• No results found

Op aarde trok hij direct alle aandacht, deze kleinood Jozef gelijk, dit licht Zelfs de zon boven in het firmament haalde het niet bij zijn aangezicht De oorkonde zijner benoeming geleek een wonderschone knaap door dons verfraaid

Haar punt zijn geurige moedervlek, haar keizerlijke logo van zijn lokken gedraaid

[…]

Fehim, de ‘Verstandige’, bracht de mare van zijn komst met zijn chronogram:

Eyüb Pasja, die kwam en in al zijn glorie Egypte tot onderdak nam7

Het laatste halfvers (‘Eyüb … nam’) is geschreven volgens de conventies van het zo-genaamde chronogram, dat gebaseerd is op het feit dat Arabische letters niet alleen een klank voorstellen, maar ook ieder een eigen getalswaarde hebben. Wanneer men de numerieke waarde van de letters bij elkaar optelt levert dat het getal 1054 op, dat wil zeggen het jaar 1054 van de islamitische kalender, waarin Eyüb Pasja zijn benoe-ming kreeg. Volgens de westerse Gregoriaanse kalender liep dat jaar van 10 maart 1644 tot 17 februari 1645.

De Leidse collectie na Warner

Tot zover iets over de wereld van de Osmaanse letteren in de 17eeeuw en de hand-schriften die Warner wist te verwerven. Deze vormden uiteindelijk de kern van de Leidse oosterse collectie, die in zijn geheel ook wel onder de chique Latijnse naam Legatum Één van zijn meest spectaculaire acquisities op dit gebied was wel het handschrift

Or. 644. Het kleine maar dikke boekje – het telt 283 folio’s (566 pagina’s) –, bevat 77 verschillende teksten en tekstfragmenten in het Arabisch, Perzisch en Turks, geschre-ven op diverse katernen van verschillende kwaliteit en formaat. Nadat deze teksten wa-ren ingebonden en (globaal) vermeld in een index op het schutblad, werd er door meer dan één eigenaar nog verder geschreven in de marges; de jongste tekst die zo aan het handschrift werd toegevoegd, waarschijnlijk door een officier met de naam Mehmed, betreft een officiële brief uit 1649. Een andere toegevoegde notitie vermeldt de geboorte van een jongen met de naam Yahya, zoon van sjeik Mehmed Çelebi, in 1644. De tek-sten in het handschrift zijn van uiteenlopende genres en gaan over verschillende on-derwerpen; zo vinden we Koranexegese, hadith, jurisprudentie, gebeden, officiële do-cumenten, gedichten, magische formules, mystiek, anekdotes, medische recepten, prognostische teksten en verhandelingen over geometrie en astronomie. De oudst ge-dateerde tekst stamt uit 1556-7. De meeste teksten hebben hun origine in de wereld van de medreses en weerspiegelen daarmee de dominantie van scholastische handschrif-ten op de boekenmarkt. Het handschrift bevat ook enige unieke fragmenhandschrif-ten; een uit an-dere bronnen onbekende Seyahat-name (“Reisboek”) van een zekere Feyzi dat een veld-tocht in Hongarije en de val van Esztergom in Hongarije, waarschijnlijk in 1595, beschrijft, en een eveneens verder ongedocumenteerde Hikmet-name (“Boek van Wijsgerigheid”) van een zekere Sa’i, gekopieerd in Istanbul in 1607. Curieus is ook de aanwezigheid in het handschrift van een verhandeling (in het Arabisch) over het drin-ken van koffie door een zeker sjeik Bedrüddin uit Kosovo, een arts in dienst van sul-tan Süleyman de Prachtige; het essay is gekopieerd in Issul-tanbul in 1614. Koffie als drank werd populair in de tweede helft van de 16eeeuw, toen de gewoonte vanuit Sy-rië werd geïntroduceerd in Istanbul en daar de eerste koffiehuizen werden geopend, niet zonder dat de meer orthodoxe schriftgeleerden hun wenkbrauwen fronsten en, zoals we zagen, de sultan soms tot sluiting aanzetten.

