• No results found

Nederlandsch-lndië

door

IR. P. v. PRITZELWITZ VAN DER HORST.

Voor den dienst van het Stoomwezen hier te lande zijn ingrij-pende veranderingen op til. Ruim een halve eeuw geleden opgezet als technische dienst, zag het in den loop der jaren zijn werkkring uitgebreid in breedte en diepte. Een nieuwe richting brak zich baan in de organisatie der departementen; deze brengt mede, dat het Stoomwezen overgaat van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken naar het Kantoor van Arbeid bij het Departe-ment van Justite, waar het tevens een gewijzigde benaming, die van „Veiligheidstoezicht" zal krijgen. Hiermede houdt het Stoom-wezen, tot nu toe een vrij zelfstandige diensttak, op te bestaan.

Het leek mij niet onaardig bij dit keerpunt den blik eens te richten naar het verleden, de ontwikkeling van den dienst in zijn tegen-woordigen vorm te schetsen, en daaraan enkele beschouwingen te verbinden over de toekomst, waarheen de verdere ontwikkeling gaat.

Men hoort wel eens de opmerking maken, dat men hier in Indië zoo zelden iets van het Stoomwezen verneemt, en dat is dan ge-woonlijk niet in prijzenden zin bedoeld. Is in die opmerking zeker veel waars gelegen, men moet in dat weinig voor het voetlicht treden toch eerder een gunstig, dan een bedenkelijk teeken zien.

Rumor in casa ontstaat eerst, wanneer conflicten zich voordoen, of de werkgevers, op wier inrichtingen toezicht wordt gehouden uit een oogpunt van veiligheid voor den arbeider, ten aanzien van dit laatste punt aan ernstige nalatigheid schuldig worden

bevon-den. Functionneert de dienst goed en geven zijn inspecties zelden reden tot klachten, dan verneemt men er weinig van.

Onlangs werd echter de stilte een oogenblik verbroken door Mr.

Dr. J. B. Peyrot, die in zijne lezing over sociale maatregelen op 12 Januari j.l. voor de Vereeniging tot bestudeering van Koloniaal Maatschappelijke Vraagstukken gehouden, in gunstigen zin van den arbeid van het Stoomwezen hier te lande sprak en de inge-nieurs van dien dienst met name aanduidde als degenen, die zoowel in Holland als hier de grondslagen hebben gelegd voor de gezond-heid en veiliggezond-heid in fabrieken en werkplaatsen. In Nederland heeft de bekende ingenieur van het Stoomwezen Struve een belangrijk aandeel genomen in de tot stand brenging (sinds 1889) eener be-hoorlijke arbeidsinspectie, die daar uiteraard meer omvattend is, dan wat hier onder dien term verstaan wordt, in welke taak hij bijgestaan werd door een civiel-ingenieur en een chemist. Mr. Pey-rot was overigens niet best te spreken over de hier te lande terzake getroffen voorzieningen en bestaande instellingen en zij, die zich de illusie mochten gemaakt hebben, dat er reeds aardig wat in dit opzicht is tot stand gebracht, moesten van dezen bevoegden beoordeelaar vernemen, dat niet meer dan een kiem van het goede aanwezig is.

Bij de beoordeeling van hetgeen hier bereikt is, moet men—

althans wat het personeel van het Stoomwezen betreft — in het oog houden, dat het fabriekstoezicht in de zes ressorten, waarin Ne-derlandsch-Indië voor dit doel verdeeld is, opgedragen werd aan dezelfde ambtenaren, die in de eerste plaats de geregelde inspectie der stoomketels hebben te bezorgen, waarvoor talrijke en veelal tijdroovende dienstreizen noodig zijn. Neemt men daarbij in aan-merking, dat het toezicht op de beveiliging in fabrieken en werk-plaatsen zich thans uitstrekt over ongeveer 3000 inrichtingen in den zin van artikel 1 van het Veiligheidsreglement (Staatsblad 1910 No. 406), dan is 't niet te verwonderen, dat in de laatste jaren, toen de personeelsaanvulling van den dienst bovendien te wenschen overliet, ook aan het physiek van den „ketelinspecteur" in Inclië zware eischen gesteld moesten worden. Zelfs al laat men de ver-moeienissen als gevolg van de langere dienstreizen met minder goede accomodate dan in Europa buiten rekening, dan is op de eigenlijke werkzaamheden in de tropen nog dubbel toepasselijk,

