• No results found

Ondanks de grote verschillen in de reisomstandigheden, is het opmerkelijk, maar ei-genlijk niet zo verwonderlijk, hoe zeer de vroegmoderne reizigers werden aangetrok-ken door dezelfde attracties die moderne toeristen plegen aan te doen.

Istanbul

In bijna alle, wat uitgebreidere, reisboeken, vin-den we min of meer lyrische beschrijvingen van Istanbul. Onze reizigers waren het eens over de fraaie ligging van de stad. Somer schreef dat hij, de Zeven Torens (Yedikule) passerende richting Paleis, blij verrast was door de aanblik van de stad; zij vormde zulk een ‘schoon gesight dat yghelijck mensch die ’t aenschout seggen sou dat-ter eer een Paradijs gelijkt dan een Stad.’ Hij schat dat de stad drie maal zo groot is als Gent.151

Van der Does roemt evenzeer de glorieuze ligging van de stad op zeven heuvels aan het water, haar tempels, de grafsteden van haar keizers, de pa-leizen van haar ‘Bassaens’ (pasja’s), de gasthuizen (hans) badstoven (badhuizen) en haar muren met 24 poorten die deden denken aan die van Ba-bylon. Niettemin bedriegt de schijn, zoals

Hinlo-pen benadrukt: ‘Doch zoo schonen gesicht van ’t water als dees stad van buyten heeft, soo slordigen heeft sy weder van binnen, mogende te recht wel vergeleken werden by een schone gepal-leerde hoer, die lieflyk en schoon van gelaat van buyten doch stinckend, vuyl en vals van herten is, want men vind naulyx in de gantse stad een goede straad, synde ook tenemaal mistimmert, en een olyk stinkend nest, sonder enich inwendich cieraat, of ook uytstekende gebouwen’.152Ook Somer vindt de straten heel vuil.153

Bijna alle reizigers brengen een bezoek aan de Aya Sofya (Haghia Sophia) moskee en het Topkapı paleis. De architectuur van dit gebouwencomplex viel de westerling nogal eens tegen; De Bruyn vond het een onordelijk geheel van losse paviljoenen en rommelige tuinen, niet fraai noch regulier; hij miste de sym-metrie der Europese paleizen.154De harem, een instelling die de fantasie van menig westerling op hol deed slaan, was een

on-Hekimbaşı, Nederlandse opperarts) – dook hij uiteindelijk onder in een dorp buiten

de stad.136(Toen hij de Zwarte Zee overstak naar Sevastopol, werd hij gedwongen zijn reisapotheek met zijn geneeskrachtige kruiden overboord te gooien, omdat de Griekse bemanning vreesde dat ze de Heilige Maagd ‘vapeurs’ zou bezorgen!)137In Sinop, ten slotte, logeerde hij bij de Russische consul, de Heer Forstman.138

Onderweg, zagen de reizigers zich vaak genoodzaakt wanneer het reguliere net-werk van ambassades, consulaten, woningen van Westerse kooplieden of kerkelijke instellingen ontbrak, hun toevlucht te nemen tot een han of karavansarai, een com-binatie van logement en opslagplaats voor koopwaar, vaak monumentale, eeuwenoude versterkte bouwwerken rond een afsluitbare binnenplaats. Van een grote

karavan-sarai, recentelijk gebouwd aan de Bosporus in opdracht van de moeder van de

rege-rende sultan, zegt Somer dat men er tien dagen achtereen gratis kon logeren en heer-lijk eten; er stonden, onder andere, kapoenen en patrijzen op het menu.139Ook Quina vermeldt dat kost en inwoning er gratis was140(niet vreemd als men bedenkt dat deze logementen vrome stichtingen waren met een filantropisch doel), maar De Bruyn ver-meldt dat het verblijf een piaster per dag kostte (althans in Istanbul).141De meest ont-wikkelde hans hadden stallen voor rij- en lastdieren, keukens, en fonteinen. Op het platteland was men meestal aangewezen op miserabele, vaak rokerige en van onge-dierte krioelende onderkomens, soms niet meer dan holen in de grond of hooischu-ren, van, liefst, lokale christenen, maar soms zat er weinig anders op dan de nacht in een reiskoets, tent (indien aanwezig) of simpelweg in de open lucht door te brengen. Onderweg tussen Tripoli en Aleppo zag De Bruyn zich genoodzaakt een nacht door te brengen in de tent van Arabische bedoeïenen.142Nogal eens werden de reizigers gast-vrij ontvangen door lokale boeren, die voedsel voor een geringe prijs of voor niets aan-boden. Van der Does werd op zijn terugreis in een dorp op de Balkan voor weinig geld voorzien van ganzen, ‘kiekens’, hoenderen en hete koeken onder as gebakken.143

