing toevertrouwd de bewerking van de vroeger in Nederland uitgegeven Koloniale Jaarcijfers, die daardoor thans veel eerder kunnen verschijnen en aan de

Kort geleden is aan de afdeeiing toevertrouwd de bewerking van de vroeger in Nederland uitgegeven Koloniale Jaarcijfers, die daardoor thans veel eerder kunnen verschijnen en aan de