68 IETS OVER VERLEDEN EN TOEKOMST VAN HET TOEZICHT wat dienaangaande meer in 't algemeen wordt opgemerkt in het

„Zeitschrift der Dampfkesseluntersuchungs- und Versicherungs-Gesellschaft" in de Novemberaflevering van het jaar 1922.

„Die Arbeit des Kesselrevisors ist schwer und anstrengend; sie erfordert eine gute Körperconstitution und Gesundheit, urn den Einflüssen der Temperaturwechsel, des Staubes und Schmutzes und der beschwerlichen Reisen zu widerstehen, einen unzerstör-baren Arbeitswillen, der vor Schwierigkeiten nicht zurückschreckt oder erlahmt, sowie eine dem Revisions- und Aufsichtdienst ange-messene Charakterfestigkeit, um verfangliche Zumutungen abzu-weisen und die Objectivitat strenge zu bewahren".

Het viel uiteraard niet gemakkelijk om steeds personen te vin-den, die aan zulke uiteenloopende eischen kunnen voldoen, zoodat ondanks het steeds dreigend personeeltekort zelfs de laatste jaren nog eenige juist voldoend opgeleide „krachten" uit den dienst ver-wijderd moesten worden.

Aan den ingenieur van het Stoomwezen, die straks als inspecteur van het Veiligheidstoezicht een nieuwe toekomst tegemoet treedt, zal bovendien de beschikking over socialen zin als desideratum gesteld mogen worden, zoodat ook voortaan omzichtigheid in de personeelskeuze geboden blijft. Dit klemt te meer, aangezien, zoo-als straks nader zal worden uiteengezet, in Nederland een poging tot combinatie van stoom- en arbeidstoezicht destijds schipbreuk heeft geleden.

In de eerste plaats willen wij thans met een enkel woord schet-sen, hoe het toezicht op het Stoomwezen zich in den loop der jaren ontwikkeld heeft. Het werd, zooals gezegd, omstreeks het midden der vorige eeuw in 't leven geroepen en de eerste hoofd-ingenieur (in de instructie als „deskundige" betiteld) zag zich o.m. geplaatst voor de vraag, of door toepassing van stoomkracht de veiligheid niet bedreigd werd. De primitieve formatie werd eerst een 15-tal jaren later geregeld en vastgesteld op één hoofdinge-nieur en twee ingehoofdinge-nieurs. Als merkwaardigheid zij nog vermeld, dat de vergunningsakten tot gebruik van „stoomwerktuigen" aan-vankelijk in naam des Konings door den Gouverneur-Generaal werden uitgereikt, en de soort van het materiaal van grooten in-vloed was op den beproevingsdruk, een thans reeds lang

ver-laten standpunt. Trouwens het gebruik van gietijzer, dat mede tot deze bepaling had geleid en destijds slechts voor scheepsketels verboden was, is in navolging van de Nederlandsche Wet van 1869 ook hier reeds een vijftigtal jaren uit den ketelbouw verbannen Voor scheepsketels werd ook elders van meet af met meer streng-heid te werk gegaan en de instructie van den eersten „deskundige"

in Holland bevatte o.m. het voorschrift, dat hij zich bij het onder-zoek van stoommachines aan boord van vaartuigen had te doen vergezellen van een door den Minister der Nationale Nijverheid en de Koloniën, of door den Gouverneur der Provincie benoemd persoon, „omdat zulk een onderzoek van buitengewoon belang is".