Quina nam, toen hij het Osmaanse Rijk betrad, een kok in dienst die inkopen voor hem deed en zijn maaltijden onderweg bereidde.144Soms werd hem onderweg voedsel aan-geboden; in een dorp bij Belgrado, brachten de inwoners, zodra zij hoorden ‘datter wa-gen met volck ware’, ‘gekookt vlees, broot en water geleyck se gewoon ware aen de rij-sigers te doen, dat se seer garen om niet te geven’.145In het gehucht Kurtkulak bij Adana, kreeg Quina schotels met verse haas, gekookte eieren en witte honing van zijn Turkse hospes.146Onze anonieme auteur uit 1744 had dezelfde ervaring met Bulgaarse boerinnen die de reizigers melk en taartjes offreerden en hen met graan bestrooiden om hen geluk te wensen.147Hij schrijft ook dat zijn reisgezelschap onderweg tussen Istanbul en Sofia meestal werd ondergebracht in dorpen langs de route, waarbij hun reisleider (‘onze vizier agha’) de dorpelingen, die hem niet konden afkopen, dwong on-derkomen en proviand te verlenen.

Tijdens Van Woensels reis te paard door Anatolië – hij droeg daarbij Turkse reis-kleding, gecompleteerd met een kalpak (bontmuts) op zijn hoofd – overnachtte hij voornamelijk in zijn meegevoerde tent en in hans of karavaansarais (maar hoe verder men van Istanbul kwam, hoe dunner deze gezaaid waren). Onderweg kon men niet al-tijd gevarieerd eten of drinken. Ook leed men regelmatig honger of dorst. Quina zag zich nog al eens gedwongen om water uit een beek of meertje te drinken. Van Woensel leefde voornamelijk van spek met groene erwten148(hoewel hij elders zegt dat ‘onze schaft

136. Aanteekeningen II, 98-102. 137. Aanteekeningen II, 172. 138. Aanteekeningen II, 181. 139. Ibidem, f. 33b.

140. Van der Vlis, Door het land

van de Sultan, 45; voor een

uitge-breide beschrijving, zie

Beschreij-vinge, 173-174.

141. Reizen, 46. 142. Reizen, 323. 143. Voyagien, 35.

144. Van der Vlis, Door het land

van de Sultan, 42.

145. Beschreijvinge, 161. 146. Beschreijvinge, 210. 147. Journal, 28. 148. Aanteeke ningen II, 82. 149. Aanteekeningen II, 13-14, voetnoot.

150. Aanteekeningen II, 47. 151. Zee ende Landt Reyse, f. 26a-b.

152. Een vorstelijk voorland, 150. Deze frase was de vertaling van passage in het reisboek getiteld

Rare Adventures and Paineful Peregrinations (1610) van de

Schot William Lithgow; met dank aan Hans Theunissen voor deze verwijzing.

153. Zee ende Landt Reyse, f. 26b. Ook dit was een cliché uit de lite-ratuur waarin de lelijke werkelijk-heid werd gecontrasteerd met het klassieke ideaal van regelmaat en schoonheid; met dank aan Hans Theunissen voor de suggestie. 154. Reizen, 4.

Het veel geroemde zicht op Istanbul vanaf zee.

vermijdelijke topic, hoewel geen van hen er ooit een voet binnen had gezet. Somer schrijft – hij had dit aan tafel bij de keizerlijke ambassadeur van een paleiseunuch ge-hoord – dat de regerende sultan Murad III getrouwd was met 72 vrouwen, en er naast hen een schare concubines op nahield. (Zijn grote interesse in vrouwen had het voor-deel, dat de sultan zeer vriendelijk was tegen alle natiën en alleen ten oorlog trok als hij niet anders kon.) Hij had 32 of 33 kinderen. De vrouwen zaten allen, bewaakt door gesnedenen, opgesloten in een eigen kamertje, zodat ze elkaar niet konden zien of spre-ken.155Wanneer een sultan overleed, werden de vrouwen naar een ander paleis ge-bracht, waar zij één voor één werden vergiftigd door de moeder, ‘[valide] soltane’, van de overledene.156Door De Bruyn wordt de Harem gekarakteriseerd als gevangenis voor ‘ongelukkige Juffers’, sultanes en odalisques, bewaakt door ‘een onmededoogende bende van swarte Gelubden [eunuchen]’. Zij mogen alleen aanschouwd worden door de ‘Groote Heer’ en zijn er uitsluitend om zijn wellust te bevredigen.157

