• No results found

Politiek, staatkunde, geleerdheid, literatuur

De meeste reizigers wijdden weinig woorden aan de staatsvorm, de instellingen of de politiek van het Osmaanse Rijk. Veel van wat er om hen heen of achter de schermen gebeurde moet hen wel ontgaan zijn, al was het alleen maar omdat de meeste reizi-gers, zoals we zagen, wel met Osmanen omgingen, maar hun taal niet spraken, noch de inheemse literatuur konden lezen.

Somer geeft een uitgebreide beschrijving van de persoon van de sultan, het pa-leis, de harem – ik had het er al over –, het bestuur van het Rijk, dat eigenlijk in han-den was van vier pasja’s, de vergaderingen in de Divan, en de manier van troonop-volging.215Hinlopen, als aanhanger van de (proto-)liberale staatse partij in de Republiek, benadrukt, nogal clichématig, het despotische karakter van het in wezen eenhoofdige Osmaanse bestuur216en de wreedheid van de sultans.217Deze wreedheid was ook te zien aan het rechtssysteem, met name de wijze waarop veroordeelden bestraft werden. Zo-wel Somer als Hinlopen gaan hier tamelijk uitvoerig op in. Een man heeft het recht zijn vrouw bij overspel ‘een steen om de hals te binden en in de rivier te werpen’, zo schrijft Hinlopen. Turkse en Griekse vrouwen die werden betrapt op prostitutie kon-den gestraft workon-den door hen ‘met bescheten darmen en panssen verciert’ op een ezel door de stad te laten rijden. Moordenaars werden, naakt, met ‘fyne koorden gekneld’ en gehalveerd, waarna hun achterlijf voor de honden werd geworpen en de rest

ver-210. Schmidt, Travel Notes, 292. 211. Aanteekeningen I, 15. 212. Journal, 16-17.

213. Predecimaal gewicht, ca. 15 gram.

214. Aanteekeningen I, 57-59. 215. Zee ende Landt Reyse, f. 30a-32a.

216. Een vorstelijk voorland, 48. 217. Bijv. ibidem, 143-4.

zeer slecht betaald werden, nauwelijks discipline kenden en zo min mogelijk uitvoer-den. Turken in het algemeen, zo observeerde hij, zijn dol op wapens en torsen graag mus-ketten, pistolen, hanjaren (hançers, kromme dolken) en attagans (yatağans, gekromde, zware messen), die ze beschouwen als sieraden, in hun gordel met zich mee.227

Buiten de kleine kring van gespecialiseerde academische oriëntalisten, was er in het Westen weinig bekend over Osmaanse wetenschap en literatuur. De Bruyn vermeldt zeer algemeen dat de Turken naast de studie van de Koran, de medicijnkunst en de as-trologie bedreven, hoewel echte geleerde doktoren christenen of joden waren. Veel Tur-ken beoefenden de dichtkunst, maar ‘maar gelyk de Turksche Taal niet zeer ryk is, maakt het Persiaansch het meeste gedeelte van hunnen Gedichten, en Liedjes [uit].’228

