hervormingen in het hoger onderwijs op de studieloopbanen
3.1 De impact op de participatie aan het hoger onderwijs
3.1.1 De toegang tot het hoger onderwijs
Een aantal structurele aspecten van het hogeronderwijssysteem kunnen er toe leiden dat er een ondervertegenwoordiging van bepaalde bevolkingsgroepen in het hoger onderwijs ontstaat. Er zijn twee factoren die bepalen of iemand aan het hoger onderwijs kan participeren of niet: de formele toelatingsvoorwaarden en de aangeboden voorzieningen.
Het organiseren van het hoger onderwijs kost heel wat geld en daarom geeft men er vaak de voorkeir aan om enkel de meest geschikte studenten in het hoger onderwijs toe te laten (Yağcı, 2010,
9 Cappellari en Lucifora (2009) hielden in hun studie rekening met de veranderende prestaties van de arbeidsmarkt door in
de analyses te controleren voor regionale werkloosheidscijfers voor gediplomeerden uit de vorige cohorte, een per regio en gender gestratificeerd gemiddeld netto-‐verwacht uurloon en het verwacht netto-‐uurloon (het gemiddeld netto uurloon vermenigvuldigd met het tewerkstellingspercentage). In de analyse van Di Pietro (2012) werd ook getracht om rekening te houden met eventuele schommelingen van de arbeidsmarkt door de werkloosheidsgraad van drie Italiaanse regio’s waarbinnen de studenten woonden per gender en cohorte op te nemen in het model.
p. 190). Zo kan het secundair onderwijs gezien worden als een eerste proefperiode waar de geschiktheid van de student voor hogere studies wordt nagegaan. Zoals de bovenstaande studies over de impact van de Bolognahervormingen aantoonden, variëren landen met betrekking tot de toelatingsvoorwaarden om aan het hoger onderwijs te kunnen deelnemen. Terwijl men in Portugal niet alleen het hoger secundair onderwijs moet voltooien en moet slagen voor het staatsexamen, maar ook aan een nationale competitie voor hogere studies moet deelnemen (Portela e.a., 2009, p. 467), ligt de keuze voor het volgen van een opleiding van het Italiaans hoger onderwijs geheel bij het individu (Cappellari & Lucifora, 2009, p. 639). Het organiseren van ingangsexamens en een te grote nadruk op de formele vereisten voor het hoger onderwijs spelen in het nadeel van studenten die zich geen grondige voorbereiding hebben kunnen permitteren evenals van personen die niet-‐traditionele studietrajecten hebben afgelegd (Yağcı, 2010, p. 190). De EHOR-‐landen verschillen sterk in de mate waarin verworven competenties uit niet-‐formele of informele contexten worden erkend (Yağcı & Souto Otero, 2010, pp. 54-‐55). Hogeronderwijsbeleid gericht op het flexibiliseren van de toelatingsvoorwaarden maakt het voor meer personen mogelijk om aan het hoger onderwijs te participeren. Daarom zijn dergelijke ingrepen essentieel voor het bereiken van de doelstelling van het Bolognaproces om de participatie aan het Europees hoger onderwijs te verhogen.
Voorts wordt er meestal ter financiering van de hogere studies een bijdrage gevraagd van de studenten. In paragraaf 1.1.5.1. werd reeds besproken hoe divers de financiering van het hoger onderwijs in de EHOR is. Als het inschrijvingsgeld in een bepaald land te hoog is en er geen alternatieven aangeboden worden om de hogere studies te kunnen financieren, is het een moeilijke opgave voor personen uit lagere inkomensgroepen om aan het hoger onderwijs te participeren. Heel wat landen hanteren dan ook een algemene beleidsbenadering die het theoretisch mogelijk maakt voor alle studenten die over de nodige kwalificaties beschikken, ongeacht hun socio-‐economische positie, om te participeren aan het hoger onderwijs (zie paragraaf 1.1.5.3.). Maar ook de mogelijkheid om een studiebeurs of –lening te krijgen, maakt het voor studenten met een zwakke socio-‐economische positie mogelijk om aan het hoger onderwijs deel te nemen.
Tenslotte is het ook nodig om aan de formele taalvereisten te voldoen. Een gebrek aan talenkennis kan een belangrijke oorzaak zijn van de ondervertegenwoordiging van studenten met bepaalde immigratie-‐achtergrond en van buitenlandse of internationale studenten (Yağcı, 2010, p. 189). Voor personen met een gebrekkige talenkennis kan het aanbieden van opleidingen in een voor hen toegankelijkere taal of het aanbod van voorbereidende taalcursussen en specifieke begeleidingsdiensten de taalbarrière (gedeeltelijk) wegnemen (Yağcı, 2010, pp. 191-‐192).
Ongeacht of men aan de formele toelatingsvoorwaarden voldoet, moet men echter ook over voldoende middelen beschikken om feitelijk aan de onderwijsactiviteiten deel te kunnen nemen; er gaan een aantal praktische eisen gepaard met de studies waar de student op eigen houtje aan moet voldoen. Zo kan een gebrek aan fysieke toegankelijkheid een groot obstakel vormen voor personen met een fysieke handicap (Yağcı, 2010, p. 191). Ook hebben niet alle mensen de mogelijkheid zich voltijds met hun studies bezig te houden of om de nodige verplaatsingen naar de hogeronderwijsinstelling te maken. Voor dergelijke personen lopen de informele financiële kosten van het volgen van hogere studies op. Niet iedereen kan deze kosten zelf dragen en vanuit gelijkheidsprincipes is het oneerlijk dat sommige condities een deelname aan het hoger onderwijs onmogelijk zouden maken.
Maatregelen die de organisatie van de onderwijsactiviteiten van het hoger onderwijs flexibiliseren en het aanbieden van aangepaste studentenvoorzieningen kunnen het voor personen die reeds werken en minder tijd aan hogere studies kunnen spenderen, zich over grotere afstanden moeten
verplaatsen of aan bepaalde beperkingen lijden, mogelijk maken om toch nog aan het hoger onderwijs te participeren.
De hierboven aangehaalde beleidsmaatregelen kunnen er voor zorgen dat de populatie van potentiële studenten vergroot. De mate waarin de participatie aan het hoger onderwijs zal toenemen, hangt echter nog van één belangrijke factor af: de beslissing om zich voor hogere studies in te schrijven. Het is immers niet zo dat het wegnemen van de drempels om aan het hoger onderwijs deel te nemen automatisch tot meer inschrijvingen zal leiden.