1.2 De hervormingen in het Vlaams hoger onderwijs
1.2.5 De sociale dimensie
De Vlaamse Gemeenschap heeft een aantal maatregelen ingevoerd om gelijkheid in de toegang tot het hoger onderwijs te bevorderen. Ook in Vlaanderen zijn lagere socio-‐economische groepen, personen met een immigrantenachtergrond, personen met beperkingen, en mannelijke studenten ondervertegenwoordigd in de eerste-‐cyclusopleidingen van het Vlaams hoger onderwijs (Vercruysse e.a., 2008, p. 34). De afgelopen jaren werd er wel een toename van studenten boven de dertig jaar vastgesteld (Vercruysse e.a., 2008, p. 29). Het gevolgd traject in het secundair onderwijs zou de belangrijkste verklaring zijn voor de ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen in het hoger onderwijs van Vlaanderen. Adolescenten uit ondervertegenwoordigde groepen zouden immers al vaak in het algemeen secundair onderwijs afvallen waardoor ze minder goed voorbereid zijn op een hogere opleiding (Vercruysse e.a., 2008, p. 34). Dit patroon werd in Vlaanderen bijvoorbeeld waargenomen in de onderwijsloopbanen van allochtone jongeren (Duquet e.a., 2006).
Volgens het Ministerie van Onderwijs en Vorming werden de volgende structurele hervormingen doorgevoerd om de gelijke kansen voor de toegang, participatie en voltooiing van het hoger onderwijs te bevorderen: eenvoudige, eerlijke en transparante toelatingsvoorwaarden; nieuwe,
uitgebreide toegangsroutes; bredere onderwijs-‐ en leerstrategieën; een flexibeler aanbod van het hoger onderwijs; flexibelere onderwijstrajecten naar en binnen het hoger onderwijs; transparantie van kwalificaties en erkenning van verworven competenties; en informatie en voorbereiding in het secundair onderwijs (Vercruysse e.a., 2008, p. 35). Deze beleidsmaatregelen situeren zich rond de reeds vroeger aangehaalde vier actiegebieden: de transparantie en flexibilisering van de toegang tot het hoger onderwijs, flexibiliteit van het onderwijsaanbod, de beschikbaarheid van voldoende voorzieningen en de aanwezigheid van financiële hulp voor studenten (Yağcı & Souto Otero, 2010, pp. 53-‐54). We bespreken hieronder kort het Vlaamse hogeronderwijsbeleid op deze actiegebieden.
Een eerste in het oog springend kenmerk van het Vlaams hogeronderwijssysteem is dat er een open beleid gehanteerd wordt voor de toegang tot het hoger onderwijs. Zo bieden alle diploma’s van het secundair onderwijs toegang tot elke hogeronderwijsopleiding (Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek e.a., 2005, p. 8). Slechts voor enkele opleidingen in het hoger onderwijs worden er bijkomende toelatingsproeven georganiseerd. Deze studierichtingen zijn geneeskunde, tandheelkunde, beeldende kunst, muziek en drama (Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek e.a., 2005, p. 8). Tot voor het academiejaar 2004-‐2005 was dit ook het geval voor de opleiding van burgerlijk ingenieur (Declercq & Verboven, 2010, pp. 5-‐6).
Voorts werd met het flexibiliseringsdecreet (2004) de wettelijke basis gelegd voor de erkenning van verworven competenties in het hoger onderwijs (Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek e.a., 2005; Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006). De procedure werd verder vereenvoudigd en verbeterd met het decreet van 2006 (Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006, pp. 18-‐19). Vanaf 2006 was elke associatie4 wettelijk verplicht om een agentschap op te richten voor de validatie van verworven competenties. Dit agentschap zou dossiers van aanvragers beoordelen op basis van de vastgestelde leeruitkomsten door het beoogd programma en een competentiecertificaat uitgeven (Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006, p. 19). De validatie van verworven competenties en professionele ervaring zou vervolgens kunnen leiden tot de toegang tot een hogeronderwijsprogramma of het verkorten van de studieduur voor de aanvragers (Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006, p. 19).
Bovendien worden er financiële incentives gegeven aan hogeronderwijsinstellingen die actie ondernemen om de toegang en participatie te verbreden (Vercruysse e.a., 2008, p. 35) en mogen de besturen van hogeronderwijsinstellingen onder afwijkende toelatingsvoorwaarden toegang verlenen tot een bepaald bachelorprogramma als deze op grond van humanitaire, medische, psychologische of sociale overwegingen of het algemeen niveau van de kandidaat gebaseerd zijn (Vercruysse e.a., 2008, p. 28).