(De Bruyn had grotendeels gelijk, al is zijn opmerking over de armoede van de Turkse taal nonsens; het was eerder zo dat het zuivere Turks een lage status had en het lite-raire Turks ter compensatie was verrijkt met een vracht aan Arabisch-Perzische leen-woorden.) Namen van dichters, of andere details worden niet genoemd. Van Woensel wist ook weinig over dit onderwerp, buiten hetgeen hij in zijn bronnen las, in dit ge-val Toderini’s Letteratura turchesca. Hij bestrijdt Toderini’s vermelding dat de Tur-ken leergierig zouden zijn; ze ‘breeTur-ken de harsens niet veel met leezen en schrijven’, noch doen ze moeite vreemde talen te leren, behalve Arabisch en Perzisch, dat op zich-zelf weer een hinderpaal is op de weg der kennis. Ze zijn onverschillig omtrent alles, behalve ten aanzien van vrouwen en geld. Hun gehele literatuur is vastgelegd in slechts 2000 boeken. Het warme klimaat is ook een hinderpaal, evenals de cultivering aan het hof van leger en krijgskunst. Wat betreft de individuele takken van wetenschap: de geneeskunde is een nauwelijks veredelde vorm van kwakzalverij gebaseerd op een paar Arabische en Turkse geschriften, die zich voornamelijk baseren op de leer van Ga-lenus, terwijl onderzoek op dat gebied verhinderd wordt door het verbod op ontleed-kunde; de speculatieve filosofie is opgegeven; de natuurkunde is blijven steken bij Aris-toteles en het werk van Newton is waarschijnlijk nooit in het Turks vertaald; pseudowetenschappen als astrologie en alchemie – een luie manier om fortuin te ma-ken! – staan daarentegen in hoog aanzien. Handgeschreven boeken zijn peperduur (en kosten tussen de 200 en 2000 piasters, vooral omdat kopiïsten zo treuzelachtig wer-ken), gedrukte boeken zijn nauwelijks te krijgen; de enige functionerende staatsdruk-kerij opgericht in 1784 heeft slechts twee boeken opgeleverd. De Turken mogen de dicht-kunst veel en spontaan beoefenen, maar wat koopt men daarvoor? Sultan Ahmed III verloor er zijn ‘met laurieren bekranst hoofd’ door (in 1730). De muziek bloeit even-eens, maar deze is, naar Van Woensels smaak, uiterst eentonig en treurniswekkend. (Quina vond daarentegen de muziek van trompetten en schalmeien die enige malen per dag van de burcht in Offen (Pest) klonk ‘seer lieffeleijck en aengenaem’229– maar dit was meer dan een eeuw eerder, en ver voor de tijd van Bach en Mozart.) De beeldende kunst mag geen naam hebben vooral vanwege het verbod mensen uit te beelden.230

Conclusie

Al met al roept de beperkte Noord-Nederlandse reisliteratuur in de vroegmoderne pe-riode een aardig, vaak authentiek en persoonlijk, beeld op van de belevenissen van onze reizigers-auteurs en hun ontmoetingen met de inheemse bevolking, en ook levert die ons veel feiten – of vermeende feiten (hun bronnen, soms bestaande uit verhalen van locale brand. Een andere straf was ophanging aan een ‘hoge staak, die vol ysere pennen is.’

Vervolgens werd de veroordeelde met een koord op en neer gehaald totdat hij goed vast-zat, waarna hij enige dagen als levende spijs voor de vogels diende.218Somer schrijft dat christenen gekruisigd konden worden en dat Turken die gestolen hadden vier tot vijf dagen aan een haak door arm of been gestoken werden opgehangen, net zo lang tot-dat zij stierven. Van een bekeerling werden de ledematen stelselmatig achter elkaar, van buiten naar binnen werkende, afgesneden, waarna de overgebleven torso verbrand werd. Janitsaren en haremdames werden bij voorkeur verdronken.219

De Bruyn wijdt hoofdstukken aan het leven aan het hof, de troonsopvolging en de trouw van het volk aan de sultan, alsmede aan het Osmaanse leger, en somt ver-schillende onderdelen en namen van officieren op, maar diepgaand is dit alles niet.220

Het leek vanzelf te spreken dat men in het Osmaanse Rijk te maken had met een des -potisch bewind onder leiding van de regerende sultan. De Bruyn merkt op dat wat min-der ‘Tyranny’, met name het op grote schaal executeren van ‘verdachten en schuldi-gen’ zou helpen om de ontvolking van de steden tegen te gaan; de alom gepraktiseerde ‘veel-wyvery’ hielp in ieder geval niet, noch de weigering, ingegeven door religieuze berusting, om het systeem van quarantaine in te stellen (zoals de Europeanen hadden gedaan) ten einde pestepidemieën tegen te gaan.221In de 18eeeuw, toen de Osmanen steeds verder uit Europa verdrongen werden en hun rol in het spel der grootmachten werd gemarginaliseerd, was veel van de imponerende glans van de sultans verbleekt. Zoals we zagen, gaf Raye niet veel voor hun schijnbaar absolute macht.

