• No results found

Reisgeschriften tussen encyclopedie, autobiografie, brief, recensie, en reisgids

De stijl waarin de zojuist opgesomde werken en werkjes werden geschreven liep sterk uiteen. Van der Does, Somer, Quina en De Bruijn schreven in een onopgesmukte stijl, waarbij encyclopedische gedeelten en passages waarin persoonlijke belevenissen, soms anekdotes, elkaar afwisselen. Hinlopen schrijft in sommige passages het meest literaire proza van de laat-16e- en 17e-eeuwse schrijvers. Van groter literair gehalte wa-ren onze anonieme briefschrijver die Calkoen begeleidde, Johan Raye, en Van Woen-sel. Alle drie waren duidelijk producten van de Verlichting. De eerste schreef in een plezierige, enigszins ironiserende stijl, overvloedig verzen citerend uit de Latijnse klas-sieken en de contemporaine Franse literatuur, waarbij Ovidius, Horatius, De la Fon-taine en Voltaire uitvoerig aan bod komen. Dit citeren van klassieke teksten vinden we overigens ook bij Van der Does, Hinlopen, De Bruijn en Van Woensel; citaten uit de Bijbel komen ook voor, met name in passages die plaatsen in Palestina en Jeruza-lem beschrijven – het meest ‘vrome’ proza is, niet verwonderlijk, in Quina’s boek te vinden. Ook bij Raye is ironie en relativering een opvallende stijlfiguur. ‘Het zal u niet bijster interesseren, denk ik,’ zo schreef hij met een schuine knipoog naar auteurs met encyclopedische neigingen zoals De Bruyn, ‘dat de Spartaanse koning Pausanias de grondslag legde voor het oude Byzantium… Waarschijnlijk heeft het ook niet Uw be-langstelling te weten dat de stad vervolgens meermalen werd ingenomen door de Fran-sen en Venetianen en dat ten slotte Mehmed de Veroveraar haar onder de heerschappij van de Osmanen bracht…’26De opsluiting van vrouwen in harems en hun cultivering van behaagzucht om hun man erotisch te stimuleren, wordt, zo merkt Raye in andere brief op, als schandalig ervaren, maar het is de vraag of Europese vrouwen, die vaak in het geheel niet tot hun recht komen, er beter aan toe zijn; het enige verschil is mis-schien dat prostitutie bij de Turken onder dwang plaats vindt en in Europa vrijwillig.27

Van Woensel schrijft sterk polemiserend, maar veel minder persoonlijk dan bij-voorbeeld De Bruijn of onze briefschrijvers. Een deel van zijn polemiek heeft vooral ten doel aan te tonen dat de Turken en hun beschaving in veel opzichten helemaal niet zo minderwaardig zijn als wel in de literatuur wordt gesuggereerd (waarbij, meent Van Woensel, auteurs kritiekloos afgaan op wat hen verteld wordt door rancuneuze, tot de religieuze minderheden behorende dragomannen [tolken]28). Droogjes merkt hij op dat wanneer je aan land komt in Turkije, ‘de menschen hier zo min als elders elkaêr opeeten’.29Istanbul moge dan nogal morsig zijn, Parijs deed daar in het geheel niet voor onder; bovendien kende Istanbul troittoirs (‘kaldirim’), Parijs niet,30enzovoorts. Hij was de enige die het meest openlijk zijn Europese letterenbroeders toesprak en zich in het voortgaande internationale discours mengde. Daarbij deed hij zijn uiterste best om geestig, en bovenal badinerend, soms ook sarcastisch te schrijven, bijvoorbeeld wanneer het om het christelijke geloof ging, en de lezer te verbazen met onverwachte redewendingen, bizarre intermezzi en andere stijlfiguren (maar die op de huidige le-zer wat oubollig en gezocht kunnen overkomen). Men krijgt de indruk dat veel van zijn nogal boute, turksvriendelijke beweringen ook weer een vorm van ironie zijn, en vooral bedoeld zijn om de lezer te choqueren.

