• No results found

door

J. MALLINCKRODT.

Evenals elders in Borneo, of wellicht juister, evenals in het grootste gedeelte van Indië, behoort het beslechten van geschillen tot de voornaamste plichten van het bestuur der gemeenschap, hetzij dat die een territoriale, dan wel een genealogische gemeenschap is.

In het Boentoksche is, voor zoover het betreft de Dajaksche bevolking van het district Oost Doesoen, de gemeenschap ter-ritoriaal genealogisch geordend en bestaat veelal uit een aantal dorpen, die op zich zelve geen gemeenschap vormen, maar de plaatsen zijn waar de bevolking samen woont. Deze dorpen zijn veelal reeds zeer oud, nieuwe vestigingen werden in de laatste tien-tallen jaren niet gesticht. Wel echter ontstaan en verdwijnen voortdurend tijdelijke plaatsen van samenwoning in de streken waar de bevolking gedurende eenige jaren hare rijstvelden aanlegt, indien althans deze velden zoo ver van het dorp verwijderd zijn, dat men na de dagtaak volbracht te hebben, niet meer vóór het invallen van de duisternis thuis kan zijn. Zulke tijdelijke vestigin-gen noemt men toempoengan (van toempoek-dorp), ze bestaan meestal uit woningen van tijdelijk materiaal opgetrokken en ver-dwijnen zoodra de bouwvelden verlaten worden. Een ander ka-rakter dragen de tijdelijke vestigingen der Maanjan Dajaks, van de adatgemeenschap Padjoe Ampat, de zoogenaamde bantei's, die door hen gesticht zijn in het gebied der Lawangan Dajaks, omdat ze in het eigen land geen voldoende bouwgronden en zameigebieden hebben1). Deze bantei worden gedurende het grootste deel van het jaar bewoond en bestaan uit permanente woningen. Talrijke

1) Aan deze bantei's en nan de rechten der bevolking op den grond zal een afzonderlijk opstel gewijd worden.

150 DE HOOFDENRECHTSPRAAK IN DE

van die vestigingen zijn reeds zeer oud en kunnen eigenlijk als af-zonderlijke dorpen beschouwd worden. Ze hebben een eigen bestuur, dat alleen in zaken van algemeen belang te rade gaat met het bestuur van het dorp, waarvan de bewoners oorspronkelijk afkom-stig zijn. Ze staan geheel afzonderlijk van de gemeenschap op welks grond ze wonen. Het hoofd van de Bantai, de kapala bantai, is binnen zijn gebied baas, voor zoover althans, volgens de adat, een hoofd baas kan zijn.

De Maleische dorpen in Oost, Doesoen, en de mengdorpen langs de Barito zijn tegenwoordig territoriale gemeenschappen. Sommi-gen, zooals de Maleische dorpen in Oost Doesoen, zijn tot dorpen uitgegroeide ladangcomplexen van vreemdelingen, die ten slotte door het Bestuur als afzonderlijke gemeenschappen erkend zijn en onder eigen hoofden staan. De dorpen langs de Barito echter worden aanvankelijk zuivere Dajak vestigingen, waarvan de bewo-ners een bloedgemeenschap vormden, die meerdere dorpen omvatte.

Door de vestiging van talrijke vreemdelingen echter, werd de bloedgemeenschap allengs, niet het minst door den invloed van ons bestuur, omgezet in een territoriale dorpsgemeenschap, wie als invloedsspheer een bepaald, omgrensd, gebied werd aangewezen.

Toch ziet men ook in deze dorpen nog steeds een groep personen die afstammen van de oorspronkelijke bewoners. Dat zij, die toch eigenlijk gerekend moeten worden de kerndorpers te zijn, een bijzondere positie innemen in het dorpsverband, kan niet gezegd worden. Ook in het bestuur van het dorp treden ze niet op den voorgrond. Niet zelden toch ziet men, dat het dorpshoofd en een groot deel van zijne helpers vreemdelingen zijn. Als een van de redenen daarvan moet genoemd worden het feit, dat die vreem-delingen meerdere ontwikkeling bezitten dan de oorspronkelijke bewoners, hetgeen aan het Bestuur maar al te vaak als een aan-beveling geldt.

Als ik mij dan ook hieronder zal bezighouden met de adatrecht-spraak in dit ressort, zal ik in hoofdzaak mijn gegevens putten uit de streken, die minder door vreemde invloeden zijn aangetast, ter-wijl dan uit vergelijking tevens de verwording duidelijker wordt, maar ook wellicht goede wijzigingen, die men goed zal doen in het oog te houden, opgemerkt kunnen worden.