Ofschoon zulke rigoureuze maatregelen zouden doen vermoe-den, dat men met zeer hooge stoomspanningen te maken had, was

t tegendeel het geval: de ketels van „middelbaren druk" uit die dagen (n.l. van 0,5 tot 3,5 atmosferen) zouden thans hoogstens voor verdampings- of distilleerdoeleinden gebezigd kunnen wor-den, maar stellig niet meer voor krachtlevering in aanmerking ko-men, terwijl in Europa reeds met goed gevolg drukkingen van 50 en meer atmosferen in stoomketels toegepast worden. Intusschen is ook hier nog voor scheepsketels de uiterste termijn, welke tus-schen twee inspecties verloopen mag, op de helft van den voor Iandketels gebruikelijken gesteld.

In 1888 leidde een fusie van het Stoomtoezicht met den dienst der Staatsspoorwegen op Java ertoe, dat één hoofdinspecteur, die in tegenstelling met den Directeur der Burgerlijke Openbare Wer-ken werktuigkundig ingenieur is, met de leiding der beide diensten werd belast, terwijl tenslotte bij Staatsblad No. 42 van 1892 de reeds meermalen herziene bepalingen vervangen werden door het

„Reglement op het gebruik van stoomketels in Nederlandsch-In-dië". Latere voorschriften (van 1903) deden tal van' moeilijkheden rijzen, zoowel met de leveranciers als met de ketelgebruikers, wel-ke in hoofdzaak hierop neerkwamen, dat van elders aangevoerde stoomketels bij aankomst niet steeds tenvolle aan de hier gestelde eischen bleken te voldoen. Aangezien n.l. bij het in bedrijf stellen van een ketel bijna altijd haast is en onderling overleg tusschen de ingenieurs hier nagenoeg uitgesloten is —althans veel minder spoedig kan geschieden dan bijv. in 't moederland— had men zich genoodzaakt gezien in Nederlandsch-Indië meer gepreciseerde

70 'ETS OVER VERLEDEN EN TOEKOMST VAN HET TOEZICHT grondslagen vast te stellen voor een eenvormige beoordeeling der constructie enz. en dit leidt tot een minder soepelen gang van zaken.

Voorts werd van particuliere zijde ten sterkste aangedrongen op het oprichten van een vast corps van ingenieurs. Tot nu toe waren de inspecteurs van het Stoomwezen afwisselend bij dien dienst en bij de S. S. werkzaam; zij hadden daardoor geen gele-genheid om zich de noodige ervaring en het inzicht eigen te ma-ken, dat voor hun speciale taak onmisbaar is.

Aan één en ander werd in 1909 tegemoetkomen door een alge-heele reorganisatie, waarbij wederom een afzonderlijke Dienst van het Stoomwezen in het leven werd geroepen en de grondslagen voor de constructieve beoordeeling werden herzien door een com-missie van drie leden, bestaande uit een hoogleeraar van de toen-malige Polytechn. School te Delft, den hoofdingenieur van het Stoomwezen in Nederland en een oud-ingenieur van dien dienst in Nederlandsch-Indië. Tegelijkertijd werd een z.g. gecommitteerde in patria aangewezen, die de uit het buitenland ingezonden ketel-ontwerpen in eerste instantie beoordeelt overeenkomstig de hem uit Indië verstrekte aanwijzingen. Sindsdien zijn geen ernstige klachten meer voorgebracht en hoorde men dus van den dienst wederom weinig.

De wenschelijkheid, om evenals in Nederland na deugdelijke voorbereiding door de z.g. stoomvaten-commissie *) was geschied, ook hier stoomtoestellen, andere dan ketels, onder de bepalingen te trekken, deed in Februari van het vorig jaar (Staatsblad 1924 No. 42) een nieuw stoomregiement tot stand komen, dat reeds in Mei d.a.v. in werking trad.

