• No results found

4 Wat is een tap en hoe komt deze tot stand?

Hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet (Tw) legt aanbieders van open-bare telecommunicatie de verplichting op om de aftapbaarheid van tele-communicatie te waarborgen. Aftapbaarheid duidt op de mogelijkheid om telecommunicatiegegevens te onderzoeken, dus om de communicatie af te tappen en gebruikers- en verkeersgegevens te achterhalen. De wet spreekt van ‘onderzoek van communicatie’, maar in de dagelijkse praktijk heeft men het over tappen. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe een tap in de praktijk tot stand komt en welke gegevens kunnen worden afgevangen bij een tele-foon- en internettap. Het Wetboek van Strafvordering geeft de volgende beschrijving van het opnemen van communicatie (art. 126m Sv):

In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eer-ste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de ver-dachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruik-making van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.

Deze wettekst geldt zowel voor het tappen van telefoonverkeer als voor het tappen van internetverkeer. Zoals in het voorgaande hoofdstuk is beschre-ven, wordt een tap aangesloten op bevel van een OvJ, na machtiging van de RC. Hieronder wordt ingegaan op wat het aansluiten van een telefoon- en internettap praktisch inhoudt en wat (historische) verkeersgegevens zijn. Ook wordt de procedure beschreven die in Nederland wordt gevolgd om een tap aan te kunnen sluiten.

4.1 Wat is een telefoontap?

In de uitvoering houdt een telefoontap in dat de gespreksinhoud en verkeers-gegevens van gesprekken en sms-berichten, gevoerd via een bepaalde tele-foon16 of met een bepaald telefoonnummer, worden doorgegeven door de aanbieder aan de Unit Landelijke Interceptie (ULI) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Hier worden de gesprekken en gegevens in een beveiligde omgeving opgeslagen en bewaard. Om te kunnen tappen vindt gelijktijdige uitvoering van een tapbevel (art. 126m Sv) en een bevel tot het verstrekken van toekomstige verkeersgegevens (art. 126n lid 1 sub b Sv)

16 Naast het aftappen van een telefoonnummer dat verbonden is aan een SIM-kaart, kan ook een telefoon wor-den getapt. Een telefoon heeft een uniek nummer, het zogenaamde IMEI-nummer. Dit nummer kan worwor-den getapt. Dit heeft als voordeel dat als een persoon van SIM-kaart wisselt, de gevoerde gesprekken op die tele-foon toch kunnen worden afgeluisterd.

plaats, aangezien de verkeersgegevens nodig zijn om objectief vast te kunnen stellen wat het tegennummer17 is en wie daarvan de tenaamgestelde is.

4.2 Verkeersgegevens van communicatie

Naast het tappen van gespreksinhoud en verkeersgegevens is het ook moge-lijk alleen verkeersgegevens op te vragen.18 In dat geval krijgt men enkel de nummerinformatie van beller en gebelde, de datum, het tijdstip, de lengte van het gesprek en de zendmastinformatie binnen, zonder de gespreks-inhoud. Het Wetboek van Strafvordering geeft de volgende beschrijving van het opvragen van verkeersgegevens (art. 126n Sv):

In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in art 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vorde-ring doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communi-catiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Dit kunnen zijn historische verkeersgegevens, gegevens over communicatie-stromen die ten tijde van het doen van de vordering zijn verwerkt (art. 126n lid 1 onder a Sv) en toekomstige verkeersgegevens, gegevens die betrekking hebben op communicatie die na het doen van de vordering nog niet zijn ver-werkt (art. 126n lid 1 onder b Sv).19

Historische verkeersgegevens kunnen voor de opsporing tot een jaar vóór de vordering beschikbaar worden gemaakt (Kamerstukken II 2009/10, 32 185, nr. 2, p. 1). Deze gegevens bieden inzicht in het belgedrag van de getapte per-soon in de periode voorafgaand aan de vordering. Door de historische ver-keersgegevens van een verdachte op te vragen, kan bijvoorbeeld worden onderzocht of deze in een bepaalde periode in contact heeft gestaan met andere verdachten of met een slachtoffer. Door historische verkeersgegevens op te vragen van een slachtoffer kan worden achterhaald met wie het slacht-offer voor het misdrijf telefonisch in contact heeft gestaan. Historische ver-keersgegevens maken het mogelijk om sociale netwerken in kaart te brengen en kunnen een rol spelen bij de overwegingen om bepaalde nummers wel of niet te gaan tappen.