Allereerst zullen we thans hebben na te gaan, wie de rechters in de Dajaksche gemeenschap zijn. Zooals ten rechte Westen-berg in Bijdragen Kon. Inst. deel 69 (1914) opmerkt (pag. 481) is rechtsmacht inhaerent aan bestuursmacht; het zijn dan ook hier in de eerste plaats de bestuurderen van de gemeenschap, die de rechtspraak uitoefenen. Daarnaast echter is het ook mogelijk zijn geschillen voor te leggen aan willekeurige individuen, die de beide partijen daartoe aanzoeken. Theoretisch kan dit iedereen zijn die men wil, het behoeft echter wel een betoog, dat men voor zulke werkzaamheden bij voorkeur lieden kiest, die door adatkennis daar-toe in staat geacht kunnen worden en dan komt men al zeer spoe-dig bij het dorpsbestuur terecht.

Het bestuur van de adatgemeenschap bestaat in de eerste plaats uit de hoofden der plaatsen van vestiging. Als voorbeeld zal ik eerst een Lawangsche gemeenschap behandelen en wel die der Lawangan Karau, die in de dorpen Ampah, Rodok en Patoeng te samen wonen. Elk dezer dorpen (dja'a) heeft een eigen dorpshoofd, maar van dezen is het hoofd van Ampah de voornaamste. Hij stamï af van het vroegere stamhoofd, de waardigheid is sinds menschen-heugenis steeds in zijn familie geweest. De beide andere dorps-hoofden zijn evenzoo opvolgers van hunne vaders en grootvaders.

Zij zijn allen tot hun ambt gekomen door verkiezing, hetgeen een uitvinding is van het Gouvernement. Oudtijds werd een hoofd bij-gemeen overleg, door de daartoe gerechtigde dorpers gekozen, veel-al in overeenstemming met den vorigen functionaris, die tijdens zijn leven reeds een en ander voorbereidde. Zooals we boven za-gen hield men zich veelal aan de familie van den stamvader, hoe-wel mij van andere gemeenschappen ook voorbeelden bekend zijn van schoonzoons die opvolgden, hetgeen echter in wezen geen ver-schil uitmaakt. Dat men zich steeds in deze familie houdt, moet voor een deel worden toegeschreven aan de met den godsdienst samenhangende functies, die vroeger het dorpshoofd te verrichten had. Hij had toen onder meer de taak om de gemeenschap te ver-tegenwoordigen als er offers aan de grondgeesten moesten worden gebracht. Zooals bekend, staan dezen in zeer nauw verband met de voorouders en in het bijzonder met den stichter van het dorp, den stamvader. Het hoofd heeft een niet gering voordeel, als hij nauw

152 DE HOOFDENRECHTSPRAAK IN DE

verwant is aan die bovenzinnelijke wezens, oudtijds was het zelfs misschien onmogelijk om als niet geparenteerde met hen om te gaan. In hoeverre nog tegenwoordig op het hoofd de plichten van grondvoogd rusten, zullen we beneden zien.

Naast het dorpshoofd zien we dan allereerst als zijn helpers, de plaatsvervanger, de wakil of zooals hij meestal met het Bandjaree-sche woord genoemd wordt de soeloerang of soeroenan. Een eigen Lawangschen naam heeft deze functionaris niet, ook onder an-dere Dajakstammen trof ik geen naam voor dezen persoon aan, reden waarom aangenomen kan worden, dat het instituut niet oorspronkelijk Dajaksch is. Zijn werk is het dorpshoofd be-hulpzaam te zijn in zijne werkzaamheden. Hij wordt niet verko-zen, maar door het hoofd zelf aangewezen; deze gaat daarbij veelal te rade met de dorpers. Ook de pangerak, die lieden moet op-roepen om voor het hoofd te verschijnen wordt op die wijze aan-gesteld. Voor den djeroetoelis geldt het zelfde. Al deze „beamb-ten" zijn scheppingen van later tijd. Nadat, door het ingrijpen van het Gouvernement in nagenoeg alle aangelegenheden, het dorp ra-kende, vooral door het vele werk dat het dorpsbestuur kreeg te verrichten in verband met heerendiensten en belastinginning, de werkzaamheden voor één man te veel werden, zijn voor allerlei werkzaamheden afzonderlijke functionarissen ontstaan, die de taak van het hoofd moeten verlichten. Deze verdeeling van arbeid, al-thans in dezen vorm, wortelt mijns inziens niet in den adat.

