• No results found

2 De telefoon- en internetmarkt

Ten tijde van het voorgaande WODC-onderzoek naar het gebruik van de tele-foontap in de opsporingspraktijk (Reijne et al., 1996) was de wereld van de telecommunicatie relatief eenvoudig. In Nederland was PTT Telecom des-tijds de enige aanbieder op de markt die telefoondiensten aanbood. De meeste huishoudens waren in het bezit van één telefoonnummer dat netjes op naam en adres stond geregistreerd voor de maandelijkse verrekening van de kosten. In Duitsland, Zweden en Engeland en Wales was dit niet anders. De explosieve toename van het telecommunicatieverkeer en de verandering van de wijze waarop telefoons tegenwoordig worden gebruikt heeft grote gevolgen voor de wijze waarop de telefoontap kan worden ingezet in de opsporingspraktijk. Aan de ene kant vindt er tegenwoordig veel meer com-municatie plaats via de telefoon, aan de andere kant is de wijze waarop tele-foons worden gebruikt ook meer versplinterd geraakt. Veel mensen hebben meerdere telefoons en maken daarnaast ook nog gebruik van internet om op afstand met anderen te kunnen communiceren. Hierdoor zal de politie ver-moedelijk zowel breder moeten zoeken als dieper moeten graven om rele-vante informatie uit al deze communicatiestromen te kunnen achterhalen. Ook het internet heeft zich de afgelopen twintig jaar sterk ontwikkeld. Deze ontwikkeling heeft het mogelijk gemaakt om voor opsporingsdoelen een internettap te plaatsen. Daarmee kunnen allerlei vormen van communicatie via het internet, zoals e-mails en chatgesprekken, worden afgevangen en kan het internetgedrag van de gebruiker worden gevolgd.

Voor zover kon worden nagaan is er in geen van de onderzochte landen eer-der oneer-derzoek verricht naar het gebruik van de internettap in de opsporings-praktijk.

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van de telefoon- en internetmarkt geschetst en wordt beschreven welke gevolgen ontwikkelingen hierin hebben voor het gebruik van de tap in de opsporingspraktijk.

2.1 Telefoonmarkt

De telecommarkt is de afgelopen jaren drastisch veranderd. Mobiele telefo-nie heeft het laatste decennium een enorme vlucht genomen en het mobiel-tje is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven. In Nederland betrof het aantal mobiele telefoonaansluitingen in december 2010 19,8 miljoen naast de 6,8 miljoen vaste telefoonaansluitingen (TNO, 2011). Dit komt neer op 116 mobiele en 43 vaste telefoonaansluitingen per 100 inwoners in Nederland. In de andere onderzochte landen zijn dit 130 mobiele en 54 vaste lijnen in het Verenigd Koninkrijk, 114 mobiele en 53 vaste lijnen in Zweden, en in Duits-land 127 mobiele en 55 vaste lijnen per 100 inwoners (ITU, 2011). Vroeger richtte de telecommarkt zich vooral op spraak, maar tegenwoordig richt deze sector zich steeds meer op data. Data worden al lang niet meer alleen via het

internet op een computer verzonden, maar ook met mobiele telefoons. Een mobiele telefoon wordt niet meer alleen gebruikt om te bellen, maar kan bij-voorbeeld ook worden gebruikt om berichten mee te versturen, te fotografe-ren, muziek te beluisteren en om verbinding te maken met het internet. Ver-binding met het internet is noodzakelijk om e-mails te kunnen verzenden en ontvangen en om in contact te blijven met vrienden door middel van diverse social media.

