• No results found

Over Sociale maatregelen. l )

door

M R . D R . J. B . P E Y R O T .

Het is een interessante en aantrekkelijke taak te spreken over sociale maatregelen. Het onderwerp is niet alleen actueel maar blijft dat ook. Immers men kan geen kader van sociale maatregelen vaststellen voor alle tijden en alle landen.

De sociale maatregelen kunnen worden gesplitst in maatregelen, die door den wetgever zijn vastgesteld en die, welke op andere wijze door anderen tot stand kwamen. Mijne bedoeling is het over beiden te spreken. Bij de bespreking over de sociale wetgeving zal ik het niet zoo zeer hebben over al hetgeen op dat gebied in tal van beschaafde landen tot stand kwam. Deed ik dat, dan zou mijn voordracht buitengewoon langdradig en vooral buitengewoon ver-velend worden omdat ik in tal van bijzonderheden zoude hebben af te dalen. Het lijkt mij aantrekkelijker eenige punten te bespre-ken in verband met de sociale wetgeving, die men algemeen overal in het oog heeft gehouden. Ga ik aldus te werk, dan behoef ik niet tegen over elkander te stellen hetgeen op dit oogenblik in vrijwel de geheele beschaafde wereld op dat gebied is gedaan en hetgeen hier te lande is bereikt. Ik behoef dus ook niet te zeggen in welk licht bij eene dergelijke vergelijking de sociale wetgeving hier te lande zoude verschijnen. Laat het voldoende zijn te vermelden dat in het moederland is verschenen een Sociaal Jaarboek. Daarin is te vinden al wat op sociaal gebied in Nederland is tot stand ge-komen. Dat werk in drie deelen bevat meer dan 1000 bladzijden en aan deze landen is nog niet één bladzijde gewijd.

1) Van meer dan eene zijde werd mij verzocht eene voordracht, die ik onlangs te Weltevreden en te Semarang hield, ter opneming aan te bieden aan de redactie van Koloniale Studiën. Met genoegen voldeed ik aan dit ver-zoek. Voor zoover de, voordracht niet in geschrift was gebracht heb ik deze zoo getrouw mogelijk weergegeven.

178 OVER SOCIALE MAATREGELEN.

Ik stel mij voor om voornamelijk te bespreken hetgeen gedaan moet worden en dan ook overal is gedaan om tot een behoorlijk samenstel van sociale maatregelen te komen. Zeer in het bijzonder zal ik het hebben over de arbeidsinspectie en de vakvereenigingen om ten slotte eenige woorden te wijden aan hetgeen door particu-lieren kan worden gedaan om mede te werken aan het verkrijgen van betere toestanden.

Bij het uitwerken van dit schema zal ik telkens gelegenheid heb-ben uitstapjes te maken naar hetgeen tot stand is gekomen — hoewel het niet mijn bedoeling is daarvan een overzicht te ge-ven, zooals ik reeds zeide. Ik zal aan den anderen kant gele-genheid hebben te wijzen op hetgeen hier te lande het meest ontbreekt. En daarop te wijzen is zeer zeker in de eerste plaats mijn doel.

Laat mij beginnen met eenige mededeelingen omtrent hetgeen in het moederland is gedaan voordat men tot sociale wetgeving kwam.

Sedert jaren was daar bekend, dat er aan het tot stand komen van het zoogenaamde wetje van Houten het een en ander is vooraf gegaan. Bekend was b.v. dat de Mij. tot bevordering der Nijver-heid in 1853 reeds een prijsvraag had uitgeschreven over den invloed dien het gebruik van kinderen tot fabrieksarbeid heeft op de licha-melijke, verstandelijke en zedelijke ontwikkeling. Op die prijsvraag kwam geen antwoord in en zij werd opnieuw uitgeschreven in 1856.

Toen kwam één antwoord in, maar dit kwam niet in aanmerking voor bekroning, omdat het veel te eenzijdig het voordeel van den kinderarbeid beschreef.

Bekend waren ook een aantal geschriften o.a. van Lalleman, Mr.

Ie Poole, J. J. Cremer, de Vries Robbé en voorts het rapport eener Staatscommissie die, ingesteld in 1863, eerst in 1873 haar rapport volledig indiende.