Langer moeten we stilstaan bij een lid van het dorpsbestuur, dat naar ik vermeen evenmin vroeger bestaan heeft, maar dat zich een uiterst belangrijke positie in de gemeenschap heeft verworven, ik bedoel den „pengoeloe". Ook voor dezen heeft de Dajak geen eigen naam. Hij is de rechtskundige adviseur van het dorpsbe-stuur, treedt bij belangrijke godsdienstige aangelegenheden op en heeft — daar moet vooral de nadruk op gelegd worden het dorpshoofd te vervangen in diens kwaliteit van grondvoogd. Hij is het, die alle offers aan de grondgeesten brengt, die in verband staan met de grondbewerking, de collectieve offers voor de ge-meenschap. De pengoeloe heeft zich dus meester gemaakt van de voornaamste werkzaamheden van het hoofd, slechts uiterst zelden zien we bij de Karau Lawangans het hoofd nog dergelijke

werk-zaamheden verrichten. De pengoeloe; die, naar we zagen, zooveel met de Goden heeft om te gaan en voorts rechtskundig adviseur is, wat in een primitieve maatschappij ook nauw verband houdt met den godsdienst, is lang niet altijd priester (balian) al komt dat wel vaak voor. Er moet echter in het bijzonder op gewezen wor-den, dat de pengoeloe veelal de opvolger is van het dorpshoofd, hij is steeds zeer nauw aan dezen verwant. Daaruit kunnen we wellicht opmaken, wat eigenlijk de oorsprong van dit instituut is. Het is toch niet waarschijnlijk dat het dorpsbestuur een raads-man van noode had voor de voorschriften van het gewoonterecht, maar wel was het wenschelijk dat de toekomstige leider dier ge-meenschap volkomen bekend was met alles wat er in het dorp om-ging; hoe kon hij daarover nu beter ingelicht worden, dan door bij alle handelingen, door dat bestuur verricht, tegenwoordig te zijn.

In de eerste plaats zal hij dan wel die vereischte bekwaamheden hebben kunnen opdoen bij die gelegenheden, waarbij door de hoof-den het recht bedeeld werd, daar toch kon hij niet alleen op de hoogte komen van het gewoonterecht, maar hij deed daar de ken-nis op van de verhoudingen in de kampong, bekwaamheden die voor een adathoofd onmisbaar zijn. Waar we boven reeds zagen hoe de opvolger van te voren reeds benoemd werd, ligt het voor de hand dat het hoofd reeds bij zijn leven van zijn diensten ge-bruik maakte en dat, toen het nieuwe instituut werd gecreëerd, men dat als een geëigend baantje voor den opvolger aanmerke. Op die wijze behoeft het dan ook geen verwondering te wekken, dat zulke belangrijke werkzaamheden aan den pengoeloe ten deel vielen Dat het instituut, onder dezen naam althans, niet aan de Dajaks eigen is mag wel daaruit blijken, dat het woord pengoeloe in het Lawangsch weerwolf beteekent; men zal mij toegeven dat zulk een naam in een primitieve maatschappij niet bij voorkeur aan waardigheidsbekleders zal worden gegeven.

Naast deze in het bijzonder opvallende bestuurderen zijn er nog eenigen die vermelding verdienen. Dat zijn de hoofden der ge-huchten, die tot de gemeenschap behooren en die in den regel uit-zwermingen daarvan zijn. Meestal ontstaan deze in aan bruikbare terreinen rijke streken, waar men zich eerst tijdelijk vestigde, maar later, door de goede hoedanigheid der gronden daartoe bewogen,

154 DE HOOFDENRECHTSPRAAK IN DE

permanente woningen bouwde. Zulke toempoengan maken zich ech-ter niet los van het gemeenschapsverband, maar blijven daarvan deel uitmaken. Alleen in zaken van louter plaatselijken aard, die slechts de gehuchtsgemeenschap raken, handelen ze onafhankelijk. In kwes-ties echter, die de geheele gemeenschap aangaan, zijn zij gehou-den overleg te plegen. Ook de toempoengan is een bloedgemeen-schap in engeren zin. Het hoofd, voor wien ik nooit een anderen naam hoorde dan het gewone „mantir", wordt niet gekozen maar in gemeen overleg aangewezen; hij is veelal de leider der uit-zwermers of een zijner nazaten. Hij pleegt voor de bepaalde toempoenganbelangen de offers te brengen; hij heeft zelden offi-cieele helpers, een pengoeloe heeft de toempoengan nimmer.