Fehim

Een ander mengelwerk door Warner aangeschaft is handschrift Or.1088, dat ook uit de tijd van Warners verblijf in Istanbul stamt. Het is een langwerpig, in leer gebonden schrift gevuld met gedichten. Ook dit handschrift bevat een zeldzame tekst in de vorm van een onvolledige kopie van een zogenaamde şehr-engiz (“lofdicht op een stad”) van Fehim uit 1631. Het nogal schalkse genre, dat door de Osmanen van de Perzen was over-genomen, pretendeerde de mooie jongens van een stad te prijzen maar dreef in wer-kelijkheid de spot met hen. Drieletterwoorden werden hierbij wederom niet geschuwd. Het genre was populair bij Osmaanse dichters die het graag naast meer serieuzer werk beoefenden. Er zijn in totaal ongeveer 50 van zulke werken bekend, maar slechts een klein deel is ooit gedrukt of uitgegeven. Fehim (later ‘de Oude’ genoemd om hem niet te verwarren met een 19e-eeuwse collega), die eigenlijk Uncuzade Mustafa heette, leefde in de eerste helft van de 17eeeuw en stierf tussen 1644 en 1649. Hij was de zoon, zoals zijn vadersnaam ‘Uncuzade’ aangaf, van een graanhandelaar, tevens koeken-bakker, uit Istanbul. Al op jonge leeftijd moet hij vriendschap hebben gesloten met de dichter Mezaki (Süleyman Efendi) – hij kende ook Evliya – die hem in contact bracht met zijn beschermheer Eyüb Pasja, die zojuist benoemd was tot gouverneur van

6. Or. 1088, f. 42a.

7. Sadettin Nüzhet, Fehîm, Ankara 1934, 79-80.

Warnerianum (de nalatenschap van Warner) bekend staat. Het bleef

overigens niet bij deze handschriften; ook in de jaren die volgden op de komst van Warners handschriften naar Leiden bleef de collectie zich uitbreiden – en doet dat nog – zodat inmiddels het Or.-nummer 26.000 al gepasseerd is. Onder die latere acquisities bevinden zich ook Turkse handschriften, waaronder vaak heel bijzondere. De meeste daarvan waren ook weer afkomstig uit het Osmaanse rijk; slechts bij uitzondering is de collectie verrijkt met een hand-schrift met Azeri-, Kiptjakisch- of Tjagatai-Turkse (oost-Turkse) teksten. Tot in de 19eeeuw waren de meeste handschriften afkomstig van Nederlandse geleerden, merendeels professoren en dominees, die in Leiden ge-doceerd dan wel gestudeerd hadden, maar daarna werden de internationale boekhandel en boekveilingen een belang-rijke bron. Toeval speelde bij de acquisities een belangbelang-rijke rol; de bibliotheek kon zich over het algemeen geen kieskeurigheid ver-oorloven en kocht en accepteerde wat zij kon. De handschriften – ik

be-perk me in het volgende weer tot de Turkse handschriften – die zo binnenkwamen vertegenwoordigen zo’n beetje alle genres die in het Osmaanse Schrifttum voorkwamen, al zijn teksten die aan de Osmaanse medreses werden gedoceerd, boekjes die in scho-len werden gebruikt en religieuze traktaten verre in de meerderheid. Dat is niet ver-wonderlijk: deze genres domineerden de Osmaanse boekenmarkt en waren relatief goedkoop. De aanschaf van luxueus uitgevoerde prachthandschriften met

fraaie illustraties en illuminaties kon de bibliotheek zich nauwelijks veroorloven – maar ontbreken toch niet helemaal.