De schrijvers van de meeste, meer uitgebreide reisverhalen achtten het hun plicht hun potentiële lezers in te lichten over zo veel mogelijk aspecten van de ge-Uit de 18eeeuw hebben we, naast een omvangrijk reisboek waarin de

ervarin-gen van de dominee en autodidactische oriëntalist (en later professor in Leiden) Jo-hannes Heyman in de jaren 1700 tot 1709, en die van JoJo-hannes Aegidius Egmond van der Nyenburg in de jaren 1720 tot 1723, verwerkt zijn16(en die ik hier niet zal bespreken), ook wat kortere, maar interessante, teksten: ongepubliceerde tekst-fragmenten van Herman van der Horst, dominee in Izmir tussen 1718 en 1727, aangaande bootreizen naar en in de Levant, alsmede twee korte reizen in de om-geving van Izmir in de jaren 1717 tot 1727;17een anonieme reisbrief in het Frans geadresseerd aan niet nader gespecificeerde ‘messieurs’ in Istanbul van een man die de Nederlandse gezant Cornelis Calkoen en een aantal ambassadefunctio-narissen vergezelde op een reis per koets van Istanbul naar Sofia in 1744;18en een verzameling reisbrieven in het Frans van Johan Raye, heer van Breukelerwaart, aan zijn neef Henrick Backer uit de jaren 1764-1769, die zich in het Gemeentearchief van Amsterdam bevindt.19Raye produceerde ook een groot, tweedelig, geïllustreerd, maar weinig origineel, reiswerk, eveneens in het Frans, dat als handschrift in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bewaard wordt.20In 1765 vergezelde Jan Abram Meijn van Span-broek de Nederlandse gezant Willem Gerrit Dedel van Utrecht naar Istanbul, en beschreef de reis in het Frans; dit geschrift is in pas in 2007 gepubliceerd – omdat de tekst wei-nig bijdraagt aan mijn vertoog, zal ik verder niet meer refereren aan deze bron.21

Tenslotte zijn er de reisgeschriften van de medicus Pieter van Woensel (1747-1808), één van de weinige Nederlandse geleerden die over hun ervaringen in de Oriënt hebben geschreven. Hij publiceerde, naast een grote serie artikelen en diverse mono-grafieën over allerhande, maar vooral medische, onderwerpen, een tweedelig, geïllus-treerd boek in 1791/1795. Het bestaat formeel uit een bundel opstellen en de lezer vindt er, naast geleerde uiteenzettingen over verschillende aspecten van het Osmaanse Rijk, de pest en andere zaken, een verslag van zijn reiservaringen in Istanbul, Anatolië en op de Krim in de periode 1784 tot 1789.22Uit dezelfde periode stammen nog twee reisver-slagen, opgetekend door secretarissen Joost Frederik Tor en Gaspard Testa, die de Ne-derlandse gezant Baron van Dedem van de Gelder begeleidden op zijn reizen naar en van Istanbul in, respectievelijk, 1785 en 1793. Het eerste verslag23is mooi geschreven, maar stopt abrupt bij aankomst van het schip dat hen van Marseille naar Istanbul bracht. Het tweede verslag,24hoewel veel droger en weinig persoonlijk van stijl, bevat een gedeelte dat de reis van Istanbul naar de Hongaarse grens beschrijft. Ik laat deze beide laatste ver-slagen, die ik elders uitvoerig besproken heb,25hier verder buiten beschouwing.

26. Brieven van Johan Raye, 60. 27. Brieven van Johan Raye, 61-63. 28. Aanteekeningen I, 203-204. 29. Aanteekeningen I, 86. 30. Aanteekeningen I, 38.

was mogelijk geen Nederlander, misschien zelfs een Franse koop-man uit Marseille, zie Journal, 49. 19. Particulier Archief Backer, No. 119. Een selectie is (in Nederlandse vertaling) gepubliceerd in A. Doe-dens en L. Mulder, Een levenslustig

heer op reis naar de Oriënt. Brie-ven van Johan Raye, heer van Breukelerwaart 1764-1769. Baarn

1987.