De hier opgesomde functionarissen vormen, wat we zouden kun-nen noemen het dagelijksch bestuur van de gemeenschap; daar-naast echter staat een min of meer groote groep van medebe-stuurderen, de oudsten, (toewoh dja'a). Er wordt door het dorps-hoofd geen beslissing in eenige zaak genomen, zonder dat hij deze medebestuurderen daarin gekend heeft en met hen over de wijze van uitvoering tot overeenkomst is gekomen. Bij deze groep van notabelen moeten we uitvoerig stil staan. In het Dajak-dorp heeft men verschillende groepen van bewoners; in de eerste plaats valt de verdeeling te maken in vrijen en slaven. De slaven bestaan uit erfelijke onvrijen, die de dienstbaarheid niet kunnen ontkomen en de pandelingen (batak). In den tegenwoordigcn tijd komen die onvrijen niet meer voor, maar hun slavenafkomst kunnen ze niet verloochenen; ze vormen den laagsten stand, die ook tegenwoordig nog batak genoemd wordt. De vrije stand was oudtijds ook on-derverdeeld, namelijk in de lieden die van ouder op ouder in de streek gewoond hadden, de leden dus van de bloedgemeenschap, de kerndorpers, de paung asal, zooals de bevolking ze noemt. Daar naast stond de groep van lieden die uit andere streken zich hier gevestigd hadden. Dezen, de hakei (m) olon ha wien (L) (hawi = komen), stonden buiten het gemeenschapsverband, konden geen duurzame rechten op den grond bekomen, en waren steeds verplicht om - als ze den bodem bewerkten - daarvoor retributie aan de kern-bevolking te betalen. Zij konden weliswaar in de gemeenschap worden opgenomen maar dan moesten ze toch reeds gedurende

langen tijd in de streek verblijf gehouden hebben, dan wel ze moes-ten zich lamoes-ten adopteeren, ngamoe (m) ngoekoep (Lawi) Eerst dan werden ze deelgenoot in het beschikkingsrecht en daardoor tevens medegerechtigde in de opbrengst van de tjoekei die onder de Lawangans verdeeld werd onder de gezamenlijke deelgerech-tigden. In den tegenwoordigen tijd is daar tot op zekere hoogte ver-andering in gekomen, doordat het beschikken over den grond thans een ieder die in de belasting registers staat ingeschreven vrij staat Maar nog tegenwoordig zijn de opbrengsten van sommige adat-vergoedingen, zooals we later zullen zien, ten voordeele van de

„paung asal". In de primitieve streken is dus deze onderscheidt nog lang niet uitgesleten. Het is uit deze groep van lieden, dat onder de Lawangans de hoofden en oudsten gekozen worden Deze verkiezing van oudsten is in waarheid een aanwijzing; lieden die zich onderscheiden door meerdere adatkennis dan wel door groo-ter ervaring dan de doorsnee dorper, komen daarvoor in "aan-merking. Hun kwaliteit blijkt daaruit, dat bij voorkomende Gele-genheden hun raad wordt ingewonnen, dat ze deelnemen aan de besprekingen het algemeen belang rakende. Van een verkiezing m onzen zin van het woord, is dus geen sprake, de als oudsten optredenden vervullen dus deze functies slechts omdat ze beschouwd worden te zijn de daarvoor in aanmerking komenden. Ze zijn lang met altijd oud in jaren.

Het zijn nu de hier genoemde groepen van personen, de bestuur-deren dus der gemeenschap, die als rechters optreden, indien er zich binnen dien kring een kwestie voordoet, waarvoor hun tus-schenkomst noodig is. Er is echter geen bepaald college van rech-ters, maar het hoofd, waarbij een zaak wordt voorgebracht, kiest zich voor elke gelegenheid de personen, die met hem de onder-havige kwestie zullen uitmaken. Dat zijn dan diegenen die meer-dere kennis hebben van zaken als die, welke in behandeling zul-len komen, dan wel degenen die toevallig ter plaatse aanwezig zijn, zoodat de aangelegenheid met de noodige spoed kan worden afgedaan.

In de Maleische dorpen treden als de beslechters van geschil-len op het dorpsbestuur en de leden van de kaoem, die hier de oudsten zijn.