Ten tweede werd het door het flexibiliseringsdecreet (2004) mogelijk voor studenten in het Vlaams hoger onderwijs om flexibelere onderwijstrajecten af te leggen (Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek e.a., 2005; Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006; Vercruysse e.a., 2008). Ook werden
4 In het flexibiliseringsdecreet van 2004 werd gesteld dat elke hogeschool die een academische opleiding wil aanbieden in
een associatie moet treden met een universiteit. Bijgevolg zijn er ondertussen vijf dergelijke associaties, waarin een aantal hogescholen een samenwerkingsverband hebben met een bepaalde universiteit, in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap terug te vinden: Associatie KU Leuven, Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen, Associatie Universiteit Gent en Universitaire Associatie Brussel.
er door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming financiële incentives gegeven aan hogeronderwijsinstellingen die initiatieven ontwikkelden voor het aanbieden van flexibele programma’s voor volwassen studenten die hun studies met professionele verplichtingen willen combineren (Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006; Vercruysse e.a., 2008).
In het Vlaams hoger onderwijs worden er bovendien korte post-‐graduaatsopleidingen aangeboden van 20 studiepunten, kunnen studenten credits verwerven voor losse vakken, wordt er open en afstandsonderwijs aangeboden en bestaan er specifieke curricula voor personen die werk en studies willen combineren (Soenen & Vercruysse, 2012, p. 18).
Ten derde zijn hogeronderwijsinstellingen wettelijk verplicht om een deel van hun budget aan sociale voorzieningen voor studenten te spenderen (Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek e.a., 2005, p. 8). Dergelijke diensten kunnen bestaan uit goedkope huisvesting, maaltijden en transport, medische, legale en psychologische ondersteuning en diensten voor studentenbegeleiding en advies en worden dus eigenlijk door de Vlaamse overheid gefinancierd (Vercruysse e.a., 2008, p. 35). Ook werden hogeronderwijsinstellingen door de overheid gemotiveerd om faciliteiten voor studiebegeleiding op te zetten om drop-‐out van sociaal achtergestelde groepen te voorkomen (Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006, p. 22).
Bovendien wordt er aan eerstejaarsstudenten een brede waaier aan bijlessen aangeboden om de kloof tussen het secundair en hoger onderwijs te dichten (Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek e.a., 2005, p. 8).
Tenslotte wordt met betrekking tot financiële steun het inschrijvingsgeld relatief laag gehouden in het hogeronderwijssysteem van Vlaanderen en krijgt een derde van de studenten studietoelagen al naargelang hun financiële situatie (Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek e.a., 2005, p. 8). Deze studietoelagen zijn bovendien overdraagbaar bij het aanvangen van studies in een ander land uit de EHOR.
In ieder geval lijkt de Vlaamse Gemeenschap verschillende vormen van financiële ondersteuning te bieden aan ondervertegenwoordigde groepen in het hoger onderwijs. Zo worden er studiebeurzen gegeven aan studenten met een economisch zwakkere achtergrond, is er een algemeen sociaal ondersteuningssysteem, wordt een groot deel van het inschrijvingsgeld terugbetaald aan studenten uit lage-‐inkomensgroepen, is er een verbeterd financieringssysteem dat rekening houdt met het slaagpercentage van studenten uit achtergestelde milieus en wordt er op nationaal niveau belastingvoordeel gekoppeld aan studerende kinderen (Vercruysse e.a., 2008, pp. 34-‐35). Door aanpassingen aan het flexibiliseringsdecreet (2004) in 2005 en 2006 werd het bovendien mogelijk om meer en hogere studiebeurzen te geven aan studenten (Afdeling Hoger Onderwijs en Afdeling Internationale Relaties van het Ministerie van Onderwijs en Vorming e.a., 2006, p. 22). Zo werd het bedrag van de studietoelage gekoppeld aan de inflatie (Vlaamse overheid, 2004) en werden er in academiejaar 2006-‐2007 meer studietoelagen toegekend dan voorheen (zie Tabel 2). Bovendien verliezen beursstudenten sinds academiejaar 2008-‐2009 niet langer hun studietoelage als ze van studierichting veranderen, maar worden de studietoelagen gekoppeld aan een op credits gebaseerd studietoelagekrediet (Vlaamse overheid, 2007).