20. Voyage en Turquie, hs. 133 M 59-60.

21. Catherine Vigne, red., Le

voy-age d’un gentilhomme d’ambas-sade d’Utrecht à Constantinople en 1765, Parijs 2007.

22. Aanteekeningen gehouden op

eene reize door Turkijen, Natoliën, de Krim en Rusland, in de jaaren 1784-89. De boeken werden

gepu-bliceerd in Amsterdam, hoewel de plaats Constantinopel [Istanbul] staat aangegeven, evenals de hidjra jaren 1206 en 1209. Zie over van Woensels leven en werk: René

Bak-ker, ‘Reizen en de kunst van het schrijven; Peter van Woensel in het Ottomaanse Rijk, de Krim en Rus-land 1784-1789’, Proefschrift, Uni-versiteit van Leiden 2008. 23. Uitgegeven door mijzelf in 1998, zie boven.

24. Uitgegeven door mij in 2002 in mijn The Joy of Philology. Studies

in Ottoman Literature, History and Orientalism (1500-1923) II,

Istanbul 2002, 329-97 25. Zie de twee vorige noten.

Links: pagina uit Jan Somers

geillustreerde Beschrijvinge van een Zee ende Landt Reyse [Universiteitsbiblitheek

Leiden, Tiele 1013] Foto: Willem-Jan Schipper

16. Reizen door een gedeelte van

Europa, Klein Asien, verscheide ei-landen van de Archipel, Syrien, Palestina, Aegypten…., Leiden

1757. De vermeng ing van de tek-sten in briefvorm werd gemaakt door een neef van Heyman. 17. Leidse Universiteitsbibliotheek BPL Cod. 238; voor een overzicht van de inhoud, zie Jan Schmidt, ‘The Travel Notes of a Dutch Pastor in Anatolia 1717-1727’, in The Joys

of Philology. Studies in Ottoman Literature, History and Orienta-lism (1500- 1923) II (Analecta

Isi-siana LX), Istanbul 2002, 279-300. 18. ‘Journal d’un voyage du Levant de Constantinople à Sophie’, hierna geciteerd als Journal, Uni-versiteitsbibliotheek Amsterdam, hs. Bg 43; kort beschreven in Lin-deman et alii, Reisverslagen, 79 (no. 161). Calkoen (1696-1764) was gezant in Istanbul van 1727 tot 1744; in dat laatste jaar werd hij benoemd tot gezant in Polen, zie O. Schutte, Repertorium der

Neder-landse vertegenwoordigers reside-rende in het buitenland 1584-1810,

bij ook over zijn activiteiten als tekenaar, weinig geapprecieerd door de oosterlingen, getuigde in zijn boek. Zo onderbrak hij zijn schets van een bas-reliëf te Efeze uit angst dat hij betrapt zou worden door Turken, te meer omdat even te voren iemand uit zijn reisgezelschap een blad uit een Koran had gescheurd die hij in een nabij gelegen mos-kee had aangetroffen.42Het taboe op het maken van afbeeldingen bleek ook toen hij portretten van vrouwen aan Turken liet zien, in dewelke zij genoegen schiepen, zo merkte hij op, maar waarvan ze zeiden dat ze die niet mochten hebben.43Arabieren in Alexandrië dachten dat hij al tekenend magie bedreef en bezig was een schat te ont-dekken.44In Antalya ried de locale consul hem sterk af om zijn pen te voorschijn te halen en aantekeningen te maken in het zicht van de lokale bevolking, die zich zeer wantrouwig toonde. Uiteindelijk maakte hij een tekening van de stad, maar hield zich daarbij zorgvuldig verborgen in het struweel op een heuvel boven het consulaat.45

