• No results found

De Van Lenneps en de De Hochepieds woonden met andere Europese kooplieden (voornamelijk Italianen, Grieken, Fransen, Engelsen en Nederlanders) in de Fran-kenstraat, een Europese enclave binnen de stad. Dit was de mooiste en aangenaam-ste plek van Smyrna. Humbaracı Osman Ahmed Paşa (beter bekend als de Franse ar-tillerieofficier Claude-Alexandre Comte de Bonneval (1675-1747)) beschreef Smyrna bij zijn aankomst in de lente van 1740.

‘Le plus bel endroit et le plus agréable de la ville est la rue qu’on appelle des Francs, parce que c’est où résident tous les négociants européens. Cette rue est remplie de très belles maisons toutes accompagnées de très grandes galeries qui avancent dans la mer, et particulièrement sur la darse, qui est port séparé où l’on tient les galères du Grand Seigneur. On a pratiqué au bout de ces galeries de riches kiosques ou chambres peintes d’une grande propreté dont les toits sont des dômes en coupoles, garnies de cristaux. On y jouit d’une vue délicieuse, pouvant voir à plein, non seulement toute la rade et les vaisseaux, mais encore la haute mer, autant que le coup d’œil peut s’étendre. Ces kiosques ont encore un agrément qui est très considérables: c’est que pendant les excessives chaleurs on y jouit d’une fraîcheur charmante, pouvant avoir de l’air de tous côtés.’28

(‘Comte de Bonneval noemt de Frankenstraat, waar de Europese kooplieden ver-blijven de mooiste en aangenaamste plek van de stad. Deze straat stond vol met bijzonder mooie huizen allen voorzien van grote overdekte galerijen gericht naar de zee en in het bijzonder naar het afgescheiden havendok waar de galeien van de sultan lagen. Aan het einde van deze galerijen had men rijke kiosken gebouwd of beschilderde kamers waarvan de koepel daken versierd waren met kristallen. Men kon er genieten van een heerlijk uitzicht. Van daaruit zag men niet alleen de ge-hele rede en de schepen maar ook de volle zee, zover de blik reikte. Deze kiosken hadden nog een belangrijke bijkomstigheid: tijdens de enorme hitte kon men er genieten van een aangenaam briesje dat van alle kanten woei.’)

Sommige pakhuizen in de Frankenstraat waren direct aan het water gebouwd maar in de meeste gevallen moesten de goederen door een tuin naar de benedenverdieping van een woning met twee verdiepingen gebracht worden. De woonvertrekken bevonden zich bo-ven, voorzien van een koele veranda die een blik op de baai gunde. De armere

handela-27. M. Breukink-Peeze, “In de Turksche smaak…” ; mode “à la Turque” in Nederland in de late achttiende eeuw, in: Kostuum, Amersfoort 1990, 19-20. 28. Nationaal Archief, Collectie De Hochepied, Inventaris nr. 101.

29. S.P. Anderson, An English

Consul in Turkey. Paul Rycaut at Smyrna, 1667-1678, Oxford

1989, 2.

30. Ben Slot, ‘De diplomatieke be-trekkingen tussen Nederland en het Osmaanse Rijk’, in Hans Theunissen et al., red., Topkapı

en Turkomanie. Tukrs-Neder-landse ontmoetingen sinds 1600,

Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1989, 15.

31. M.A. Perk, De Nederlandsche

protestantsche gemeente te Smyrna, Leiden: Eduard IJdo,

1910, 39.

32. N. Kararas, Sevdiköy. Het rijke

dorp bij Smyrna zijn geschie -denis - zijn leven (Athene 1964)

76-77.

33. Samberg, De Hollandsche

gereformeerde gemeente, 97.

34. Kararas, Sevdiköy, Athene 1964, 85-86.

35. Nationaal Archief, Collectie De Hochepied, Inventaris nr. 7. 36. Slot, ‘De diplomatieke betrekkingen’, 15.

Sabine Heylen

is cum laude afgestudeerd in Kunstgeschiedenis en Turkse taal en letterkunde aan de Universiteit van Utrecht. Zij werkt deels als kunstadviseur, o.a. voor het Museum van Schone Kunsten in Antwer-pen, en deels als marketing consultant voor bedrijven in het Midden Oosten. Heylen publiceerde over en speciali-seerde zich in Nederlandse

geduid, ontwikkelden zich in de 17eeeuw naast de ‘Oost’ en de ‘West’, bediend door VOC en WIC, tot het derde belangrijke handelsgebied voor de Nederlanders buiten Noordwest- en Oost- Europa. De vaart daarheen en weer terug was niet van gevaar ontbloot, en de kapiteins hadden veel last van ‘Barbarijse’ (Noord-Afrikaanse) zeerovers. Protectie, in de vorm van kanonnen dan wel vriend-schapsverdragen, was onontbeerlijk. Terwijl Nederlandse ka-piteins vooralsnog gedwongen waren protectie onder de Franse en Engelse vlag te aanvaarden, wist de Republiek zich in 1612 aan het régime van deze Europese concurrenten te onttrekken. Nog in 1591 kon Jan Somer uit Middelburg zich ternauwernood na enige dagen zweten aan de roeiriemen van een Osmaanse galei onttrekken nadat hij zijn kapers – hij was in de haven Famagusta op Cyprus overmeesterd en uit het Venetiaanse schip waarop hij voer gesleurd – had weten wijs te maken dat hij een Fransman was.2In 1611 nam de Osmaanse regering, zich bewust van het voor-deel van goede commerciële en politieke betrekkingen met een opkomende Protestantse natie in Europa, het ini-tiatief en nodigde de Republiek uit een ambassadeur naar Istanbul te sturen. Hetzelfde jaar nog vertrok Cornelis Haga, patriciërszoon uit Schiedam naar Istanbul en wist na relatief korte onderhandelingen een voor de Nederlanders gunstig verdrag te sluiten met de regerende sultan, Ahmed I. De vorst verleende de Republiek daarbij een charter, meestal aangeduid als ‘capitulatiën’ (“hoofdstukken”, “artikelen”), waarin rechten en plichten voor de in het Osmaanse Rijk ver-blijvende Nederlanders en hun protégé’s, werden vastgelegd in een groot aantal bepalingen.

Opkomst van de oriëntalistiek