• No results found

DE CHINEEZEN OP DE OOSTKUST VAN BORNEO

„geldschieter nog eene andere manier om zich een kapitaaltje te

„verschaffen, ook weer een vorm van de „toeloeng menoeloeng"

„gedachte, welke te vergelijken is met de Javaansche „barisan".

„Elk der bewoners van het gemeenschappelijk huis stort een gelijk

„bedrag, tezamen vormend het werkkapitaal voor den nieuweling.

„Aan rente wordt of niets, of wel een laag percentage berekend.

„De helpers echter werpen het lot om vast te stellen, aan wien de

„geholpene na afloop van de eerste maand het geleende moet te-rugbetalen, wie zijn geld na twee maanden terug zal krijgen, etc.

„totdat het geheele „pool" bedrag is afgelost".

Dergelijke gevallen van dit „toeloeng menoeloeng" ben ik in de plaatsen, waarover ik hier spreek, ook eenige malen tegengekomen, al verneemt men van dit hulpbetoon niet spoedig iets en al leidt dit zoo goed als nooit tot een rechtzaak. In een ietwat anderen vorm ontmoette ik een geval te Beraoe. Daarbij hielpen eenige lieden elkander beurtelings aan kapitaal, hier tegen beding van rente.

Op de volgende wijze: Een aantal Chineesche handelaren (zeg: 10 personen) besloot, dat ieder hunner op zijn beurt van elk der overi-gen ƒ 100.— zou ontvanoveri-gen. Zij komen bijeen en ieder hunner schrijft op een briefje het bedrag dat hij bereid is als rente te be-talen, indien hij terstond het kapitaal van de anderen ontvangt.

Wie zoo het hoogste inschrijft, krijgt het geld. De briefjes worden gesloten ingenomen door een hunner, die tevoren als leider der vereeniging benoemd was. Blijkt nu A. met b.v. 18% de hoogste inschrijver te zijn, dan ontvangt hij het kapitaal (9 X ƒ 100.—) waarvan reeds dadelijk het rentebedrag wordt afgetrokken (9 X ƒ 18.—) Hij krijgt dus ƒ 738.— in handen en is nu verplicht maandelijks daarvan ƒ 100.— af te lossen (aan den leider). De volgende maand herhaalt zich hetzelfde: wederom wordt een in-schrijving geopend, waarbij aan den hoogsten inteekenaar een kapitaaltje verschaft wordt; doch wie eenmaal geld ontving, mag niet voor een tweede maal worden geholpen.

In zijn zooeven aangehaald artikel van den heer Götzen in „de Locomotief" belicht deze misschien wel wat eenzijdig de kwade praktijken van den Chineeschen handel en in het bijzonder wets-ontduiking. Ik acht het wel billijk, dat hiernaast ook op hun goede handelsmoraal wordt gewezen. De heer Henry Crosby Emery

schrijft hierover in een zeer lezenswaard artikel, voorkomend in net Juh-nommer van „Harpers Magazine" (1923) i)

„Of course," zoo schrijft deze auteur, „w e have' all always pro-p e r l y recognized that there are honest and dishonest men in all

„countries, and the Chinese regret and denounce some of the later

„evil practices. But the main fact is that the differences between

„American commercial honor and Chinese commercial honor are

„trifling as compared with the great differences between methods

„employed by different groups in New-York"

Wel verre er van, dat de Chinees in den handel er op uit zou zijn om ten koste van wien en wat ook, zichzelf zooveel mogelijk te bevoordeelen, wil ik er met nadruk op wijzen, dat ook in den handel de Chinees gedachtig blijft aan zijn adat, of, zooals de heer van üutem het uitdrukt, aan „de moreele verplichting tot hulp welke m de Ch.neesche adat het familieverband, het dorpsgenoótschap en de stamgemeenschap opleggen aan allen, die tot helpen in staat zijn". 2) Door deze moreele verplichting zal ecnerzijds een Chi-nees, die in moeilijkheden is geraakt, financieel hulp ondervinden van zijn landgenooten en anderszijds zullen Chineesche crediteurs m dergelijke gevallen zich dikwijls ontzien hem mede met hunne vorderingen te bestoken. Deze houding vindt haar verklaring of rechtvaardiging in het loyaal gedrag, dat een debiteur, wanneer hij volgens Chineesche moraal een fair zakenman is, ook van zijn kant aanneemt. Hij zal zijn verplichtingen niet ontkennen en al is hij thans niet bij machte af te betalen, zoodra de tijden wat roos-kleuriger worden zal hij zonder chicanes betalen, wat hij nog schul-dig is en niet schromen daarvoor desnoods jaren lang zijn behoef-ten tot het uiterste in te krimpen. Deze mentaliteit is stellig geheel in strijd met het adagio van onzen zenuwachtigen tijd, het „time is money", waarbij zonder pardon vervaltermijnen worden gesteld.