Een bezoek aan het paleis behoorde tot het répertoire van de reizigers. Van der Does bracht een bezoek aan het paleis in het gevolg van de Poolse ambassadeur en zag ‘de Keyser in een marmeren gestoelte sitten, ’t geen van goudt, en kostelicke gesteen-ten, wonderlick in d’oogen schitterde. Den stoel was in sich selven laegh, maer daer la-gen kostelicke geborduerde kusens op, en den

gront was bespreyt met heerlicke tapijten. Daer waren veel Turcksche Edellieden rondom hem, en eenige duysendt Janitsars, die soo stil, en on-bewegelick stonden, als of het steene beelden waren…’.158Somer geeft een nog uitgebreidere beschrijving van het interieur van het paleis en de hofceremoniën; deze baseerde hij op indrukken die hij opdeed toen hij de Venetiaanse gezant, Lo-renzo Bernardo, op diens afscheidsaudiëntie be-geleidde.159Johan Raye kreeg eveneens het paleis van binnen te zien toen hij Dedel op zijn eerste audiëntie aan het hof begeleidde. Hij was wel onder de indruk, maar legde de nadruk op de on-gemakken. Men moet lang wachten en de ge-zanten worden – dit was protocollair vastgelegd! – minderwaardig behandeld. Het paleis zelf heeft weinig sprookjesachtigs en is voornamelijk heel

groot qua oppervlakte. Het eten dat men krijgt: brood, rijst, gebraden vlees en gebak, is niet luxueus, wel heel veel. Raye zat bij de nişancı (zegelbewaarder), en de Heer Wey-ler (de ambassadesecretaris Frederik Johan Robert de WeiWey-ler), en zij kregen 34 scho-tels opgediend op Chinees porselein kostbaarder dan goud. Later begaf men zich, in kaf-tans gehuld, door een haag van in het wit geklede eunuchen naar de audiëntiezaal, alwaar de sultan, spectaculair uitgedost in een purperen gewaad, opgesmukt met diamanten en zwart vossenbont ter waarde van ten minste 25 gulden, op hen wachtte. Op zijn hoofd droeg hij een tulband met een witte aigrette met briljanten. Hoewel de vorst de indruk wekte van een afgod, was dat maar schijn, zo meent Raye, hij is zo afhankelijk van de macht der janitsaren dat zij ieder moment zijn hoofd kunnen opeisen en hem in het graf

155. Zee ende Landt Reyse, f. 30a-31a. Deze informatie was onjuist; afgezien van concubines, was het de sultan, zoals iedere moslim, niet toegestaan meer dan vier vrouwen te hebben; met hen had hij twintig zonen en vier dochters, zie www. theottomans.org. Het verdachte getal 72 refereert onge -twijfeld aan de 72 maagden in het Paradijs door wie de hemel -bewoner, die de sultan op aarde eigenlijk al was, omringd was. 156. Ibidem, f. 32a. 157. Reizen, 43-45. 158. Voyagien, 20-21.

159. Zee ende Landt Reyse, f. 32a-b.

Het asymmetrische Topkapı Paleis

kunnen gooien.160Ook de gang van de sultan in een lange stoet van weelderig uitgedoste func-tionarissen naar het vrijdagge-bed of een andere bestemming had de levendige belangstelling van onze reizigers.

Daarnaast behoorden de grote moskeeën in de stad, zoals de Sultan Ahmed of ‘Blauwe’ Moskee en de Süleymaniye, maar ook minder bekende ge-bedshuizen en kerken tot de monumenten die een reiziger moest zien. Ook de overdekte markt, Bezistan [kapalı

çarşı], met zijn goudsmeden, juweliers en zijdehandelaars, behoorde, zoals nu nog

steeds, tot het vaste repertoire van de buitenlandse bezoeker. Hinlopen merkt op dat het er altijd zeer druk was. Bij de ingangspoorten was er ‘altyt een groote confluentie van volk, principaal des morgens gantsche troupen canailjes van vrouwen’, rijkelijk in bedekkende gewaden gehuld, die de onhebbelijke gewoonte hadden vreemdelingen te ‘incommoderen met stoten, trecken by ’t hayr, slaen aen de wangen, met seggen van

jouer [gâvur], dat is ‘ongelovige’, principaal wanneer ’t syn jonge lieden, en van enige