Toekomstige verkeersgegevens bieden inzicht in het belgedrag van de per-soon van wie deze gegevens worden opgevraagd ten tijde van het onderzoek. Een voordeel van het opvragen van toekomstige verkeersgegevens ten opzichte van het tappen van gespreksinhoud is dat men op de hoogte kan

17 Een tegennummer is het telefoonnummer van degene waarmee wordt gebeld door de getapte persoon. 18 Zie voor meer informatie over verkeersgegevens: Asscher en Ekker (2003) en Smits (2006, p. 97-102). 19 Opsporingsambtenaren spreken in het geval van toekomstige verkeersgegevens over de printertap. De

bena-ming printertap is gebaseerd op de vroegere situatie waarbij toekomstige verkeersgegevens alleen te verkrij-gen waren via een technische functionaliteit van een tap, maar nu kan dat gewoon met een vordering op grond van artikel 126n lid 1 sub a Sv.

blijven van de nummers waarmee de getapte persoon contact heeft, terwijl er geen gesprekken hoeven te worden uitgeluisterd en uitgewerkt.

Het opvragen van (historische) verkeersgegevens is een lichtere bijzondere opsporingsbevoegdheid dan de telefoontap en kan door de OvJ worden gevorderd zonder machtiging van de RC. Er moet sprake zijn van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv en de opsporingshandeling moet in het belang zijn van het onderzoek. Dit zijn lichtere vereisten dan voor de inzet van de tap. Later in dit rapport (in paragraaf 6.8) wordt uitgebreider stilge-staan bij de rol van (historische) verkeersgegevens bij de overwegingen om te gaan tappen.

4.3 Historische verkeersgegevens van e-mail- en internetverkeer Ook van internetverkeer kunnen verkeersgegevens worden opgevraagd. De Telecommunicatiewet schrijft voor dat ook gegevens over internetgebruik bewaard moeten blijven (art. 13.2a, lid 3, sub b Tw). Vanaf 16 juli 2011 is de bewaartermijn van deze gegevens gesteld op zes maanden (Kamerstukken II 2009/10, 32 185, nr. 2, p. 1). Het opvragen van verkeersgegevens aangaande internetcommunicatie levert onder andere inzicht op in: tijdstip van aanmel-den, IP-adres, informatie over e-mailcontacten van zender en ontvanger en het gebruikte protocol. IP-adressen van opgevraagde internetpagina’s, zoek-termen ingetypt in een zoekmachine en de inhoud van communicatie over het internet worden niet bij de verkeersgegevens geleverd.

4.4 Wat is een internettap?

In de opsporing is het sinds een aantal jaar mogelijk om een internettap in te zetten als opsporingsmiddel. Een internettap houdt in dat al het internetver-keer of, indien er enkel een e-mailtap wordt geplaatst, alleen het e-mailver-keer over een bepaalde internetlijn door de aanbieder wordt doorgegeven aan de ULI waar de gegevens worden bewaard en opgeslagen in een bevei-ligde omgeving. Een internettap wordt geplaatst op een IP (Internet Proto-col)-adres, wat het identificatienummer van een computer op internet is. Deze hoeft echter niet altijd hetzelfde te zijn en kan per internetbezoek wis-selen, de zogenoemde dynamische IP-adressen. De aanbieder van de inter-netdiensten weet wie de gebruiker achter een dynamisch IP-adres is. Som-mige aanbieders kunnen een internettap aansluiten op basis van de zoge-noemde NAW-gegevens (Naam, Adres en Woonplaats). Bij een internettap wordt het dataverkeer afgetapt dat van en naar een huisadres of IP-adres gaat, dus ook het dataverkeer van huisgenoten of anderen die de betreffende aansluiting gebruiken. Tenzij gekozen is voor het tappen van alleen e-mail-verkeer, wordt alles wat over de lijn komt bij het ULI binnengehaald en

slagen (dus ook de films en muziek die gedownload worden en de bezoekjes aan een online warenhuis). Hierdoor kan de hoeveelheid data die met een internettap wordt onderschept enorm zijn.