Even daarna werd ook een nieuwe organisatie van den Dienst afgekondigd (bij Staatsblad 1924 No. 370).

Intusschen was gaandeweg — men kan zeggen omstreeks 1905

— een nieuw denkbeeld gerezen. In dat jaar stelde de Regeering aan de dienstleiding de vraag, ,,of hier te lande niet evenals in Ne-derland voorzieningen dienden te worden getroffen ter voorkoming van ongelukken in fabrieken". De verdere behandeling dezer vraag voerde er toe, dat de taak van het Stoomwezen met het toezicht op 1) Hierin hadden behalve 3 ingenieurs ook 3 hoogleeraren en een secretaris zitting.

de naleving dezer voorzieningen uitgebreid werd. Daarbij konden de eischen, waaraan in 't moederland fabrieken en werkplaatsen uit een veiligheidsoogpunt hebben te voldoen, vrijwel op den voet nagevolgd worden. Toch zijn er ook verschillen. Dergelijke in-richtingen worden hier in verband met de betrekkelijke geringe waarde van den grond en de vulcanische gesteldheid van den bo-dem geheel anders gebouwd dan in Europa; fabrieken van twee of meer verdiepingen zijn hier onbekend. Met 't oog op het tro-pische klimaat zijn het meestal groote overkapte ruimten met breede, den geheelen werktijd openstaande poorten, zoodat spe-ciale voorschriften tegen brandgevaar *) en bepalingen voor goede ventilatie vanzelf konden vervallen. Verder verschillen de gewoon-ten, de leefwijze en de kleeding van den Inlandschen werkman zoo hemelsbreed van die van zijn blanken collega, dat bijzondere voor-schriften betreffende de inrichting van badkamers, verkleedings-localen, privaten enz. achterwege konden blijven, terwijl andere in het leven moesten worden geroepen (Verslag betreffende den Dienst van het Stoomwezen in Nederlandsch-Indië tot ultimo 1914 blz. 12).

Aanvankelijk was het toezicht op de naleving van het Veilig-heidsreglement opgedragen aan de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur, alsmede aan de ingenieurs van het Stoomwe-zen; de algemeene toepassing ook in de Buitenbezittingen dateert ongeveer van 1910, in welk jaar tevens het nieuwe Veiligheidsregle-ment (Staatsblad No. 406) werd afgekondigd. Het evengenoemd toezicht was intusschen overgegaan op den Directeur der Burger-lijke Openbare Werken, die tevens de bevoegdheid kreeg om bij-zondere bepalingen vast te stellen ter nadere omschrijving yan de meestal in zeer algemeenen zin gestelde bepalingen en voorschrif-ten, terwijl de beheerders der fabrieken, ingeval zij in hooger be-roep wenschten te gaan, ook op genoemden departementschef wa-ren aangewezen.

Het spreekt vanzelf, dat aan het nieuwe reglement, gelijk aan iedere wetgeving, gebreken kleefden. Van de eerste toepassing kan

1) De kans op brandgevaar door kortsluiting in electrische leidingen, welke hier langs onbekleede muren en meestal zichtbaar zijn aangebracht is gering. Intusschen is de meening des heeren Mr. P. als zou hier geener-lei toezicht op electrische inrichtingen bestaan niet geheel juist, want omstreeks medio 1924 werd een electrotechnisch ingenieur, met dit speciale toezicht belast, aan het Stoomwezen toegevoegd.

72 IETS OVER VERLEDEN EN TOEKOMST VAN HET TOEZICHT echter getuigd worden, dat het evenzeer als in Nederland den in-specteurs door hun technische opleiding gelukte om de wettelijke regelingen, waarvan de toepassing op practische moeilijkheden stuitte, gewijzigd te krijgen.