Maar geheel' onbekend was, dat er ambtelijk in ons moederland lang te voren het een en ander was gedaan ten aanzien van ar-beidsbescherming. Dit is merkwaardigerwijze aan het licht gekomen door toedoen van Mr. C. W. de Vries en Ir. Gorter. Hun groote en scherpzinnige speurzin heeft veel verrassend licht geworpen op het-geen in ons land is gedaan — helaas zonder resultaat.

In 1841 richtte de Minister van Binnenlandsclie Zaken

Schim-melpenninck van der Oye zich tot de Gouverneurs der provinciën met vragen omtrent den arbeid van kinderen. De bedoeling- was om na te gaan of kinderarbeid ook een hoogst nadeeligen, dikwijls noodlottigen, invloed uitoefende op de zedelijkheid der mindere volksklassen en dus middellijk op de welvaart van een geheel volk.

Uit de ontvangen antwoorden wil ik U iets mededeelen. De Gouverneur in Friesland toonde in zijn antwoord met eenige voor-beelden aan, hoe sommige bedrijfsleiders hadden gepoogd hunne in-richting buiten bespreking te laten. De gegevens werden door de belanghebbenden — immers door de fabrikanten — verstrekt. En uit hunne opgaven bleek dat van de werklieden 27.5 % kinderen waren. Ik merk hierbij op, dat een groot deel der kinderen dien-de in letterlijken zin als „motor".

De Gouverneur van Drenthe bleek zijn tijd ver vooruit te zijn;

hij adviseerde den Minister om arbeid van kinderen beneden 12 jaar in fabrieken te verbieden en zelfs betoogt hij de wenschelijkheid van een soort inspectie. Dat werd door den Gouverneur geschreven in 1841. In denzelfden geest antwoordde de Gouverneur van Zee-land — ook hij dringt op eene inspectie aan.

Uit Limburg kwamen sombere berichten, die het verklaarbaar maakten, dat later de Enquête-Commissie een schril en afschuwe-lijk licht wierp op de toestanden in de Maastrichtsche aardewerk-fabrieken.

Tot resultaat voerden de inlichtingen der Gouverneurs niet. Ook eene vervolgens in 1860 door den Minister van Heemstra inge-stelde enquête leidde niet tot resultaat. Het is niet gemakkelijk nu achteraf met zekerheid aan te geven waarom. Naar het schijnt heeft de toestand in de textielindustrie een groote rol gespeeld. In die industrie waren de arbeidstoestanden ook niet best, maar zij maakte toen een zeer moeilijken tijd door. Officieel blijkt niets van de rede-nen waarom de Regeering destijds niet ingreep.

Dat er heel wat noodig was om den geest te wijzigen, die in de eerste helft van de 19de eeuw vrij algemeen bestond, is zeker.

De Regeeringen voelden toen weinig voor maatregelen ten bate der economisch zwakkeren en zij waren toen dan ook nergens de vakvereenigingen welgezind. Algemeen was men van gevoelen, dat die vereenigingen de orde en de rust zouden kunnen verstoren. De

nHHMHBMMHHHHHHHHHHI^^^HE

180 OVER SOCIALE MAATREGELEN.

Code Pénal (art. 415 en 416) van 1810 bepaalde, dat alle on-derlinge samenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden om tegelijkertijd het werk te doen ophouden, het werk in een fa-briek of werkplaats te verbieden, het te werk komen en blijven voor of na zeker uur te beletten en in het algemeen om den arbeid te doen staken, te beletten of duurder te maken, gestraft werd met gevangenisstraf van 1 — 3 maanden. De hoofden of aanleggers werden gestraft met gevangenisstraf van 2 — 5 jaar.

Die strafbepalingen zijn eerst in 1872 afgeschaft; toen werd slechts straf gesteld op feitelijkheden bij werkstaking.

Ik zal niet verder stilstaan bij hetgeen aan het tot stand komen der wet Van Houten voorafging. Het voorafgaande, dat slechts se-dert eenige jaren bekend is, meende ik evenwel te moeten aan-stippen.

De wet Van Houten trad in werking op 14 October 1874. Dat is ongeveer 50 jaar geleden. Kunnen wij ons indenken, dat men des-tijds niet verder ging dan tot een verbod om kinderen in dienst te nemen of te houden, terwijl dat verbod niet sloeg op huiselijke en persoonlijke diensten en ook niet op veldarbeid? En dat de leeftijd werd bepaald voor één jaar op 10, voor het tweede jaar op 11 en daarna op 12 jaren?

Heeft de wet succes gehad?

Ja en neen.