Ook Van Woensel verzette zich tegen noties van tirannie en almacht. Hij bekri-tiseerde vooral het idee dat de Osmaanse staat zou zuchten onder een despotisch be-stuur geconcentreerd in de persoon van de sultan. De belangrijkste argumenten die hij aanvoert – hij baseerde zich daarbij op werken van James Porter,222Dimitri Cantemir223

en Giambattista Toderini224die het land van binnenuit kenden – zijn dat de sultan bij troonsopvolging de eed aflegt op de Koran, naast heilig boek ook wetboek van de Tur-ken, en daarbij zweert de privileges van de janitsaren te respecteren en alle standen rechtvaardig te regeren. De sultan was bovendien voor belangrijke beslissingen afhan-kelijk van de goedkeuring in de vorm van fatwa’s uitgevaardigd door de Mufti, de hoog-ste baas van de besturende klasse der ulema. Deze functionaris had ook zitting in de Raad van State, Divan. Negeert de sultan hem, dan riskeert hij zijn troon te verliezen zoals de geschiedenis aantoont. De Mufti (beter bekend als sjeikulislam) kan in het ui-terste geval bovendien de sultan per fatwa afzetten, en dat was al vier keer gebeurd. Het Osmaanse Rijk is, zo meent hij, derhalve geen despotie maar een theocratie.225 (Hoe-wel de sultan noch een eed aflegde op de Koran, noch de Koran beschouwd kan wor-den als een bron voor staatsrecht, noch de Mufti zitting had in de Divan, zoals Van Woensel op grond van bestaande literatuur dacht, had hij wel een punt; in de praktijk kon de sultan en de besturende elite die hem steunde niet op tegen de gecombineerde macht van ulema en janitsaren die met het argument van geschonden rechtvaardigheid de steun van de bevolking wisten te verwerven tijdens een aantal ernstige, men zou haast zeggen constitutionele, crises in de 17een 18eeeuw.226) Van Woensels boek bevat ook een gedetailleerde discussie over het Osmaanse leger en de marine, die in een deplo-rabele toestand verkeerde. Hij deed daarbij zelf onderzoek in het Arsenaal in Istanbul. Het viel hem daarbij op dat het personeel aldaar en het zeevarende volk in het algemeen

218. Een vorstelijk voorland, 188-9. 219. Zee ende Landt Reyse, f. 33a. 220. Reizen, hoofdstuk 26 en 27 (145-149).

221. Reizen, 68-69.

222. Observations on the

Reli-gion, Law, Government and Man-ners of the Turks, Londen 1768.

223. Histoire de l’Empire

Otho-man, où se voyent les causes de son agrandissement et de sa deca-dence, Parijs 1743.

224. Letteratura turchesca, Vene-tië 1787; een Franse vertaling ver-scheen in Parijs in 1789. 225. Aanteekeningen I, 148-183. 226. Zie voor een lucide analyse van zo’n crisis en zijn gevolgen: Annemarike Stremmelaar, ‘Justice and Revenge in the Ottoman Re-bellion of 1703’, Proefschrift, Uni-versiteit van Leiden, 2007.

227. Aanteekeningen I, 270-316. 228. Reizen, 143.

229. Beschreijvinge, 156. 230. Aanteekeningen I, 205-269.

Franken, waren niet altijd betrouwbaar) – over het Osmaanse Rijk, zijn bewoners en zijn cultuur die we niet gemakkelijk in andere bronnen kunnen vinden. Onvermijdelijk wer-den hun geschriften gekleurd door hun ideeën en vooroordelen, maar dit biedt op zich-zelf weer een interessant inzicht in de gedachtewereld van, ongetwijfeld nogal ongewone, Nederlanders die zich buiten de grenzen van de Christenheid waagden. Zij konden ech-ter niet heel diep doordringen in de moeilijker te doorgronden zaken zoals godsdienst, wetenschap en literatuur. Dit kwam vooral omdat zij, als zij dat al gewild hadden, niet ongedwongen konden spreken met de Osmanen die hen daarbij hadden kunnen helpen zoals staatslieden, geleerden en intellectuelen, of hun werk lezen. De wetenswaardigheden die zij met Osmanen uitwisselden, zo zagen we, waren nogal triviaal. Er waren reizigers, zij het zeer weinigen, die verder kwamen en bovendien verslag uitbrachten van de meer diepgaande gesprekken die zij voerden met Osmanen. Zulke gesprekken gingen vaak over godsdienst, het centrale culturele criterium dat de volkeren scheidde in de voormoderne tijd, zowel in de ogen van de Europeanen als de Osmanen. Een mooi voorbeeld van zulke gesprekken is te vinden in het al eerder aangehaalde vijfdelige reisboek van de Duitse mis-sionaris Stephan Schultz. Schultz was een theoloog die de talen van het land had geleerd en gesprekken kon voeren in het Duits, Italiaans, Grieks, Latijn, Hebreeuws, Arabisch

en Turks, en dat ook deed.