Eind 2010 waren er in Nederland zoals gezegd 19,8 miljoen mobiele telefoon-aansluitingen in gebruik. Meer dus dan het aantal inwoners (OPTA, 2011; TNO, 2011). Er is in Nederland een hoogwaardige infrastructuur nodig en aanwezig om dit te kunnen dragen. Om een vaste telefoonlijn te kunnen gebruiken moet er een abonnement worden afgesloten bij een aanbieder die de gewenste diensten levert. Er zijn verschillende aanbieders waaruit men kan kiezen. Bij het afsluiten van een abonnement moet de gebruiker zich laten registeren. Vervolgens wordt het maandelijkse bedrag verrekend met de abonnementhouder. Voor het activeren van een mobiele telefoon kan even-eens een abonnement worden afgesloten bij een aanbieder. Hiervoor zal de eigenaar van de mobiele telefoon zich, net als bij een abonnement op een vaste lijn, moeten registreren en legitimeren bij de aanbieder. De aanbieder levert vervolgens een SIM-kaart. Nadat deze in de mobiele telefoon is geplaatst, is het toestel gebruiksklaar en kan er maandelijks een bedrag wor-den afgerekend. Mobiele telefoons kunnen echter ook worwor-den gebruikt zon-der dat er een abonnement wordt afgesloten. Zo wordt bij 31% van de mobiele telefoons in Nederland gebruikgemaakt van een zogenoemde pre-paid SIM-kaart (OPTA, 2011). Dit is een SIM-kaart die een bepaalde waarde vertegenwoordigt. Na plaatsing in een telefoon kan met deze kaart contact worden gemaakt met het netwerk van de aanbieder. Deze kaarten worden door verschillende telecombedrijven op veel plaatsen te koop aangeboden en kunnen, nadat het tegoed is opgebruikt, op een later tijdstip opnieuw worden opgehoogd met een beltegoed. Hiervoor is geen registratie nodig en de gebruiker van het telefoonnummer dat aan de prepaid SIM-kaart is gekop-peld, is dan ook vaak niet bekend bij de aanbieder. Wanneer het beltegoed op is en men ervoor kiest het beltegoed op te hogen op dezelfde SIM-kaart, blijft de klant bij dezelfde aanbieder en blijft hetzelfde telefoonnummer in gebruik. Voor sommige gebruikers is het behouden van een telefoonnummer echter van ondergeschikt belang. Vaak wordt er bij de aanschaf van een nieuwe pre-paid SIM-kaart extra beltegoed weggegeven. Dat kan een reden zijn om een nieuwe SIM-kaart aan te schaffen en er niet voor te kiezen om het beltegoed van een reeds in gebruik zijnde SIM-kaart op te hogen. Door een nieuwe pre-paid SIM-kaart te kopen heeft men opnieuw toegang tot het netwerk van een aanbieder, maar verandert het telefoonnummer van de gebruiker. Door het gebruik van prepaid SIM-kaartjes is het bijzonder makkelijk om anoniem te bellen.

Elk mobiel toestel heeft, naast een telefoonnummer dat gekoppeld is aan de SIM-kaart, een uniek IMEI-nummer. Dit nummer wordt meegestuurd in de uitgaande datastroom van de telefoon. Wanneer de gebruiker van een tele-foon regelmatig van SIM-kaart en van teletele-foonnummer wisselt, kan dit IMEI-nummer worden gebruikt voor de aanvraag van een telefoontap.

2.2 Het internet

Eind jaren zestig ontwikkelde het Advanced Research Projects Agency (ARPA) in opdracht van het Amerikaanse ministerie van Defensie een netwerk van meerdere computers. Dit netwerk, genaamd ARPANET, is de voorloper van het huidige internet en was uitsluitend bedoeld voor universitaire afdelingen voor computerwetenschap en particuliere onderzoeksinstituten die door dit ministerie werden gesubsidieerd (Universiteit Utrecht, z.j.). Inmiddels is het internet een wereldwijd netwerk waarvan het gebruik vooral sinds de jaren negentig een enorme vlucht heeft genomen. Zo’n 91% van de Nederlanders heeft toegang tot internet. Het gebruik van internet is dan ook populair, tweederde van de gebruikers bekijkt dagelijks de e-mail en bijna 20% bezoekt dagelijks online communities, chat en bekijkt online video’s. In Zweden maakt 90% van de inwoners gebruik van internet. In Duitsland en het Ver-enigd Koninkrijk is dit respectievelijk 82% en 85% (ITU, 2011).