Ook de financiering van het onderwijs zelf werd hervormd (Vercruysse e.a., 2008). Vanaf 2008 werden instellingen die hoger onderwijs verschaffen ‘gefinancierd op basis van het aantal studenten
dat effectief slaagt (outputfinanciering)’ (Declercq & Verboven, 2010, p. 5). Enkel voor nieuwe eerstejaarsstudenten wordt nog op basis van input gefinancierd. Bovendien werd vanaf academiejaar 2008-‐2009 het leerkrediet ingevoerd (Vlaamse overheid, 2008). Deze regeling moest ervoor zorgen dat studenten niet nodeloos lang blijven voortstuderen in het hoger onderwijs op kosten van de overheid.
De financiering voor het hoger onderwijs wordt voorts door de overheid verhoogd op basis van de participatie van ondervertegenwoordigde groepen. Zo krijgen hogeronderwijsinstellingen bijkomende financiering voor studenten die werk en leren combineren, een lage socio-‐economische status of een bepaalde beperking hebben (Soenen & Vercruysse, 2012, pp. 19-‐20).
Tabel 2: Overzicht van de studietoelagen van academiejaar 2002-‐2003 tot 2011-‐2012
Gegevens afkomstig uit de statistische jaarboeken van het Vlaams onderwijs (Ministerie van Onderwijs en Vorming, n.d.)
Besluit
Met betrekking tot het recent gevoerd hogeronderwijsbeleid in Vlaanderen kunnen we twee zaken concluderen. Ten eerste zien we dat er reeds voor het Bolognaproces een hele resem aan sociale maatregelen genomen waren die de participatie van heel diverse studentengroepen mogelijk maakten. Echt ingrijpende maatregelen werden er in het recent sociaal beleid van de Vlaamse overheid niet meer ondernomen. Wel kunnen we opmerken dat bestaande maatregelen aangepast werden aan de nieuwe context die door de Bolognahervormingen gecreëerd werd. Het Vlaamse hogeronderwijsbeleid was reeds zeer sociaal voor de hervormingen en met de wijziging in de financiering van het hoger onderwijs werden sommige sociale maatregelen zelfs teruggeschroefd. Zo is het door de invoering van outputfinanciering en het leerkrediet moeilijker geworden om de studies van zwakke studenten gefinancieerd te krijgen door de overheid en is er ondertussen alweer sprake van een verhoging van het inschrijvingsgeld.
Ten tweede is het ook belangrijk dat veel sociale maatregelen zich situeren op het niveau van de hogeronderwijsinstellingen. Hogeronderwijsinstellingen worden door de Vlaamse overheid vooral aangemoedigd om een eigen beleid te ontwikkelen met betrekking tot de sociale dimensie, aangepast aan de specifieke context waarin het hoger onderwijs aangeboden wordt (Vercruysse e.a., 2008, p. 37). Bijgevolg is het belangrijk om het hogeronderwijsbeleid en de specifieke maatregelen van de individuele hogeronderwijsinstellingen te bestuderen om te weten welke impact bepaalde maatregelen hebben op de participatie aan het Vlaams hoger onderwijs.
Academiejaar Aantal- aanvragen
Aantal-toegekende-
studietoelagen Toekenningspercentage Totaal-bedrag-studietoelagen
Gemiddelde- studietoelage 2002:2003 51086 37307 73,03% €--54.256.397,59 €---1.454,32 2003:2004 50116 36186 72,20% €--54.258.524,46 €---1.499,43 2004:2005 47166 35411 75,08% €--54.108.743,09 €---1.528,02 2005:2006 51182 37564 73,39% €--55.605.553,91 €---1.480,29 2006:2007 50372 38325 76,08% €--57.242.081,48 €---1.493,60 2007:2008 56648 38593 68,13% €--58.450.885,27 €---1.514,55 2008:2009 59061 41561 70,37% €--65.220.144,16 €---1.569,26 2009:2010 60704 42828 70,55% €--68.929.114,29 €---1.609,44 2010:2011 62037 44798 72,21% €--74.094.098,18 €---1.653,96 2011:2012 63652 44650 70,15% €--73.223.498,23 €---1.639,94