4.5 De procedurele weg van een tap

Wanneer de OvJ, in samenspraak met een opsporingsteam, besluit tot de inzet van een tap, wordt een tapaanvraag opgemaakt waarin de redenen en doelstellingen staan om te willen tappen. De OvJ controleert of hierbij is vol-daan aan de wettelijke vereisten zoals; is er een verdenking, is er sprake van een ernstige inbreuk op de rechtsorde en in hoeverre vordert het onderzoek de inzet van de tap dringend? Hierbij dient de OvJ rekening te houden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om een tap te kunnen inzetten, heeft de OvJ een machtiging van de RC nodig. De RC toetst of de OvJ in rede-lijkheid had kunnen komen tot een vordering machtiging tap en toetst of uit-eindelijk is voldaan aan de gestelde eisen.20

Wanneer de RC positief beslist geeft deze een tapmachtiging af. Bij een nega-tief oordeel houdt het hierbij op. Een tapmachtiging wordt voor maximaal vier weken afgegeven, maar de RC kan ook besluiten de tap voor een kortere periode toe te staan.

Als het oordeel van de RC positief is, wordt het tapbevel met originele hand-tekening van de OvJ opgemaakt.21 Naast het tapbevel wordt een uittreksel (zonder naam van de getapte persoon en de verdenking) van het bevel gemaakt. Dit wordt naar de ULI gestuurd. De ULI maakt aan de hand van het uittreksel een werkformulier op, dat wordt gefaxt naar de aanbieder. De aan-bieder zorgt ervoor dat de gesprekken of het dataverkeer worden afgeleverd in het systeem van de ULI. Deze procedure hoeft niet veel langer dan een dag in beslag te nemen. Als de uiteindelijke tapvordering voor 14.00 uur bij de ULI binnen is, kan deze nog dezelfde dag worden verwerkt en ‘lopen’. De aanbieders garanderen namelijk dat elke tap die voor 15.00 uur bij een aan-bieder binnen is, nog dezelfde dag wordt aangesloten. Dit is vastgelegd in een

service level agreement.

4.5.1 Spoedtap

In urgente situaties is het mogelijk een zogenoemde ‘spoedtap’ aan te vragen. In dat geval vindt er telefonisch overleg plaats tussen de OvJ en RC. De OvJ motiveert de tapaanvraag mondeling en de RC geeft op dat moment wel of geen machtiging voor het plaatsen van de spoedtap. Wanneer de RC akkoord

20 Zie Hoge Raad, 11 oktober 2005, LJN AT4351 voor meer informatie over het beoordelingskader bij de toetsing van tapmachtigingen van de RC en tapbevelen van de OvJ.

21 Sinds januari 2011 (Staatsblad, 2011, nr. 1533) kan een tapmachtiging met een elektronische handtekening worden ondertekend. Ten tijde van de interviews was dit nog niet operationeel, vandaar dat we de ervaringen met het gebruik van de elektronische handtekening niet hebben kunnen optekenen in dit rapport. 76 Het gebruik van de telefoon- en internettap in de opsporing

gaat, wordt er een tapbevel naar de ULI gefaxt en kan een tap in zeer korte tijd worden aangesloten. De mondelinge tapaanvraag dient schriftelijk beves-tigd te worden. Het mondelinge bevel van de OvJ moet binnen drie dagen op schrift worden gesteld en worden verstrekt aan de aanbieder. Als de bevesti-ging niet tijdig door de aanbieder is ontvangen, wordt de tap afgesloten. Indien het opsporingsteam in overleg met de OvJ een tap voortijdig wil afslui-ten kan dat altijd, maar in het geval men het noodzakelijk vindt de tap voort te zetten, dient de OvJ een aanvraag voor verlenging aan de RC voor te leg-gen. Opnieuw dient de inzet van de tap gemotiveerd te worden. De RC zal vervolgens oordelen of de noodzaak van de tap nog aanwezig is en of de sub-sidiariteits- en proportionaliteitseis bij verlenging niet in het geding zijn. Indien het besluit voor verlenging door de RC negatief wordt beoordeeld, wordt de tap afgesloten. Bij een positief besluit blijft de tap aangesloten.