De belangrijkste acquisities na Warner betroffen – we zijn dan in de 18eeeuw – de handschriften van de Leidse oriëntalisten Johannes Heyman (1667-1737) en Jan Jacob Schultens (1716-78), alsmede van Joannes Wilmet (1750-1832), oriëntalist en professor in Harderwijk en Amsterdam. De handschriften van de laatstgenoemde kwamen terecht in de bibliotheek van de Nederlandse Akademie van Wetenschappen, maar worden in per-manent bruikleen in de Leidse bibliotheek bewaard. Met deze professorencollecties kreeg de bibliotheek een uitgebreide verzameling officiële brieven in handen, die door de Porte en de Barbarijse beys en deys, zoals deze Os-maanse gouverneurs zich noemden, aan de Staten-Generaal in Den Haag waren gericht (Or. 1380-1387). Deze brieven wa-ren ooit ter vertaling naar Leiden gestuurd – maar nooit gere-tourneerd. Vermeldenswaard is hierbij de nalatenschap van Heyman,

die overigens na zijn dood verspreid geraakte, en bij stukjes en beetjes gedeeltelijk weer in Leiden terugkwam. Zo legde hij een brievenboek aan, waarin hij de door hem voor Den Haag te vertalen stukken, hier en daar voorzien van zijn aantekeningen,

ko-piëerde (Or. 1598). Niet minder in-teressant is Hs. Acad. 87, een in op-dracht van Heyman samengesteld handschrift met kopieën van brie-ven die in de jaren 1688 tot 1690 door de Porte naar de kadi (rechter, tevens burgemeester) van Izmir wa-ren gestuurd over zaken die de Ne-derlandse gemeenschap ter plaatse betroffen. De kopiist, zo heeft ver-gelijkend paleografisch onderzoek geleerd, werkte als klerk aan het Ne-derlandse consulaat ter stede en hanteerde derhalve het Osmaanse kanselarijschrift (divani), dat ei-genlijk zelden in gewone hand-schriften wordt aangetroffen. Hey-man was in die tijd dominee voor de lokale Protestante gemeente en moet de man goed gekend hebben.

Tot de wellicht meest inte-ressante aanwinst van de volgende, 19eeeuw moet wel de verzameling Testa gerekend worden. Deze werd tussen 1837 en 1839 gekocht van een niet nader te identificeren telg uit de genoemde Levantijnse fami-lie, die sinds de 18eeeuw tolk-ver-talers en andere functionarissen aan

de Nederlandse ambassade in Istanbul leverden. Gaspard de Testa bracht het zelfs in 1808 tot Nederlands gezant aan de Porte. Het meest fascinerende handschrift uit deze collectie is ongetwijfeld Or. 1551, een unieke autobiografie in spreektaal-Turks uit 1834 van een huurling, een zekere Deli Mustafa, die zichzelf Kabudlı Vasfī Efendi op de ti-telpagina noemt; hij vertelt in het met vreemde interlineaire tekeningen geïllus-treerde boek over de schermutselingen waarin hij verwikkeld was aan de Russisch-Osmaanse grens aan het begin van de eeuw en over zijn avonturen tijdens de veldtocht tegen de opstandige Grieken op de Peloponnesos en Euboeia waaraan hij en zijn va-der, die het zelfde beroep uitoefende, later deelnamen. Uniek is ook het handschrift Or. 1553, dat een vertaling in Kiptjakisch-Turks van Sa’di’s beroemde Gulistān (“Ro-zen tuin”) bevat; het handschrift dateert van ongeveer 1400.