Voor wij den verderen gang van zaken behandelen, welke — zooals reeds in het begin opgemerkt — zal leiden tot een samen-voeging van stoom- en arbeidstoezicht, dienen wij een oogenblik stil te staan bij de wijze, waarop men in Nederland deze materie geregeld heeft. Dat hierbij een geheel andere zienswijze op den voorgrond trad, kan blijken uit artikel 9 van de Veiligheidswet van 20 Juli 1895 Staatsblad 137, waarbij het volgende werd bepaald:

„Deze inspecteurs (n.l. van het Veiligheidstoezicht) worden niet tevens belast met het toezicht op het gebruik van stoomtoestellen".

Aanvankelijk was de Minister een voorstander van de samen-voeging. Bij eene bespreking echter, welke in Mei 1895 door de Commissie van rapporteurs uit de 2de Kamer met den Minister werd gehouden inzake wijziging der Arbeidswet, was die com-missie eenstemmig van oordeel, dat de combinatie van stoom- en arbeidstoezicht niet gewenscht mocht heeten; zulks zoude het uit-stekend werkend toezicht op het stoomwezen in gevaar brengen, en ten andere de uitvoering van Arbeids- en Veiligheidswet in handen brengen van ingenieurs, die wellicht nooit in aanmerking zouden zijn gekomen voor Inspecteur van den Arbeid, wanneer men dit van tevoren had geweten. J)

De Minister bleef bij zijn voornemen tot samenvoeging, o.a. op grond, dat men bij een grooter corps van ambtenaren meer en beter gelegenheid verkrijgt tot bezetting der hoogste rangen; het argument van besparing, zoowel van tijd als van kosten, werd ook nog aangehaald. Bij de behandeling der Veiligheidswet door de Volksvertegenwoordiging bleken meerdere leden tegen samenvoe-ging bezwaar te hebben. Het slot was, dat een amendement werd aangenomen, waarbij het zooeven aangehaalde artikel in de wet werd ingelascht, zoodat uitdrukkelijk door de Veiligheidswet het gescheiden houden van beide diensten gewaarborgd bleef.

1) Verg Bijdrage tot de geschiedenis van het Toezicht op het Stoom-wezen m Nederland door W.A.M. Piepers, Oud-hoofdingenieur van het

Stoomwezen, blz. 72. &

Na verschillende kinderziekten te hebben doorgemaakt is het toeacht op de naleving der Arbeids- en der Veiligheidswet in Ne-derland thans opgedragen aan daartoe speciaal aangestelde amb-tenaren, d,e samen de Arbeidsinspectie vormen, en aan wier hooid de Directeur-generaal van den Arbeid geplaatst is.

Keeren wij nu tot Nederlandsch-Indië terug. Zooals wij reeds zagen werd hier het veiligheidstoezicht wel aan de inspecteurs van het Stoomwezen opgedragen. Deden zich hier dan niet dezelfde bezwaren gelden, welke daarvan in Nederland werden gevreesd?

Ongetwijfeld waren sommige daarvan ook voor Indië te verwach-ten en zelfs enkele in sterkere mate. Reeds werd genoemd de vermoeienis door de lange dienstreizen, waarin echter gaandeweg verbetering ,s gekomen doordien de meeste ondernemingen in het binnenland, (vroeger uitsluitend te paard bereikbaar), thans ook per auto bezocht kunnen worden.

Wat de suikerfabrieken op Java betreft, doet zich in dit opzicht de specifiek Indische moeilijkheid gevoelen, dat tijdens de stoom-ketel-inspectie nagenoeg alle werktuigen gedemonteerd zijn voor den jaarlijkschen schoonmaak. De semi-permanente opzet maakt bovendien een verbouwing of uitbreiding gemakkelijker en beide worden in de hand gewerkt door de veelvuldige wijzigingen en verbeteringen in het procédé; een arzonderlijk bezoek voor het nagaan der beveiligingen is dan ook meestal onvermijdelijk, al

aten de instructies een tusschenpoos van twee jaren voor die con-trole toe.