Meer betekenisvolle contacten met oosterlingen moeten ook hebben be-staan tussen reizende geleerden en Osmaanse intellectuelen, onder hen de mathe-maticus en oriëntalist Jacob Golius (1596-1667), die in het Osmaanse Rijk reisde tussen 1625 en 1629, diens student Levinus Warner, die, naar Hinlopen vernam, ‘in kleedingh en huyshoudingh’, geheel ‘op syn Turkx’ in Istanbul leefde231 tussen 1644 en zijn dood in 1665, en Johannes Heyman die, zoals we zagen, in het begin van de 18eeeuw in het Rijk rondreisde. De eerst- en laatstgenoemden waren hoog-leraar aan de Leidse universiteit. Alle drie kenden hun talen, hadden contact met lokale geleerden en correspondeerden met hen, en kochten grote hoeveelheden, voornamelijk Arabische, Perzische en Turkse handschriften, de meeste waarvan zich thans in de Leidse Universiteitsbibliotheek bevinden.232Helaas lieten zij geen reis-geschriften na (zij het dat Heyman stof leverde voor het eerder genoemde onper-soonlijke reisboek, geredigeerd door zijn neef.) Van de drie geleerden, is eigenlijk alleen Golius bekend van geleerde publicaties over de taal en cultuur van het Mid-den-Oosten; het betrof hier vooral woordenboeken en tekstedities. In hoeverre de inspanningen van onze reizigers en geleerden bijdroegen tot een beter begrip, of mis-schien slechts een bevestiging van vooroordelen, ten aanzien van de Osmanen in Ne-derland is een vraag die niet beantwoord kan worden. Slechts een deel van de boven aan-gehaalde werken werd in de tijd van ontstaan gepubliceerd. Reisverslagen in handschrift-vorm werden, zo laat zich vermoeden, slechts in zeer beperkte kring gelezen, en misschien zelfs dat niet. De reisliteratuur die werd gepubliceerd had een belangrijke literaire com-ponent en was niet in de eerste plaats direct bedoeld om te stichten of te beleren (hoe-wel dat aspect in geen enkel reisgeschrift geheel ontbrak). Daarnaast functioneerden de boeken als reisgids, en misschien zelfs als eerste oriënterende almanak voor beginnende kooplieden (we vinden her en der beschrijvingen van de handel: koopwaar en prijzen, en van havensteden en overslagplaatsen zoals Izmir en Aleppo). De tekstedities van Golius waren in ieder geval slechts toegankelijk voor een handjevol specialisten.

De beroemde moskeeën van Istanbul.

231. Een vorstelijk voorland, 207. 232. Voor details, zie Jan Schmidt, ‘Between Author and Li-brary Shelf: The Intriguing His-tory of Some Middle Eastern Ma-nuscripts Acquired by Public Collections in the Netherlands prior to 1800’, in Alastair Hamil-ton et alii, red., The Republic of

Letters and the Levant, Leiden &

naar ‘Holland’ (Holandiye) en Amsterdam. De plaatsen – Holland is volgens Evliya een stad – werden korte tijd bezet, en er werden 10.000 ongelovigen buit gemaakt. Evliya zelf wist een meisje, een jongen en zeven paarden te bemachtigen. Het nogal verwarde verslag – de geografische positie van het gebied moet raadselachtig geweest zijn voor Evliya – bevat ook een aparte beschrijving van Amsterdam. Het lag aan de kust van de Duitse Zee en was

de residentie van de Neder-landse koningen. Toen de Ta-taren hun tenten opsloegen buiten de stad, zagen zij de torens van 170 kloosters ten hemel rijzen terwijl hun meer dan manshoge kruisen blik-kerden in de zon. Het Ko-ninklijke paleis was zo schit-terend verfraaid dat hun ogen werden verblind door de glans van zijn daken, koepels en er-kerramen. De stad was een onneembare vesting omgeven door dikke muren en hoge to-rens, bemand door 200.000 ‘geweerschietende’ Hollan-ders. Niettemin vluchtte een deel van haar bewoners, be-vreesd voor de zwaarden der islamitische soldaten, op bo-ten op zee en wisbo-ten de mos-lims 300 gevangenen te ma-ken. Twee jaar later, in 1665, reisde hij weer naar

noord-west Europa, zo suggereert hij, deze keer in het gezelschap van drie vrienden, vier be-dienden, een Spaanse gezant, en 7000 soldaten, maar deed blijkbaar Nederland nu niet aan – deze expeditie is verder niet beschreven.242