De belangrijkste en tevens omvangrijkste acquisities van de 20een vroege 21e eeuw waren voorts de handschriften en archivalia van de Leidse oriëntalist en kolo-niaal adviseur Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936), die overigens nauwelijks Turkse teksten bevatten – wel een leuk dagboek dat de geleerde bijhield toen hij in 1908, toevallig het jaar van de Jong-Turkse ‘revolutie’, Istanbul bezocht; voorts de

bi-bliotheek van mevrouw M. Akkut, verre familie van Prins Salahuddin Efendi (st. 1915), die voornamelijk bestond uit Osmaanse gedrukte boe-ken en onderdeel was van de zoge-naamde ‘Sultansbibliotheek’ (van sultan Murad V die in 1876 korte tijd op de Osmaanse troon zat); een grote verzameling van ongeveer 500 hand-schriften, meest handboeken ge-bruikt in Osmaanse medrese’s, die aan de bibliotheek te koop werd aan-geboden door de Leidse (maar van oorsprong Egyptische) handelaar A.A. Fatatri; en de omvangrijke, groten-deels Turkse handschriftencollectie van de Duitse oriëntalist en hoogle-raar in Münster, Franz Taeschner (1888-1967). De laatste acquisitie van enige omvang omvatte de boeken (waaronder een groot aantal zoge-naamde Karamanlidika, Turkse teksten in het Griekse alfabet), handschriften, archivalia, foto’s en geïl lustreerde om-slagen van sigarettenvloeitjes uit het late Osmaanse Rijk van de Germanist en Turkoloog Robert Anhegger (1911-2001). Daarnaast waren er nog vele aparte aankopen van kleinere omvang. Voor de aankoop van de zogenaamde Sultansbibliotheek en de collectie Taeschner wer-den aanzienlijke sommen gelds beschikbaar gesteld door het ministerie van onderwijs in, respectievelijk, 1962 en 1970 – kom daar nu nog maar eens om!

Onder de aanwinsten van deze periode moeten genoemd worden – maar het is moeilijk kiezen uit zoveel moois – Or. 6240 (een zeldzame berijmde geschiedenis van het leven van Yusuf – gebaseerd op de Bijbelse Jozef, zoon van Jakob – door Süle Fakı, gekocht van Luzac, London, in 1921-2); Hs. Hotz 2289 (een fraai exemplaar van het populaire gerijmde Perzisch-Turkse woordenboekje Tuhfe-i Şahidi voor kinderen (“Wonder van Sjahidi” – Sjahidi was de 16e-eeuwse auteur), met kleine maar heel fraaie miniaturen, verworven in 1935 met de bibliotheek van de Nederlandse koopman Al-bert Hotz); Or 8798 (een 17e-eeuwse Turkse divan van Meczub uit Tabriz, die eigen-lijk alleen bekend is als auteur van twee Perzische dichtbundels, gekocht van de firma Brill in Leiden in 1957); en Or 12.829 (een zeldzame beschrijving van de noord-westelijke Kaukasus, kortstondig in handen van de Osmanen, door Haşim Efendi, een autograaf gedateerd 1798-9, gekocht van Thornton & Son, Oxford, in 1972). Men moet zich hierbij natuurlijk realiseren dat het noemen van uitzonderlijke items een

verte-Pagina’s: 152-153: Titelpagina

met colofon (links) van een unieke kopie van Vasfi Efen-di’s memoires, waarin hij zijn leven als huurling en zijn strijd tegen de opstandige Grieken beschrijft. Het hand-schrift bevat een groot aantal interlineaire miniaturen die zijn levensverhaal illustreren

(rechts). [Universiteitsbibliotheek Leiden, Cod.Or. 1551] Foto: Wil-lem-Jan Schipper

Rechts: twee pagina’s van een

geïllustreerde, mogelijk 18e-eeuwse, kopie van het Turks-Perzische rijmwoorden boekje voor kinderen, Tuhfe-i Şahidi