In de derde plaats en dit is gelukkig een tijdelijke toestand -moeten als gevolg van de terugwerkende kracht der bepalingen voor stoomtoestellen (andere dan ketels) deze thans over «reheel Indie opgespoord worden, terwijl ook de beoordeeling uit een con-s ructief oogpunt veel tijd in becon-slag neemt. Aangezien het aantal dier stoomvaten op ongeveer 3500 is te schatten, heeft de aan deze u.tbre.d.ng van het toezicht verbonden extra-arbeid den Dienst der-mate met werk overstelpt, dat het slechts met veel inspanning en overwerk gelukt, stagnatie in den geregelden gang van zaken te voorkomen. Als voornaamste en nochtans onuitgesproken argument voor de combinatie met 't veiligheidstoezicht gold, dat er hier reeds een dienst bestond, die voor het vervullen van de daaraan

verbon-1

74 IETS OVER VERLEDEN EN TOEKOMST VAN HET TOEZICHT den werkzaamheden reeds over eenige ervaring beschikte en aan-raking had met dezelfde werkgevers.

Op welke wijze deze dubbele taak reeds vele jaren verricht werd door het Stoomwezen, hoe „weinig omvangrijk en ontwikkeld"

deze dienst door de Bestuursverkavelingscommissie (de adjectiva zijn ontleend aan haar verslag blz. 23 alinea 2) overigens ook ge-noemd moge worden, spreekt o.m. uit de volgende cijfers. In het jaar 1910 bedroeg het aantal ongevallen in 1377 fabrieken en werkplaatsen nog 374, terwijl dat cijfer in 1914 was gedaald tot 183 op 1691 fabrieken en werkplaatsen en diezelfde cijfers voor 1923 bedragen 82 per 2853 inrichtingen, vallende onder het Vei-ligheidsreglement. In diezelfde tijdsperiode steeg het aantal stoom-ketels door de toenemende industrialisatie van 3379 in 1910 tot 5896 in 1923.

Die samenvoeging van stoom- en veiligheidstoezicht heeft ertoe geleid, dat de maatschappelijke taak belangrijker is geworden dan in het begin, toen Stoomwezen nog geheel als technische dienst was opgezet en functionneerde. Nu de Regeering behoefte gevoelde om alle bemoeienis op dit gebied van sociale zorg in één orgaan, het Kantoor van Arbeid, te centraliseeren, was er iets voor te zeggen, den Dienst van het Stoomwezen, welks sociale taak, gelijk zooeven uiteengezet, meer op den voorgrond was gekomen, daarin op te nemen. Over deze opname zegt het verslag der Verkavelingscom-missie, dat ,,zij voor de hand ligt, in zoover de beveiliging tegen"

„de gevaren, welke stoomketels kunnen opleveren ten bate komt"

„van hen, die werkzaam zijn in fabrieken, waar deze ketels zijn"

„opgesteld en de beveiliging van den arbeider tegen het bedrijf"

„in algemeenen zin tot de taak van het Kantoor van Arbeid valt te"

„rekenen".

Een bezwaar is 't, dat thans het karakter van het Stoomwezen nog in hoofdzaak technisch is; dit komt bijv. tot uiting in het door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken aangevoerde ar-gument, dat de dienst voor dezen Departementschef menigmaal fungeerde als adviseur in werktuigkundige aangelegenheden, zoo-dat hij prijs stelde op het behoud ervan voor zijn departement.

In dit verband moge er nog op worden gewezen, dat mede op technisch gebied belangrijk werk is afgeleverd door het

Laborato-rium voor Materialen-onderzoek, oorspronkelijk een onderdeel van het Stoomwezen. Het overbrengen van dit laboratorium naar de Techmsche Hoogeschool te Bandoeng is dan ook te beschouwen als eene verzwakking van het technisch karakter van genoemden dienst.

Dat het intusschen niet in de bedoeling van de

Dat het intusschen niet in de bedoeling van de