Evliya Çelebi staat bekend als een fantast, hoewel onderzoek heeft uitgewezen dat veel van wat hij schrijft wel degelijk op waarheid berustte. Kortom een interessante bron voor historici! Zijn onwaarschijnlijke verhalen, waaruit ik zojuist twee passages aanhaalde, duiden erop dat hij nooit in Nederland geweest is. Niettemin kan men nooit helemaal zeker zijn. Evliya geeft een nogal fantastische beschrijving van Wenen, dat hij in het ge-zantschap van een Osmaanse pasja bezocht zou hebben. Geleerden twijfelden aan het rea-liteitsgehalte van dit verhaal, totdat de historicus Karl Teply, zo’n dertig jaar geleden, zijn naam tegenkwam op een lijst van de ambassadeleden in het Hofkammerarchiv.243

Ook als hij ooit in Amsterdam geweest zou zijn, dan nog blijft het resultaat aan de Osmaanse kant mager – en mogen we blij zijn met onze schrijvende verkenners van de Oriënt!

Dat de aandacht voor het Osmaanse Rijk van Nederlandse geleerden en schrij-vers, hoe gering ook, niet geheel betekenisloos was, wordt duidelijk als we haar verge-lijken met die, welke, omgekeerd, de Osmaanse intellectuelen voor Nederland hadden. Deze was miniem en hing samen met de geringe, zo niet geheel afwezige, belangstelling van moslims voor de Westerse geschiedenis, cultuur en literatuur gedurende de vroeg-moderne periode.233Niettemin waren er Osmaanse reizigers die de Republiek bezoch-ten in onze periode, ondanks het feit dat de ‘Turken’, zoals onze reisboekschrijvers op-merkten, eigenlijk nauwelijks geneigd waren, althans voor hun plezier, in beweging te komen. Hier en daar vinden we sporen van oosterlingen in archiefstukken en op schil-derijen. Er waren handelaars, voornamelijk zimmi’s: joden, Grieken en Armeniërs, die naar het kille noorden kwamen. Zo liet Golius een aantal Armeniërs, die hij in Aleppo had leren kennen, naar Leiden komen om hem te assisteren met kopieerwerk.234In de 18eeeuw groeide de handel van Griekse en Armeense kooplieden met Nederland zozeer, dat er kleine gemeenschappen van hen in Amsterdam ontstonden.235Maar er waren ook moslims,236onder hen gezanten en kooplieden. Zo weten we bijvoorbeeld dat een zekere Ömer Ağa, gezant van de opperbevelhebber van de Osmaanse vloot (kapudan paşa), Halil Paşa, in 1614 naar Den Haag kwam; hij werd vervolgens in opdracht van de Sta-ten-Generaal rondgeleid door Leiden, Haarlem, Amsterdam en Utrecht (waar hij de Domtoren beklom).237Een eeuw later, in 1713, werd Nederland bezocht door een koop-man, el-Hacci Osman Çelebi uit Izmir, die zijn beklag kwam doen over de roof door Ne-derlandse kaapvaarders van een scheepslading bestemd voor Livorno.238Zij waren echter uitzonderingen. Pas in 1804 werd de eerste Osmaanse consul in Nederland, Ni-colas Marcella, te Amsterdam, benoemd.239De verschijning van oosterlingen moet in plaatsen buiten het kosmopoliete Amsterdam opzien gebaard hebben; Gaspard Testa, dragoman en adjunct-kanselier aan de Nederlandse ambassade in Istanbul werd, zo schrijft hij in zijn reisverslag (hij had baron Van Dedem op zijn eerste thuisreis bege-leid), bij aankomst in Zutphen in november 1793 belaagd door een horde kinderen die zich verbaasden over zijn vreemde uitdossing.240

Nawoord: een Osmaan die over Nederland schreef