Het is typisch Chineesch om te zeggen: „ik heb een schuld, erken die ook, maar kom nu niet aan met een eisch tot volledige betaling 'n eens." Volledig afbetalen doet een goed debiteur — desnoods 1) „Chinese commercial morality" by Henry Crosby Emery, L. D L CD hldVa'P'i97 n0 1 2 6'>Mi eJ" d i t v e r b a n d 0 0 k d e opmerking in den noot

vaiiPr. h- ':D e?ge I lJk d e v o r m v a n den onderlingen steun in

noodge-"in fe ,,hn 0°t d g e,d W?g e n/e p a t r i e e r i n g' biJ sterfgeval in de familie ginds er niUT^"i?J b a n k'o e z oüd e r e ,Se n s c h»'d, bij ziekte etc. etc. Dan wordt ..er namelijk met inteekenlijsten gewerkt onder de rasgenooten ter plaats™.

•vol. Studiën.

18 DE CHINEEZEN OP DE OOSTKUST VAN BORNEO.

vrij wat meer nog — maar liever niet op een bepaalden korten termijn. Ik geloof, dat het Westen veel meer rekent met een hoofd van dubieuse debiteuren en daarnaar is onze wetgeving ook inge-richt. Dat b.v. een faillissementswet in een Chineesche samenleving zou geboren worden, acht ik onbestaanbaar; surséance van betaling strookt wel veel meer met Chineesche opvattingen. Het leggen van conservatoir beslag is ook een gruwel voor Chineezen. Niet alleen, dat hun handel tijdelijk stil ligt, maar ook hun naam krijgt een knauw. Men meent op den Chineeschen pasar, dat zoo iemand wel bedriegelijke dingen moet hebben uitgehaald, dat zoo iets als het leggen van conservatoir beslag moet plaats hebben met slui-ting van de toko. Het is dan ook moreel geboden met dit middel zoo voorzichtig mogelijk om te gaan. Dikwijls is het onnoodig juist door de goede trouw, waarmee een eenigszins rechtschapen Chineesch handelaar zal afbetalen, terwijl de crediteur, ware hij wat geduldiger, ook later verzekerd zou blijven van dezen afnemer, dien hij thans op straat zet. Maar niet in de laatste plaats bestaat het gevaar, dat Chineezen, die al te goed dit dwangmiddel leeren kennen, gaan meenen, dat het in den handel met Europeanen wel geoorloofd mag heeten om zich van zijn verplichtingen af te ma-ken en in tijden van depressie zulk een beslag maar uitlokma-ken.

Is de slechte klank, op Java, van z.g. Chineesche handelsprak-tijken, waarover ook de heer E. Helfferich in zijn beschouwingen over het jaarverslag 1922/1923 der Javasche Bank (Kol. Studiën 1923 No. 4) klaagt, niet voor een belangrijk deel te wijten aan het al te veelvuldig en onnoodig toepassen van dwangmiddelen tot executie ten behoeve van laat ik ze noemen „dubieuse credi-teuren! ?

Een te gretig hanteeren van middelen als beslag of faillissement haalt per se de Chineesche handelsmoraal naar beneden. Behalve van den rechter hangt in deze zaken ook veel van de politiek van de Europeesche handelslichamen af, want te veel dreigen of het stellen van scherpe termijnen werkt reeds schadelijk op het ver-trouwen. Aan den anderen kant behoort natuurlijk een open oog te worden behouden voor eischen van modernen Westerschen han-del, waarbij credieten eenvoudig niet lang gerekt kunnen worden.

Lankmoedigheid heeft ook haar grenzen. Want het valt niet te ontkennen, dat er Chineezen zijn, die steeds trachten zullen telkens

weer uitstel van afbetaling te krijgen, ook zonder eenige aanneme-lijke reden. Toch geloof ik, dat nog dikwijls onder het motto van z.g. handelséischen onnoodig plotselinge betaling in eens wordt verlangd, waar meerdere aanpassing aan Chineesche methoden mogelijk is. In dit verband zij er terloops op gewezen, dat afbe-taling in payementen onder Chineezen een normale, daarentegen onder Europeanen vrijwel abnormale methode moet hecten. Crosby Emery wijst er in zijn aangehaald artikel op, dat een vervaldag somtijds door den Chineeschen debiteur wordt beschouwd als de dag, waarop van hem verwacht wordt, dat hij met betalen moet beginnen. 1)

Een groote waarde hecht de Chinees aan het onderwijs en vol-gens zijn traditioneele opvatting behoort het onderwijs in de voor-naamste plaats socialen zin te bevorderen. Zie hierover Dr. J. f.