Volmondig past een neen, omdat de toepassing slap was, maar bovendien omdat de wet geen inspectie had ingevoerd.

Ja, moet het antwoord luiden, omdat haar bestaan de oogen lang-zamerhand heeft geopend aan enkelen en den bodem voor ver-deren arbeid heeft voorbereid.

Dat voorbereiding noodig was blijkt uit de nota van het Tweede Kamerlid Oldenhuis Gratama in 1886, die van oordeel was dat.

veldarbeid zulk een gezonde lichaamsbeweging was; de kinderen moesten vroeg leeren van tot 's avonds laat te werken, zij moesten den struggle for life leeren kennen.

Leidde de parlementaire enquête, waaraan de naam van Verniers van der Loeff is verbonden tot de Arbeidswet van 1889 — het was een andere uitgebreidere enquête die verdere maatregelen den weg wees. In April 1890 werd eene' commissie benoemd onder

voorzit-terschap van Staatsraad Rochussen, die, in 3 afdeelingen verdeeld, veel heeft onderzocht en in 1894 eindverslag uitbracht. De maatre-gelen, die daarin werden aanbevolen zijn achtereenvolgens vrijwel tot stand gekomen.

Ik noemde zooeven de Arbeidswet van 1889. Ik ben steeds van meening geweest en ben dat nog, dat die wet als een mijlpaa^

in onze sociale wetgeving moet worden beschouwd. En dit om deze reden, dat de wet eene Arbeidsinspectie invoerde. Ik merkte reeds op, dat de directe invloed van de wet Van Houten gering was en ik verklaarde dat uit het gemis eener arbeidsinspectie. Het invoeren dier inspectie is evenwel met groote moeilijkheden gepaard gegaan, in en buiten het parlement. Dr. Schaepman sprak in de 2de Kamer van een polyp waarmede ambtenarencorpsen veelal gelijkenis vertoo-nen. Het beeld moge niet onjuist zijn en ambtenarencorpsen veel-al de neiging hebben tot steeds grooteren uitbouw, toch is met de arbeidsinspectie een instituut geschapen dat absoluut onmisbaar is gebleken. Sedert jaren bestaat een dergelijk instituut overal.

Voordat de Arbeidsinspectie bestond is eene volledig onderzoek ingesteld naar den toestand van de Nederlandsche bedrijven. Uit het instellen van dit onderzoek blijkt wel, dat men onbewust de noodzakelijkheid gevoelde van het bezit van gegevens, die eene arbeidsinspectie verzamelt. Dat onderzoek is opgedragen aan den toenmaligen Ingenieur van het Stoomwezen STRUVE en aan den Ing. van den Waterstaat BEKAAR. Van de resultaten van dat on-derzoek mocht geen ander dan een ambtelijk gebruik worden ge-maakt. Kon dus naar buiten slechts zelden iets blijken van hetgeen die zoogenaamde Nijverheidsstatistiek aan nut opleverde, zoo kan ik verklaren, dat zij enorm veel nut heeft opgeleverd. Zij was het, waarin de beantwoording werd gezocht — en met succes van tal van vragen, die zich voordeden bij het ontwerpen van de vol-gende sociale wetten. Wat die statistiek bevatte is door de Arbeids-inspectie voortgezet en bijgehouden.

Zonder arbeidsinspectie is aan voorbereiding en aan invoering van sociale wetgeving niet te denken. Die inspectie — mits na-tuurlijk behoorlijk toegerust — moet de kennis van het bedrijfsle-ven verzamelen. Dit is geen gemakkelijk werk, omdat men op tal van zaken bedacht behoort te zijn, waaromtrent bij het ontwerpen

• • • M B H H r

j 82 OVER SOCIALE MAATREGELEN.

der te treffen maatregelen behoorlijke gegevens niet zijn te missen.

Ik zeide reeds over welk een schat van gegevens men in het moe-derland beschikte, voordat men overging tot het instellen eener arbeidsinspectie op zeer kleine schaal.

Ik kom nu terug op de onderzoekingen der heeren de Vries en Gorter, die aan het licht hebben gebracht, dat reeds in de veertiger jaren sommige Gouverneurs op het instellen van eene inspectie heb-ben aangedrongen. Merkwaardig, dat die landgenooten hun tijd zoo oneindig ver vooruit waren. Het heeft toch nog bijna 50 jaren geduurd vóór de arbeidsinspectie in Nederland werd ingesteld.