schoonheyt…’161Dit thema keert elders in zijn boek nog terug, waarbij hij de scheld-woorden in het Turks – ‘ik heb je moeder geneukt’, ‘ik heb je moeder verkocht’, ‘onge-lovige’, ‘varken, ‘hond’ – noteert die de dames onbeschermde vreemdelingen toewer-pen.162De Bruyn merkt ook op dat Turkse vrouwen naar Franken lonken met ‘geile gebaren’ als zij de kans daartoe kregen. Dit was hemzelf meermalen overkomen.163Een bezoek aan een badhuis (afgelegd door Somer en Hinlopen) behoorde ook tot de at-tracties van de stad. Somer vermeldt de entreeprijs: 2 aspers (akçe) voor moslims, en 4 voor christenen.164En tenslotte was er de slavenmarkt en de gevangenis der Zeven To-rens (Yedikule). Zowel Somer en Hinlopen waren geschokt over de manier waarop de slaven, afkomstig uit Hongarije, Italië, Polen en andere christelijke landen, na uitgebreid betast te zijn als ‘ossen’,165op de slavenmarkt werden verhandeld. Het meest in trek (en dus het duurst) waren meisjes en jongens tussen achttien en twintig jaar oud. Dat be-tasten gebeurde in een afgescheiden ruimte. Daar werden zij ‘moeder naakt ontkleet, sonder onderscheyt van persone; werdt dan gevraegt na syn off haar handwerk, ouder-dom; werd ook besichticht na de tanden, ook met een stockje gepeutert in de lieschen, alles om te sien off ook al van sessen klaar syn.’166Daarnaast had vooral het pre-moslimse verleden van de stad de levendige belangstelling van de reizigers. Menig Byzantijns mo-nument wordt vermeld, daaronder de ondergrondse waterreservoirs en de slangenzuil op het hippodroom (At meydanı, renbaan). Sommige schrijvers maken de lezer op-merkzaam op de grote hoeveelheden zwerfhonden, die weliswaar door de Turken ver-waarloosd worden, maar niettemin in leven worden gehouden door ze brood te voeren.167

Aan de overzijde van de Gouden Hoorn, lonkten Galata en Pera (Beyoğlu), voor-namelijk door Grieken en Franken bewoond, en de Bosporus met zijn lusthuizen en tui-nen. Galata was de wijk waar de meeste reizigers bij aankomst aan land gingen.

Hinlo-De Grote of Overdekte Bazaar Het smalste stuk van de Bosporus bij de forten Rumeli Hisarı en Anadolu Hisarı De straathonden van Istanbul waren zowel beroemd als berucht

Het hippodroom met de Egyptische obelisk

160. Brieven van Johan Raye, 54-60.

161. Een vorstelijk voorland, 154. 162. Ibidem, 187. De transcriptie – maar die is mogelijk niet zo bedo-led – in voetnoot 850 klopt niet helemaal, ‘anassenissictiem’ is niet

anasını sikiyim, maar anasını sik-tim; ‘anassenissatins’ moet

waar-schijnlijk gelezen worden als

ana-sını sattım, niet anaana-sını satayım.

163. Reizen, 141.

164. Zee ende Landt Reyse, f. 28b. 165. Zee ende Landt Reyse, f. 27a. 166. Een vorstelijk voorland, 155. 167. Zie bijvoorbeeld Een vorstelijk

men graag roddel -de over elkaar. In

de smalle straatjes vermaakten de Griekse en Frankische dames zich met het loeren naar voorbijgangers vanuit de uitspringende erkers van hun huizen. Velen bezitten een koets, maar kunnen er nauwelijks gebruik van maken door het gebrek aan brede straten.172

Positieve punten, in vergelijking met Europese steden, waren veiligheid; relatieve menselijkheid van het rechtssysteem – hij was blijkbaar niet getuige van strafpraktij-ken als de falaka, die Quina deed gruwen173–; moed; properheid; bescheidenheid; en beschaafdheid van de inwoners – de Turken mogen dan wel met hun vingers eten, zij wassen altijd hun handen vóór het eten, gebruiken alleen wijsvinger en duim, en wroeten niet in hun schotels als Westfaalse kinkels! –; de ingetogenheid van de janit-saren (bij de gang van de sultan naar het vrijdaggebed, hakken ze niet in op de op-dringende menigte, maar tikken de tulbanden der omstanders zachtjes aan met hun zwepen); de relatieve vrijheid van slaven; de relatieve zeldzaamheid van veelwijverij (Van Woensel ontmoette niet meer dan twee Turken die meer dan één vrouw hadden); de zeldzaamheid van harems waarin de dames bewaakt worden door eunuchen; en de onschendbaarheid van particulier bezit en vrome stichtingen (vakfs).