K o l . Studiën

11

1 5 6 DE HOOFDENRECHTSPRAAK IN DE

Bij de Maanjan Dajaks, waar men althans voor de Maanjan Sioena een zeer besliste adatgemeenschap heeft, die bekend staat onderden naam PADJOE AMPAT, en die aanvankelijk u.t v.er plaatsen van samenwoning bestond, wordt het erfelijkheidsbegmsel bij de opvolging zeer streng doorgevoerd. De dorpshoofden zijn allen de opvolgers van hunne voorvaderen. Voordat het gouver-nement hier invloed liet gelden, ongeveer in de veertiger jaren, waren de vier plaatsen van samenwoning slechts plaatsen van ver-blijf Zoowel Telang, als Sioeng, Balawa en Moeroetoewoe stonden onder hunne eigen oudsten; één hunner verrichtte de werkzaam-heden van vestigingshoofd en onder dezen was het hoofd van Te-lan* de voornaamste. Toen dit hoofd, Soeta Wana, kwam te over-lijden (1845) werd zijn zoon, de later zoo bekend geworden Soeta Ono tot hoofd der Maanjan Sioeng. Hij was echter nog te jong om inderdaad als zoodanig op te treden en kreeg daarom, als „re-gent" naast zich het hoofd van Moeroetoewoe, zijn oom van moe-ders kant, die onder den naam soeloeran deze functies verrichtte.

Het hoofd voerde den titel Demang Anom. Het was in die dagen, dat door Bangert (1856) Balawa als zelfstandige kampong werd erkend en aan het hoofd dier plaats, Patih Njirane, het recht werd verleend om zelf voor zijn streek de hoofdgelden naar Marabahan te brengen, hetgeen voordien voor de geheele Padjoe Ampat het werk was van het hoofd van Telang. De andere kampongs kre-gen al spoedig ook dat recht, waarmee ze dus een zekere onaf-hankelijkheid hadden verworven. Soeto Ono echter bleef de primus inter pares. Zijn positie werd zeer versterkt door de hulpverlee-ning aan het Gouvernement, waardoor hij al spoedig tot districts-hoofd werd benoemd. De bevolking geeft hem den titel Ronggo, dezelfde, als die, welke het districtshoofd van Bandjermasin des-tijds voerde. Tot zijn dood in 1894 moet hij geacht worden het hoofd der Maanjans van Padjoe Ampat te zijn geweest. Als dis-trictshoofd werd hij opgevolgd door zijn oudsten zoon, Raden Soeta Negara, die ook na zijn pensionneering, tot heden toe, geacht moet worden het hoofd van dezen stam te zijn. Onder dezen stam dus is de voornaamste groep van bcstuurderen de familie Soeto Ono, daar naast hebben we weer evenals onder de Lawangans de groep van oudsten. Van een meerdere macht dier hoofdenfamilie is

ech-ter geen sprake, ook zij moeten te rade gaan met hunne medebe-stuurderen om regelingen te kunnen treffen.

Nadat we thans uitvoerig hebben stil gestaan bij hen, die met de rechtspraak in verband staan, moeten we die rechtspraak zelve beschouwen, waarbij we allereerst moeten stilstaan bij het voor-brengen der zaak. We zagen boven reeds dat het niet beslist noo-dig is, dat men zijn zaak voorbrengt bij de hoofden. Indien zich toch een kwestie over het een of ander voordoet, zal men in de eerste plaats trachten de aangelegenheid zonder tusschenkomst der hoofden af te doen. Men zendt daartoe dan veelal een vriend naar de tegenpartij, die de zaak bespreekt en eventueel voorstellen doet om tot een accoord te geraken. Ook de personen in kwestie kun-nen het hunne tot de overeenstemming doen. Meestal zal de aan-gesprokene een of andere vage belofte doen, waarmede de gedaag-de vooreerst tevregedaag-den is. Als echter al zijn manen geen succes heeft, dan wendt hij zich tot de hoofden (manen nagis, van het

Nadat we thans uitvoerig hebben stil gestaan bij hen, die met de rechtspraak in verband staan, moeten we die rechtspraak zelve beschouwen, waarbij we allereerst moeten stilstaan bij het voor-brengen der zaak. We zagen boven reeds dat het niet beslist noo-dig is, dat men zijn zaak voorbrengt bij de hoofden. Indien zich toch een kwestie over het een of ander voordoet, zal men in de eerste plaats trachten de aangelegenheid zonder tusschenkomst der hoofden af te doen. Men zendt daartoe dan veelal een vriend naar de tegenpartij, die de zaak bespreekt en eventueel voorstellen doet om tot een accoord te geraken. Ook de personen in kwestie kun-nen het hunne tot de overeenstemming doen. Meestal zal de aan-gesprokene een of andere vage belofte doen, waarmede de gedaag-de vooreerst tevregedaag-den is. Als echter al zijn manen geen succes heeft, dan wendt hij zich tot de hoofden (manen nagis, van het