Motivatie

Wat dreef onze reizigers naar de Oriënt? Over Somers motieven weten we niets. Van der Does, telg van een welgestelde familie, reisde in het gezelschap van twee vrienden en duidelijk voor zijn plezier. Zijn reis zou men kunnen beschouwen als een voort-zetting van zijn educatieve grand tour die hem na de voltooiing van zijn studiën in 1592 eerst naar Polen en later naar Heidelberg voerde. In Heidelberg raakte hij geïnteres-seerd in de Oriënt, vooral toen hij ontdekte dat er veel overblijfselen van de klassieke oudheid te bewonderen waren.46Hinlopen behoorde tot dezelfde categorie. Zijn ei-genlijke reisdoel was Italië, veruit het populairste reisdoel van de toeristen. Hij was van plan er na zijn excursie in het Osmaanse Rijk uitgebreid te gaan rondreizen, maar dit werd hem praktisch onmogelijk gemaakt toen hij, wegens mogelijk besmettingsgevaar, noch in Messina, noch in Livorno, van boord mocht gaan. Quina’s pelgrimage was voornamelijk religieus geïnspireerd; hij wilde Jeruzalem ‘en de omleggende plaetse’ zien en ‘doorwandelen’ waar zijn ‘Salighmaker gebooren, geleeft, geleert, gestorven, begraven en ten hemel gevaren [was]’.47Maar ook nieuwsgierigheid naar exotische ver-schijnselen was hem niet vreemd. Klassieke overblijfselen hadden ook de levendige interesse van De Bruyn, die overigens niet in het bijzonder door leergierigheid werd gemotiveerd, eerder door pure reislust die zich in zijn jeugd al manifesteerde, zo schrijft hij zelf.48Hij maakte veel schetsen van ruïnes, klassieke inscripties, grafmonumenten, munten, beeldjes en andere kleinere voorwerpen die hij vond of kocht – hieronder ook brokken marmer die hij opraapte of afbrak op historische plaatsen zoals de ruïnes van Efeze49– en later mee naar Nederland meenam, om ze aldaar te verkopen. De han-del in deze voorwerpen was blijkbaar lucratief en werd nauwelijks verhinderd door de Osmaanse autoriteiten. De Bruyn vermeldt dat ten tijde van zijn reis vier beelden door Turken in Istanbul werden opgegraven, die uiteindelijk alle in Versailles belandden. Een van die beelden was in eerste instantie door een Nederlandse koopman, na de lo-cale kadi (rechter, tevens bestuursambtenaar) te hebben afgekocht met een cadeau, naar Amsterdam verscheept, maar werd later, veel te goedkoop!, voor 1200 Rijks-daalders aan de Fransen verkocht.50Pure reislust was een verschijnsel overigens, zo merkt De Bruyn op, dat de Turken geheel vreemd was; zij wandelen nooit, merkt hij op, en lachen de Franken (Europeanen) er voor uit. Hun belangrijkste vrijetijdsbe-steding is slapen, op een bank zitten koffie drinken en roken, naast het bespelen van schiedenis van het gebied waardoor zij trokken, zijn flora en fauna, de zeden en

ge-woonten van Osmanen en niet-moslimse Levantijnen, hun godsdienst, de functiona-rissen met hun eigenaardige titels, de afzondering en onbenaderbaarheid van vrou-wen, de discriminatie van christenen door de moslims, de klederdracht van de verschillende bevolkingsgroepen, het contrast tussen persoonlijke hygiëne en het vuil op straat, en nog zo wat zaken.