[Universiteitsbibliotheek Leiden, Hs. Hotz 2289/ Ar. 3004] Foto:Willem-Jan Schipper

kend beeld geeft van de Leidse verzameling als geheel; de vele minder opvallende exemplaren in de collectie hebben gezamenlijk eigenlijk een grotere documentaire waarde dan de afzonderlijke unica of ‘topstukken’, omdat zij een weerslag zijn van de geschiedenis van de Leidse oriëntalistiek, de relaties tussen Nederland en het Os-maanse Rijk en de geschiedenis van het OsOs-maanse Schrifttum. Ik hoef alleen maar de vele glossaria, woordenboeken, medrese-boeken, vertalingen van Arabische en Per-zische fabels, populaire vertellingen en heldendichten, en, last but not least, de aan-tekeningenboekjes van Osmaanse ambtenaren, moskeedienaren en dichters uit alle mogelijke streken en tijdperken te noemen die in de Leidse collectie te vinden zijn. Deze laatste, vaak onaanzienlijke en beduimelde boekjes, zijn het bovenal die de onderzoeker in direct contact brengen met het leven van vaak heel gewone, zij het natuurlijk wel geletterde, Osmanen, over wie meestal uit geen enkele andere bron iets bekend is.

Conclusie

Al met al kunnen we concluderen dat Nederland met de door de eeuwen heen opge-bouwde Leidse verzameling van Turkse handschriften een in vele opzichten uniek mo-nument van Turkse letterkunde binnen zijn grenzen heeft. Het omvat, zoals we zagen, vele genres, van geschiedwerken tot dichtbundels, van handboeken over jurispruden-tie tot vrome traktaatjes voor de moslim, te veel om op te noemen. De collecjurispruden-tie weer-spiegelt daarmee de Osmaanse cultuur zoals die zich gedurende zo’n drie eeuwen heeft ontwikkeld. Een groot aantal van de Turkse teksten die zo in Nederland bewaard wor-den – maar dit geldt natuurlijk ook voor de Arabische en Perzische teksten in de ver-zameling, waarvan de meeste ook uit het Osmaanse Rijk afkomstig zijn – zijn nog nooit bestudeerd of zelfs maar gelezen. Hier ligt nog een taak voor de wetenschap en voor hui-dige en toekomstige generaties van turkologen, historici en literatuurwetenschappers.

Literatuur

Metin Akkuş, Nef’î ve Sihâm-ı

Kazâ (Inceleme-Karaşılaştırmalı Seçme Metinler), Ankara 1998

Eleazar Birnbaum, ‘The Questing Mind: Kātib Chelebi, 1607-57. A Chapter in Ottoman Intellectual History’, in Emmet Robbins & Stella Sandahl, red., Corolla

To-rontonensis. Sturdies in Honour of Ronald Morton Smith, Toronto

1994, 133-58

Robert Dankoff, An Ottoman

Mentality. The World of Evliya Çelebi, Leiden & Boston 2006

Pál Fodor, ‘State and Society, Cri-sis and Reform, in 15th-17th Cen-tury Ottoman Mirror[s] for Princes’, in Acta Orientalia Acade-miae Scientiarum Hungaricae XL (2-1) (1986), 217-39

E.J.W. Gibb, A History of Ottoman

Poetry III, herdruk Londen 1965.

A.H. de Groot, The Ottoman

Em-pire and the Dutch Republic. A

History of the Earliest Diplomatic Relations 1610-1630, Leiden 1978

Barış Karacasu, ‘Türk Edebiy-atında Şehr-engizler’, in Türkiye

Araştırmaları Literatür Dergisi

5/10 (2007), 259-313

Barış Karacasu, ‘Şehrin Yitik Hi-kâyesi: Edebiyatımızda ‘Meydanda Olmayan’ Şehr-engizler’, in

Kebi-keç 24 (2007), 179-211.

Richard van Leeuwen & Arnoud Vrolijk, ‘Oriëntalistiek in de Lage Landen 1; De vroege voorgeschie-denis’, in Zem Zem 4/1 (2008), 64-75

Richard van Leeuwen & Arnoud Vrolijk, ‘Oriëntalistiek in de Lage Landen 2; Thomas Erpenius en Jacob Golius’, in ZemZem 4/2 (2008), 54-67

Richard van Leeuwen & Arnoud Vrolijk, ‘Oriëntalistiek in de Lage Landen 3; Levinus Warner’, in

ZemZem 4/3 (2008), 79-88 Levinus Warner and his Legacy.