4.5.2 Het uitwerken van tapgesprekken

Wanneer een telefoontap is aangesloten, heeft de politie de wettelijke ver-plichting om de gesprekken uit te luisteren en uit te werken (art. 152 Sv). De opgenomen gesprekken kunnen door geautoriseerde personen op locatie worden uitgeluisterd om uitgewerkt te worden. De onderzochte regio’s heb-ben hiervoor afsluitbare ruimtes ingericht, de zogenoemde tapkamers. Indien nodig is het ook mogelijk om gesprekken live uit te luisteren. Om te kunnen inloggen op het systeem van de ULI dient iemand geautoriseerd te zijn.

De verwerking van de internettap verschilt van die van de telefoontap in die zin dat gegevens die over het internet komen vaak bekeken moeten worden in plaats van beluisterd. De programmatuur voor uitluisteren van een tele-foontap is ook anders dan die van de internettap. Ook verschilt de verwerking van de informatie in een proces-verbaal. Hierop komen we later in het rap-port terug (paragraaf 7.2).

Ter zake doende telefoongesprekken dienen letterlijk te worden uitgewerkt om vervolgens in het proces-verbaal te worden opgenomen. Gesprekken die niet relevant zijn, dienen zodanig kort samengevat te worden dat duidelijk wordt dat het gevoerde gesprek niet van belang is voor de zaak. Indien er een andere taal wordt gesproken dan het Nederlands, worden er beëdigde tolken ingeschakeld voor het uitwerken van de gesprekken. Deze speciaal opgeleide tolken gaan op eenzelfde manier te werk als de politiemedewerkers en zorgen ervoor dat belangrijke gesprekken, uitgewerkt in een proces-verbaal, kunnen worden opgenomen. Op de rol van tolken wordt in paragraaf 6.10 verder ingegaan.

4.5.3 Notificeren en vernietigen

Nadat een zaak onder de rechter is geweest en is beëindigd, of wanneer een zaak wordt geseponeerd of wordt stopgezet en ‘het belang van het onder-zoek’ het toestaat, moet er volgens artikel 126bb Sv door de OvJ worden genotificeerd. In de praktijk is het ‘de BOB-kamer’ (personen bij het OM die zorgen voor die administratieve afhandeling van de aanvragen en verlengin-gen van bijzondere opsporingsbevoegdheden, voor notificatie en voor ver-nietiging van gegevens) die hiervoor zorg draagt. Deze administreert de namen en adressen, verzamelt de handtekeningen bij de OvJ en verstuurt uit-eindelijk de notificatiebrieven.

Processen-verbaal dienen twee maanden na notificatie te worden vernietigd. Dat wil in het geval van de tap zeggen dat uitgewerkte gesprekken, verkeers-gegevens en alle informatie die verkregen is met behulp van een tap dienen te worden vernietigd. Ook de bestanden bij de ULI worden op bevel van de OvJ vernietigd.

4.6 Het CIOT

Bij het opstellen van een tapaanvraag wordt een digitaal formulier met ver-eiste informatie ingevuld. Eén van de verver-eisten is dat wordt nagegaan of het betreffende telefoonnummer of IP-adres nog steeds in gebruik is. Dit kan worden achterhaald door middel van een bevraging van het CIOT-systeem (Staatscourant, 2011). Het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommu-nicatie (CIOT) is de schakel tussen opsporingsdiensten en telecombedrijven. Dagelijks stellen de telecom- en internetbedrijven een kopie van hun klan-tenbestand met de wettelijk vastgelegde identificerende gegevens ter beschikking aan het CIOT in een beveiligde omgeving. Identificerende gege-vens zijn naam, adresgegegege-vens en woonplaats behorende bij telefoonnum-mers, e-mailadressen en IP-adressen. Deze kopie van het klantenbestand wordt 24 uur bewaard door de telecom- en internetbedrijven in de beveiligde omgeving en wordt automatisch ingelezen in de blackbox-omgeving van het CIOT-informatiesysteem. Het opvragen van de identificeerbare gegevens via het CIOT-informatiesysteem door opsporingsdiensten vindt plaats in een specifieke beveiligde locatie van de desbetreffende dienst. De vragen worden vervolgens automatisch verwerkt via de centrale omgeving van het CIOT-informatiesysteem. Na verwerking worden de vragen gesteld aan het bestand met de aanbiedergegevens in de blackbox-omgeving en worden de antwoor-den zichtbaar in het CIOT-informatiesysteem.