Onvermijdelijk putten veel auteurs daarbij althans een deel van hun informa-tie uit de bestaande literatuur, meestal eerder gepubliceerde reisverhalen (hoewel dit niet altijd wordt gemeld). Onze reisverslagen lijken daarom nog al eens op uitvoerige reisgidsen met hier en daar een persoonlijk tintje. Dit is het geval in Hinlopens ver-slag – dat refereert naar menig klassiek werk en de reizigers Della Valle31en Taver-nier32– maar op nog grotere schaal in het werk van de Bruyn. Daarin vinden we lange passages en hele hoofdstukken die een samenvatting zijn van de bestaande reislite-ratuur. Ook hij vermeldt daarbij trouw zijn bronnen. Onder zijn favoriete lectuur op dit gebied behoorden de bekende reisboeken van, alweer, Della Valle, en Thevenot,33

die hij in zijn voorrede speciaal vermeldt.34Ook noemt hij de Nederlander Ophert (Ol-fert) Dapper (ca. 1635-1689), die vanaf 1668 een groot aantal boeken over verschil-lende werelddelen publiceerde, waaronder het Osmaanse Rijk, maar zelf Nederland nooit verliet. In De Bruyns werk vindt men daarnaast afbeeldingen van antieke over-blijfselen en opschriften. Quina noemt nauwelijks bronnen. Hij verwijst bij voorbeeld naar Johan Sanderson,35maar andere, zoals Ortelius’ veelgeraadpleegde atlas

(The-atrum orbis terrarum), en mogelijk ook Busbequius’ reisbrieven, gebruikte hij wel

maar noemt hij niet.36Van der Horst verwijst naar het bekende reisboek van Spon37

– hij had het boek ook bij zich en las er zijn reisgenoten uit voor – en naar De Bruyns

Reizen, dat hij gebruikte om de afbeeldingen van inscripties in Efeze te vergelijken met

zijn eigen transcripties. Johan Raye noemt Lady Mary Wortley Montagu (1689-1762), auteur van een beroemde verzameling brieven, die hij beschuldigt van overspannen verbeelding.38 Het fenomeen citeren culmineert in Van Woensel, die De Tourne-fort,39Gibbon’s Decline and Fall of the Roman Empire, Montesquieu’s De l’esprit des

lois, de zojuist verschenen Mémoires van Baron de Tott40en nog veel meer aanhaalt, maar hij doet dit, zo lijkt het, vooral om met zijn eigen geleerdheid en spitsvondigheid te pronken in commentaar, meestal in vorm van lange kritische voetnoten. Hoewel hij het belang van persoonlijke observaties benadrukte, zag hij de Oriënt vooral door de ogen van de bestaande literatuur, en was hij meer academisch etnograaf en antropo-loog avant la lettre dan journalist of reisgidsauteur. Op verschillende plaatsen spreekt hij de lezer toe en verzekert hem of haar niet te zullen vervelen met allerhande over-bodige feitjes. Ook steekt hij de draak met de modieuze maar vermoeiende hobby van de oudheidkunde; zo kon hij er nauwelijks toe komen van zijn paard te stijgen om uit te vinden of ‘Boli ook Hadrianopolis mogt geweest zijn’,41laat staan op een wankele trap te klimmen om inscripties af te schrijven! De strikt chronologische, dagboek-achtige opzet, dat veel reisverslagen kenmerkt, ontbreekt ook in zijn werk.

Onze reizigers wilden de lezer niet alleen vermaken, maar, zoveel moge duide-lijk zijn, ook beleren. De Bruyn is daarbij uitzonderduide-lijk omdat hij reisde met het oog van een beeldend kunstenaar en een groot aantal door hem zelf vervaardigde schet-sen in zijn boek opnam, sommige daarvan op groot formaat en uitvouwbaar, en

daar-31. Pietro della Valle, Viaggi divisi

in trè parti : cioè, La Turchia, la Persia et l’India, co’l ritorno in patria, et in quest’ ultima impres-sione. Venetië 1667. Een

Neder-landse vertaling werd gepubli-ceerd in Amsterdam in 1671. 32. Les six voyages de

Jean-Bap-tiste Tavernier de Turquie et de Perse, Paris 1676. Een

Neder-landse vertaling werd gepubli-ceerd in Amsterdam in 1682. 33. Jean de Thevenot, Relation

d’un voyage fait au Levant (Parijs

1663); een vervolg verscheen in 1664. Een Nederlandse vertaling verscheen in Amsterdam in 1681-1682.