Wereldwijd is het aantal internetgebruikers tussen 2005 en 2010 verdubbeld. In een rapport van TNO werd geschat dat er in 2010 wereldwijd meer dan twee miljard internetgebruikers zouden zijn (TNO, 2010). Ook het gebruik van mobiel internet neemt fors toe. Volgens de OPTA was het totale dataver-bruik in de eerste zes maanden van 2010 verachtvoudigd ten opzichte van het eerste halfjaar van 2008 (OPTA, 2011; TNO, 2011). Eind 2009 had 32% van de personen met een mobiele telefoon in Nederland een toestel met de moge-lijkheid om contact te maken met het internet (TNO, 2010) en dat percentage neemt gestaag toe. Het internet wordt onder andere gebruikt om te winkelen, informatie op te zoeken, te bellen, e-mails te versturen, te gamen en gebruik te maken van social media. Inmiddels is het mogelijk om persoonlijke data op te slaan en te bewerken in ‘the cloud’. Dit houdt in dat bijvoorbeeld foto’s of andere gegevens bewaard en bewerkt kunnen worden op het internet in plaats van op de harde schijf van een personal computer (pc) of telefoon. Kortom, naast de fysieke wereld is er het internet: een digitale wereld waar veel mensen op acteren en die op heel veel verschillende manieren wordt gebruikt.

Wij hebben er bij het schrijven van dit rapport voor gekozen om het gebruik van de telefoontap en van de internettap apart te beschrijven, omdat dit onderscheid in alle onderzochte landen nog duidelijk zichtbaar is in de hui-dige opsporingspraktijk. Het is echter te verwachten dat het onderscheid

tussen telecommunicatie en dataverkeer op termijn zal komen te vervallen (CBP, 2007; Koops et al., 2005; Winkelhorst, 2006).

De afgelopen jaren is in de gepubliceerde tapstatistieken steeds onderscheid gemaakt tussen vaste en mobiele telefonie, maar dit onderscheid is in de tap-statistieken over het jaar 2010 komen te vervallen omdat deze verschillen door technologische veranderingen niet meer zo scherp zijn. Zoals de gren-zen tussen vaste telefoonlijnen en mobiele telefoons zijn vervaagd, zo is ook de vervaging van grenzen tussen het telecommunicatie- en dataverkeer door het gebruik van internet momenteel goed zichtbaar. Tegenwoordig wordt er veel via het internet gebeld door gebruik te maken van Voice over IP (VoIP). In eerste instantie werd bellen via internet vooral gebruikt voor internatio-nale contacten, omdat het een goedkope manier van bellen is. Maar doordat er steeds meer telefoons zijn met internetaansluitingen en het dus steeds eenvoudiger wordt om met een mobiele telefoon via het internet te bellen, wordt er ook steeds meer gebruikgemaakt van deze mogelijkheid voor dage-lijkse binnenlandse communicatie. Deze diensten worden dikwijls vanuit het buitenland aangeboden waarbij de gesprekken vaak worden versleuteld. Het aftappen van de communicatie wordt hierdoor bemoeilijkt.