Three Centuries Legatum Warne-rianum in the Leiden University Library. Catalogue of the Comme-morative Exhibition in the Biblio-theca Thysiana from April 27thtill May 15th1970, Leiden 1970

Jan Schmidt, ‘Een onbekend dag-boekfragment en brieven uit Istan-bul van Christiaan Snouck Hurgronje’, in: Sharqiyyât 11/2 (1999), 77-100.

Jan Schmidt, Catalogue of

Tur-kish Manuscripts in the Library of the University of Leiden and Other Collections in the Nether-lands I-III, Leiden 2000-6

Jan Schmidt, ‘An Oistrich Egg for Golius. The Heyman Papers Pre-served in the Leiden and Man-chester University Libraries and Early-Modern Contacts Between the Netherlands and the Middle East’, in, idem, The Joys of

Philo-logy, Studies in Ottoman Litera-ture, History and Orientalism

(1500-1923) II, Istanbul 2002

Jan Schmidt, ‘Johannes Heyman (1667-1737). His Manuscript Col-lection and the Dutch Community of Izmir’, in: Colin Imber et alii, red., Frontiers of Ottoman

Stu-dies: State, Province, and the West II, London & New York,

2005, 75-89

Ahmet Uğur, Osmanlı

Siyâset-nâ-meleri, Kayseri 1987

P. Voorhoeve, Bibliotheca

Univer-sitatis Leidensis Codices Manu-scripti VII. Handist of Arabic Manuscripts in the Library of the University of Leiden and Other Collections in the Netherlands,

2de vermeerderde uitgave, Leiden 1980

Heidrun Wurm, Die osmanische

Historiker Hüseyn b. Ğa’fer, ge-nannt Hezārfenn, und die Istan-buler Gesellschaft in der zweiten Hälfte des 17. Jahrhunderts,

Frei-burg im Breisgau 1971.

De auteurs Jan Schmidt en Hans Theunissen in actie tij-dens een college in de Leidse universiteitsbibliotheek. Op de foto onder ziet men een opengeslagen panorama van een stadsgezicht in een exemplaar van Cornelis de Bruyns Reizen. Foto’s:

Hans

Plantenverkeer

De hyacint (Hyacinthus orientalis L.) is net als de tulp in de tweede helft van de 16e eeuw naar Nederland gekomen. De bolgewassen tulp en hyacint behoren daarmee tot een omvangrijke groep planten en bomen uit het Osmaanse Rijk die in de jaren 1550-1620 het aanzien van Europese tuinen radicaal veranderde. Tot deze groep behoren verder de kievitsbloem (Fritillaria latifolia en Fritillaria persica), de Turkse ranon-kel (Ranunculus asiaticus), de anemoon (Anemone coronaria), de tuinanjer (Dianthus

caryophyllus), de paardekastanje (Aesculus hippocastanum), de boerejasmijn (Phi-ladelphus coronarius), de gewone sering (Syringa vulgaris), de laurierkers (Prunus laurocerasus), de Pontische rododendron (Rododendron ponticum), de Turkse

haze-laar (Corylus colurna), de Oosterse plataan (Platanus orientalis), de keizerskroon (Fritillaria imperialis), de Madonnalelie (Lilium candidum) en de rouwiris (Iris

su-siana). Een deel van deze planten en bomen was uit het wild afkomstig en werd pas

met hun komst naar Europa in cultuur genomen, maar een belangrijk ander deel be-stond uit planten die al door de Osmanen in cultuur gebracht waren. Tot de laatste groep behoorden onder andere de tulp, de hyacint, de tuinanjer, en de keizerskroon.5