Een enkel woord over de Nederlandsche arbeidsinspectie.

Van den aanvang af heeft zij zich op een juist standpunt ge-plaatst. Hare ambtenaren zochten niet hunne hoofdwerkzaamheid in het opsporen van overtredingen en het constateeren daarvan door het opmaken van proces-verbaal. Zij trachtten te worden niet de vijand maar de medewerkers der bedrijfshoofden. Daarbij heeft de inspectie veel tact betoond — en zeer groot succes gehad.

En ik geloof mij niet schuldig te maken aan schennis van een ambtsplicht, indien ik in dit verband met groote erkentelijkheid gewag maak van het werk van den Inspecteur Struve, die van den aanvang af de stuwende kracht is geweest. De inspecteurs heb-ben steeds getracht de eischen der wet door de bedrijfshoofden te doen naleven door overreding. Wanneer evenwel op verzet en on-wil werd gestuit, schroomden zij niet tot verbaliseeren over te gaan of te doen overgaan.

Dat de A. I. moet zijn en blijven de medewerkster der bedrijfs-hoofden wordt algemeen erkend en ook in de geschriften uit Ge-neve komt die erkenning voor.

Waarom zoozeer aan overreding en overtuiging van de bedrijfs-hoofden waarde moet worden toegekend, wil ik met een voorbeeld aantoonen. Wanneer een beveiliging van een arbeidswerktuig wordt voorgeschreven en deze wordt aangebracht, dan vereischt het veel-al groote moeite om de beveiliging ook daadwerkelijk te doen ge-bruiken. Ik heb menigmaal in een fabriek — ook hier te lande —•

eene beveiliging gezien, die door den arbeider buiten gebruik was gesteld, omdat die hem in zijn arbeid belemmerde. Welnu, wan-neer de patroon overtuigd is van de noodzakelijkheid van het

ge-bruik der beveiliging omdat hem overtuigend is aangetoond, dat daarmede lichaamsdeelen worden gespaard, dan is ook te ver-wachten, dat hij op gebruik zal toezien en dit in de hand werken. Het zijn niet die beveiligingen, die met grooten en blijven-den tegenstand van blijven-den patroon zijn opgelegd, die het meest wor-den benut.

Ter zijde merk ik op, dat uit hetgeen ik mededeelde al blijkt, dat de inspectie absoluut moet bestaan uit goed onderlegde nici — personen, die met goed gevolg eene discussie op tech-nische punten met de fabrikanten kunnen voeren. Het moeten per-sonen zijn ruim van blik, maar die een technische opleiding heb-ben gehad.

Het optreden van de A. I. leidt de patroons tot kosten — dat is ontegenzeggelijk waar. Die kosten behoeven evenwel niet te wor-den betreurd, omdat verbeteringen leiwor-den tot minder uitgaven we-gens ongevallen en ziekten.

Laat ik er nog aan toe mogen voegen, dat de Ned. A. I. ook in het buitenland steeds een goeden naam heeft gehad. Persoonlijk had ik gelegenheid in besprekingen met buitenlandsche arbeids-inspecteurs mij te overtuigen, dat algemeen de indruk bestaat, dat hetgeen in het moederland wettelijk is voorgeschreven, — dank onze uitnemende arbeidsinspectie — ook inderdaad wordt toegepast.

Door buitenlandsche inspecteurs daarentegen is wel eens tegenover mij erkend, wanneer ik inlichtingen vroeg, hoe het met de toepassing stond van een bepaald voorschrift, dat dat voorschrift nu wel een bepaald voorschrift, dat dat voorschrift nu wel bestond

m a a r dat de toepassing ander was. Uit ondervinding durf ik volmondig te verklaren, dat zooiets in Nederland niet ge-schiedde. Op de A. I. rustte aan den anderen kant evenwel de plicht om den Minister er mede in kennis te stellen, indien in de praktijk was gebleken, dat eea wetsvoorschrift niet doorgezet kan worden.

Het ernstige streven naar waarheid en openhartigheid der Ned.

A. I. heeft grootelijks bijgedragen tot haren goeden naam.

Zal men hier te lande gaan beginnen systematisch te werken in de richting, die tot wettelijke maatregelen voert ter bescherming en opheffing van sociaal minder goed gesitueerden, dan zal daarbij de voorlichting van den deskundigen arbeidsinspecteur niet gemist

184 OVER SOCIALE MAATREGELEN.

kunnen worden. Met niet te grooten nadruk kan daarop worden ge-wezen — ook in verband met de omstandigheid, dat een dergelijk persoon hier te lande niet is aangesteld en zelfs — indien ik mij niet vergis — niet aanwezig is.