34. Reizen, ongenummerde pagina’s.

35. Seer gedenckwaerdige

voja-gien, van Johan Sanderson, Hen-drick Timberly, en Capt. Johan Smith, door Europa, Asia en Ame-rica : nevens een pertinente beschrijvinge van ’t Heylige Landt, en voornamelijck van het oudt en nieuw Jerusalem en Tem-pel Salomons…, Amsterdam 1678.

36. Cf. Van der Vlis, Door het land

van de Sultan, 39.

37. Voyage d’Italie, de Dalmatie,

de Grece, et du Levant, fait aux an-nées 1675 & 1676 par Jacob Spon, Docteur medicin Aggregé à Lyon, & George Wheler Gentilhomme Anglois, 3 delen, Lyon 1678.

38. Brieven van Johan Raye, 41. 39. Joseph Pitton de Tournefort,

Relation d’un voyage au Levant.

Parijs 1711.

40. Mémoires sur les Turcs et les

Tartares. Amsterdam 1784. 41. Aanteekeningen II, 48. 42. Reizen, 30. 43. Reizen, 120. 44. Reizen, 237-238. 45. Reizen, 384.

46. Zie zijn biografie in Nieuw

Ne-derlandsch Biografisch Woorden-boek (NNBW) VI, Leiden 1924, col.

418; Voyagien, 13. 47. Beschreyvinge, 89. 48. Reizen, 1. 49. Reizen, 32-3. 50. Reizen, 25.

Voorbereiding

Zoals gezegd, waren de vroegmoderne reizen ware expedities die veel geld kostten en veel tijd in beslag namen. Men zou verwachten dat de reizigers zich derhalve goed voor-bereidden op hun aanstaande onderneming. Veel woorden worden er echter niet door hen aan vuilgemaakt. Wat vooral duister blijft is hoe hun reizen werden gefinancierd. (Uitzonderlijk in dit opzicht is het Duitse reisboek van de missionaris Stephan Schultz,

Der Leitungen des Höchsten nach seinem Rath auf den Reisen durch Europa, Asia und Africa,60die tussen 1752 en 1756 de ‘klassieke’ tour door het Osmaanse Rijk maakte – maar dit reisboek is in meer dan een opzicht uitzonderlijk. Hij schrijft dat hij met heel weinig geld op stap ging – hij had niet meer dan een dukaat per dag te verteren61– en zijn lot in handen legde van een reeks potentiële gastheren, waarbij hij af en toe een zakcentje bijverdiende als prediker.) Van een aantal reizigers, zoals Quina, Hinlopen en Johan Raye, is bekend dat zij vermogend waren, maar van anderen, zo-als Somer, De Bruyn of Van Woensel, is dat veel minder duidelijk. Wat men onder-weg kwijt was, wordt door een aantal reizigers soms uit de doeken gedaan. Alleen uit Quina’s reisverslag blijkt dat hij rondreisde met wisselbrieven en niet met baargeld – dat zou veel te gevaarlijk geweest zijn. Amsterdam kende sinds 1609 een grote wis-selbank en het was eenvoudig om zijn wissels te verzilveren bij plaatselijke agenten zoals, in Aleppo, Martin de Meijer, een Duitser die als bankier optrad voor de gees-telijkheid in Syrië en Palestina. Deze voorzag hem ook van kredietbrieven op St. Jean d’Acre (Akko), Tripoli in Syrië en Jeruzalem.62

De meeste reizigers deden enige – maar niet veel – moeite om zich te verdie-pen in de oosterse talen. In Van der Does’ reisgeschrift vindt men, bij uitzondering, zelfs korte Turkse citaten in het Arabisch schrift. Quina boog zich pas in Wenen over het Turks, maar dat was rijkelijk laat en hij huurde in Belgrado dan ook een kok die ook als tolk kon fungeren – deze was een renegaat die in Oostenrijk was geboren – als-mede een Turkse jongen met hetzelfde oogmerk.63In Istanbul huurde hij wederom een