In de regeling Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie is omschreven welke gegevens vastgelegd moeten worden (art. 4 lid 1 en 2). Aanbieders van telefonie- en internetdiensten dienen dagelijks de volgende gegevens van hun gebruikers aan te leveren bij het CIOT:

Aanbieders van telefoniediensten: 1 naam, adres, postcode en woonplaats

2 afgenomen telecommunicatiedienst (vast, prepaid, mobiel etc.)

3 toegewezen telefoonnummer

4 naam aanbieder van de dienst Internetaanbieders:

1 naam, adres, postcode en woonplaats;

2 afgenomen telecommunicatiedienst (soort verbinding) 3 toegewezen gebruikersnaam en/of inlognaam

4 toegewezen e-mailadressen

5 toegewezen identificatienummers van randapparaten (MAC-adres etc.) 6 toegewezen IPv4- en/of IPv6- adressen

7 naam aanbieder van de dienst

De (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten kunnen twee soorten bevragingen doen via het CIOT. Ten eerste een vraag om identificerende gegevens behorende bij een bepaald telefoonnummer of IP-adres met als mogelijk antwoord een naam, adres, woonplaats en netwerk- en dienst-aanbieder. Ten tweede kan bevraagd worden met een postcode en huisnum-mer waarop in het systeem gezocht wordt naar een bijbehorende naam, adres, woonplaats en netwerk- en dienstaanbieder.

Identificerende gegevens van vaste klanten van aanbieders van telefonie- en internetdiensten zijn bekend omdat deze personen zich bij het afsluiten van het abonnement hebben moeten legitimeren. Echter, bij prepaid telefoon-nummers is dat anders. De telefoontelefoon-nummers staan in de database van het CIOT omdat de nummers zijn uitgegeven door de aanbieder. Maar omdat men zich bij het aanschaffen van een prepaid toestel of telefoonkaart niet hoeft te registreren, zijn er doorgaans geen identificerende gegevens van de gebruiker bekend.

Bevragingen bij het CIOT mogen enkel plaatsvinden op grond van artikel 126n, 126na, 126u, 126ua, 126zh, 126zi, 126ii Sv, artikel 29 Wiv (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002) en artikel 10.10 TW in het kader van een concreet opsporingsonderzoek. Dus wanneer men een tap wil aan-vragen of verkeersgegevens wil opaan-vragen, wordt er vaak eerst een CIOT-bevraging gedaan. Hiermee kunnen de opsporingsdiensten niet alleen identi-ficerende gegevens van personen ophalen, maar daarmee kunnen ze ook voorkomen dat een verkeerde persoon wordt getapt of dat een tap wordt aan-gesloten op een nummer dat niet meer in gebruik is. Een bij een tapaanvraag gevoegde CIOT-uitdraai mag dan ook niet ouder zijn dan 48 uur.

Meer dan 35 (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten mogen tele-communicatiegegevens opvragen bij het CIOT, dit zijn onder andere de 25 politieregio’s, het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), Landelijk Parket (LP), Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Militaire

gen- en Veiligheidsdienst (MIVD), de vier bijzondere opsporingsdiensten (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), Algemene Inspectiedienst (AID) en Inlichtingen-Opsporingsdienst (IOD)), Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), Rijks-recherche en 112. Een CIOT-bevraging mag alleen gedaan worden door geautoriseerde opsporingsambtenaren (art. 5 lid 1 Besluit verstrekking gege-vens telecommunicatie). Inlogcertificaten die hiervoor nodig zijn worden enkel uitgegeven aan door de opsporings- en inlichtingendiensten aangewe-zen personen.

4.6.1 Hoe verloopt een aanvraag?

Als een geautoriseerde opsporingsambtenaar een CIOT-bevraging wil doen, moet worden ingelogd op de webserver van het CIOT. Dan opent er een ses-sie waarin verzoekgegevens kunnen worden ingevuld: de identificerende gegevens, het kenmerk van het onderzoek waarvoor de ambtenaar deze gege-vens wil opvragen, de rechtsgrond en de bevoegde autoriteit die heeft gevor-derd. In een sessie kunnen één of meer vragen worden gesteld. Zoals hierbo-ven beschrehierbo-ven kunnen dat telefoonnummers zijn, IP-adressen en NAW-gegevens van een persoon. Naast de bevraging van NAW-gegevens van individuele personen kunnen ook bijvoorbeeld telefoonnummers die door middel van mastgegevens zijn binnengehaald in het systeem worden bevraagd.