Toch schrijft het Vredesverdrag van Versailles in art. 427 uit-drukkelijk voor, dat elke staat eene inspectie moet hebben, waarin ook aan vrouwen eene plaats moet zijn ingeruimd. Die inspectie zal de toepassing hebben te verzekeren van wetten en verdere be-palingen ter bescherming van de arbeiders.

Het vraagstuk der arbeidsinspectie en al hetgeen daarmede sa-menhangt, is zóó belangrijk, dat door het Arbeidsbureau in Genève ingevolge opdracht van eene der conferenties eene zeer uitgebreide studie daarover is gemaakt. Inlichtingen zijn aan alle leden van den Volkenbond gevraagd. De ontvangen inlichtingen zijn overzichtelijk verwerkt en uitgegeven. Vervolgens is het onderwerp behandeld op de 5de zitting der Conferentie, die gehouden is in October 1923.

In die Conferentie zijn een aantal aanbevelingen aangenomen, die aan alle leden ter overweging zijn gezonden. In die aanbevelingen komt tot uiting, dat de inspecteurs eene groote mate van technische ervaring moeten hebben (de Engelsche text spreekt van technical training and experience) en dat de arbeiders en hunne vertegen-woordigers vrij in contact moeten kunnen komen met de inspectie.

Met een enkel woord wil ik aantoonen van hoe enorm groot belang de stukken zijn, die het Arbeidsbureau heeft uitgegeven op dit gebied. Het geheele gebied van werkzaamheid der inspectie is zeer grondig behandeld. Zoo is uitvoerig behandeld de vraag, of de inspectie ook bemoeienis behoort te hebben met den arbeider wan-neer die buiten de uitoefening is van zijn beroep. Van welk belang die vraag is, blijkt, als ik in herinnering breng, dat in sommige landen bepalingen bestaan omtrent uitbetaling van loon, omtrent het toekennen van vacantiedagen — al of niet met eene uitkeering van een zeker bedrag. Ik noem voorts de belangrijke vraag of de inspectie zich zal hebben in te laten bij het uitbreken van eene sta-king of uitsluiting, of zij bemiddeling behoort aan te bieden en zoo neen, of zij op verzoek zich met bemiddeling mag inlaten. Voorts wijs ik er op, dat langdurige besprekingen te houden zijn over de vraag of de inspectie al of niet belast moet worden met het toezicht

op de naleving van verzekeringswetten. En, zoo deze vraag ontken-nend wordt beantwoord, wil dit dan zeggen, dat elke bemoeienis met eene wet als de Ongevallenwet haar moet worden ontzegd?

Op al die vragen kan zeer verschillend worden geantwoord. En dat niet alleen, maar op die vragen is zeer verschillend geantwoord.

Alvorens van de Arbeidsinspectie af te stappen, wil ik de vraag beantwoorden of de hier te lande bestaande inspectie van dien naam geacht kan worden te voldoen aan de eischen, die men overal in de geheele wereld aan de arbeidsinspectie stelt.

Ik antwoord daarop volmondig met neen.

De arbeidsinspectie hier te lande heeft slechts den naam gemeen met het gelijknamige instituut elders. En dat het niet voldoet en niet kan voldoen an de eischen, die er overal elders aan worden ge-steld, is geen wonder en in geen enkel opzicht te wijten aan de ambtenaren, die in dien tak van dienst werkzaam zijn.

Ik toonde reeds aan, waarom de inspecteurs van den arbeid eene technische opleiding moeten hebben genoten en ik zeide, welke eischen voor die betrekking op de arbeidsconferentie werden ge-steld.

Welnu, van den aanvang af hebben de arbeidsinspecteurs hier te lande zich — buiten Java — onledig te houden met de naleving van de koelieordonnantiën. Op Java hadden zij alleen eenige bemoeiing met eenige formeele bepalingen van de ordonnantiën. Tot

Welnu, van den aanvang af hebben de arbeidsinspecteurs hier te lande zich — buiten Java — onledig te houden met de naleving van de koelieordonnantiën. Op Java hadden zij alleen eenige bemoeiing met eenige formeele bepalingen van de ordonnantiën. Tot