2.3 Grenzen aan de aftapbaarheid

Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken onderzocht Stratix Consultancy hoe de aftapbaarheid van communicatiediensten het best gewaarborgd kan worden (Koops et al., 2005). ‘Aftapbaar’ duidt op het veilig-stellen van gegevens ten behoeve van een onderzoek daarnaar met behulp van de telefoon- en internettap en door het vorderen van gebruikers- en verkeersgegevens. Eén van de conclusies in dit rapport is dat door diverse technische en marktontwikkelingen de effectiviteit en efficiëntie van de aftapbaarheid van gegevens afneemt. Dit geldt in het bijzonder voor mobiele telefonie en internetverkeer. Het afluisteren van een verbinding wil niet zeg-gen dat bij al het communicatieverkeer over een lijn daadwerkelijk meege-luisterd kan worden. Veel gegevens worden versleuteld verstuurd en zijn daardoor moeilijk of niet te interpreteren. E-mail bijvoorbeeld, is goed te tap-pen bij een aanbieder. Maar veel internetgebruikers hebben een e-mail-account bij webmaildiensten zoals Hotmail, Gmail of Yahoo!, waarvan de aanbieder een buitenlands bedrijf is. In dat geval is er een internationaal rechtshulpverzoek nodig om inzage in de communicatie te krijgen. Daar-naast wordt er veel gecommuniceerd met social media-diensten zoals Twit-ter, Windows Live Messenger (WLM)5, Hyves, Facebook, Ping en Whatsapp. Dit zijn diensten waarvan de communicatie veelal via servers in het buiten-land verloopt. Men kan ook communiceren via bepaalde games. Bij deze vorm van communicatie wordt er geen server als tussenstation gebruikt, 5 Voorheen MSN geheten.

maar gaat de communicatie rechtstreeks van gebruiker naar gebruiker. Ook telefonie via internet, VoIP, blijkt lastig te tappen. De inhoud van de gesprek-ken wordt bij deze vorm van telefonie veelal versleuteld over het internet ver-stuurd. Dit is bij Nederlandse aanbieders geen probleem omdat de dienst aftapbaar moet zijn, zoals omschreven in hoofdstuk 13 van de Telecommuni-catiewet (Tw). Maar online telecommunicatiediensten worden ook aangebo-den door buitenlandse aanbieders die buiten de aftapplicht vallen. Bij een eventuele tap is dan wel zichtbaar wie met wie contact heeft, maar de inhoud van het gesprek kan niet worden achterhaald omdat de encryptie niet ont-sleuteld kan worden. Daarnaast wordt het ook steeds moeilijker om een iden-titeit te koppelen aan een internetgebruiker. Bij het registreren voor een dienst worden opgegeven namen of pseudoniemen namelijk niet gecontro-leerd. Een IP-adres kan regelmatig veranderen en e-mailadressen zijn een-voudig te wijzigen, ook door de gebruiker zelf. Tappen van een internetlijn is dus geen heilig middel waarmee alle communicatie eenvoudig onderschept en afgeluisterd kan worden.

De onderzoekers van het Stratix-rapport concluderen dat het overgrote deel van de openbare telecommunicatie vooralsnog aftapbaar lijkt te zijn (Koops et al., 2005, p. 32). Ze vermelden dat mobiele telefoniediensten en onderlig-gende netwerken zo goed als volledig aftapbaar zijn. Vooral de oudere gene-raties mobiele telefoons is, behoudens bepaalde specifieke diensten en dienstvarianten, goed te tappen. Ook provider- en e-maildiensten zijn vol-gens de auteurs goed aftapbaar. In 2009 heeft Stratix nader onderzoek ver-richt naar dat deel van de openbare telecommunicatie dat volgens het rap-port uit 2005 moeilijk aftapbaar zou zijn (Stratix Consulting, 2009). Dat onderzoek laat zien dat het grootste deel van de telecommunicatie nog steeds goed aftapbaar is, en dat er vooral enkele operationele problemen voorko-men. In dit rapport wordt geconcludeerd dat een deel van de beperkingen waar men tegenaan loopt technisch op te lossen is, maar dat dit niet alleen technische aanpassingen vergt. In sommige gevallen zijn ook veranderingen in de wet- en regelgeving vereist. Daarnaast blijken de definities in de Tele-communicatiewet bij sommige typen telecommunicatiediensten en -netwer-ken voor grijze gebieden te zorgen. Het snel veranderende aanbod aan com-municatiediensten op internet maakt het kortom noodzakelijk om de moge-lijkheden voor het aftappen regelmatig opnieuw te bezien. Het moge duide-lijk zijn dat de enorme toename van diensten op het internet en de opkomst van de smartphone maakt dat de kunst van het tappen aan verandering onderhevig is, of zou moeten zijn.

Deel II Het gebruik van de