Nieuwenhuis in zijn artikel „Lichamelijke opvoeding en onderwijs-hervorming in Ned.-Indië", opgenomen in „Kol. Studiën" 1920 Nos. 2 en 3 o.a. blz. 531: „Zoo is eveneens in China, Korea en

„Japan, welke verschillende motieven en verschijningen er de ze-delijke opvoeding ook moge hebben, hierin overeenkomst, dat

„deze in alle landen vooral den socialen zin bevordert, opvoedt tot

„lid van een intensiever werkende gemeenschap" en tevoren op blz.

260: „Het in het geheele onderwijs, ook als afzonderlijk leervak,

„aansturen op de ontwikkeling van den socialen zin, zooals dat de

„paedagogiek van de landen om den Stillen Oceaan wil, kent West-,,Europa slechts sporadisch.

„Zoo komt het, dat de Chineesche lagere school (4 leerjaren)

„van de 22 lesuren er 2 besteedt aan moraal, 1 aan handenarbeid,

„1 aan teekenen, 1 aan zingen en 3 aan lichamelijke ontwikkeling.

„Zoo heeft de voortgezette lagere school (3 leerjaren) van de

„30 lesuren: 2 uur handenarbeid, 2 uur zingen, 3 uur lichamelijke

„opvoeding, 2 uur landbouw, terwijl de andere uren vooral met

„praktische studie doorgebracht worden." 2)

Nu leidt het bevorderen van socialen zin weleens tot een be-vordering van nationalen zin, hetgeen dan ook inderdaad op ver-1) t.a.p. bid. 233. „If a specific date was mentioned, the rather

«thought that he was bound at this date at least to begin payment and

„to continue payments as rapidly as possible afterwards."

2) Deze cijfers gelden voor het onderwijs in China zelf. CDB.

20 DE CH'INEEZEN OP DE OOSTKUST VAN BORNEO.

schillende Chineesche scholen h.t.l. valt te constateeren. Zulks is prijzenswaard en het is slechts kortzichtigheid dit als een chauvi-nistisch streven uit te leggen, zooals maar al te vaak geschiedt.

Excessen van Chineesch chauvinisme heb ik gedurende mijn ver-blijf in Oost-Borneo nimmer aangetroffen. Integendeel, de Chinee-sche bevolkingsgroep hier bevat geen elementen, die geneigd zijn tot buitensporigheden of onordelijkheden op welk gebied ook. Ik kan constateeren, dat de criminaliteit onder de Chineezen in deze streken opvallend gering en onbeduidend is. Waarom zouden de Chineezen geen bloeiende belangstelling mogen hebben voor 't eigen vaderland, en dat zulke belangstelling zich wel uit door min of meer militaristische ordeoefeningen op de school en zinrijk vlagvertoon, wie kan dat aan een volk in den vreemde kwalijk nemen? Ik heb meermalen een kijkje kunnen nemen in de Chinee-sche school te Samarinda. Vele uren worden daar besteed aan zanglessen en dan worden meest nationale liedjes gezongen. De jongens gaan met uniformpetjes op 't hoofd schoolwaarts en bij feestdagen als den geboortedag van Confucius of den verjaardag van de republiek marcheeren zij, geleid door de onderwijzers, met kindergeweertjes over de schouder, in optocht de wijk door. Er zijn hier lieden, die daarin een toekomstig gevaar vermogen te zien, maar zij zien voorbij, dat deze school volkomen bekos-tigd wordt door enkele bekende Chineesche handelaars ter plaatse, die zij zelf erkennen te zijn de meest goedmoedige en aan ons bestuur verknochte loyale tauke's. Eén hunner, de handelaar Tjan Tjeng Tat, heeft nu onlangs voor eigen rekening een Chineesche meisjesschool gebouwd en ingericht en op feestdagen marcheeren nu ook de kleine meisjes uniform in de bekoorlijke Shanghaipakjes onder leiding van haar onderwijzeres achter het gelid der knaapjes door de bevlagde straten. Laten we nu oppassen! Zijn er in China niet reeds vrouwelijke legeraanvoerders! ?

Waar het algemeen bekend is, hoeveel de Chinees aan goed on-derwijs hecht 1) en wij — afgezien van ongemotiveerden angst — behooren toe te zien op de richting, waarin zulk onderwijs gegeven wordt, is het te hopen, dat, zoodra de benarde jaren van strakke bezuiniging voorbij zijn, ook van Gouvernementswege meer

aan-1) Ook te Tarakan en te Balik Papan bestaat een Chineesche school;

te Beraoe en Boelongan nog niet.

DE CHINEEZEN OP DE OOSTKUST VAN BORNEO.

21