• No results found

TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN HET AARDEWERK

Wim De Clercq 1 , Bart Cherretté 2 , Guy De Mulder3 & Hadewych Van Rechem 4

3.1 TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN HET AARDEWERK

In de vulling van de waterput werden in het totaal 355 ceramische fragmenten gerecupereerd. Deze vondsten kunnen opgesplitst worden in twee volledige profielen van aardewerk, 27 randfrag-menten, 24 bodemfragmenten en 262 wandscher-ven. De rest van het ceramisch materiaal omvat vooral kleine vormloze restanten van aardewerk met uitzondering van vier fragmenten van huttenleem en twee fragmenten van weefgewichten.

De verschraling bestaat hoofdzakelijk uit fijn en/of grof schervengruis naargelang de wanddikte van de recipiënten. Ook wordt regelmatig organi-sche verschraling vastgesteld. Sporadisch komen minuscule keitjes of een brokje witgrijze kalk voor. De bakking varieert goed tot matig hard. De kern van de scherven is overwegend grijs tot donkergrijs. De kleur van de buitenwand vertoont een scala aan kleuren van roodbruin, geelbruin tot donkerbruin, donkergrijsbruin. Talrijke fragmenten verraden

sporen van blootstelling aan intense hitte. Uiterlijk vertonen de scherven een ‘gecraqueleerd’ oppervlak met donkerrode tot oranjerode tinten. De binnen-wand blijken eerder een zwarte/zwartbruine tot grijze kleur te hebben.

De wanddikte van het aardewerk schommelt tussen 6 en 19 mm, met een piek tussen 8 en 11 mm (fig. 8). De afwerking van de binnenwand varieert van licht geëffend tot goed geglad en zelfs wat gepolijst bij sommige schalen (fig. 9). Bij de buitenwanden domineren op het vlak van afwer-king de ruwe tot geruwde wanden (122 voorbeel-den) en besmeten wanden (98). Het afwerken van de buitenwand door het effenen van het oppervlak komt 74 keer voor. Er zijn slechts 9 voorbeelden van gegladde wanden. Een combinatie behoort ook

8 Overzicht van de wanddikte van de scherven in absolute aantallen. Overview of the wall thickness of the sherds in absolute numbers.

9 Overzicht van de diverse afwerkingtechnieken van de wandscherven.

Overview of different finishing techniques on wallsherds.

tot de mogelijkheden, maar is eerder zeldzaam. Bij de bodems komt het voor dat de onderzijde gedeeltelijk geëffend of ruw is en de bovenste zone besmeten. Bij enkele randscherven is een combi-natie van besmeten wanden en gegladde randen vastgesteld. Op een paar fragmenten zijn sporen van gladdingslijnen waargenomen.

Het decoratieve repertorium is beperkt tot 10 randfragmenten met spatelindrukken op de rand. Op 2 wandscherven komt een patroon van contra-sterende groeven voor en een laatste scherf heeft een patroon van enkelvoudige lijn van nagelin-drukken.

3.2 DE VORMENSCHAT

Een van de vormen (fig. 10: 17) kan beschouwd worden als verwant aan de zogenaamde Harpstedt-urnen14. Het lichaam is emmervormig, de schouder zit tamelijk hoog en is kort en afgerond met een korte licht uitstaande hals met een rand, versierd met spatelindrukken. De buik is besmeten en de schou-der en rand eerschou-der geëffend tot licht geglad. Dit aardewerktype wordt bestempeld als kenmerkend voor de vroege IJzertijd. Parallellen voor Harpstedt-potten komen in de regio voor in het grafveld van Destelbergen15. In de vroege-IJzertijdnecropolen van de Maas-Demer-Schelde regio is dit type frequent aanwezig o.a. in Roermond ‘Musschen-berg’16, Beegden17en Weert ‘Raak’18. Potten met een afgeronde rand, waarvan slechts één exemplaar in de vulling werd aangetroffen (fig. 10: 2), komen ook voor in de nederzetting van Kruishoutem ‘Wijk-huis’19. Het aardewerk uit deze site werd aanvanke-lijk gedateerd in de vroege IJzertijd20. Op basis van

recente vaststellingen in Nederland kunnen sommige vormen en de combinatie van versieringspatro-nen gesitueerd in de eindfase van de late Bronstijd (9de-8ste eeuw v.Chr.)21. In tegenstelling tot de Kruishoutemse exemplaren is de rand van de pot te Berlare afgewerkt met spatelindrukken.

Het tweede volledige profiel uit de waterput betreft een kom met een afgeronde schouder, een licht naar binnen gebogen rand en een geglad buitenoppervlak (fig. 10: 18). Een verwante kom werd gebruikt in het vroege-IJzertijdgrafveld van Sittard ‘Hoogveld’ als urn22. In nederzettings-contexten is dit komtype aangetroffen in een vroege-IJzertijdkuil te Wijchen ‘Teersdijk’23; Wij-chen ‘De Pas’, gedateerd in de 7de-6de eeuw v.Chr.24en een laatste gelijkaardige randvorm in de aardewerkensembles uit Breda ‘West’. Daar wordt dit randtype ondergebracht in de tweede helft van de vroege IJzertijd (ca. 650/600 – 500 v.Chr.)25. In Noord-Frankrijk komt dit type in ceramische ensembles die gedateerd worden op de overgang van de late Bronstijd - vroege IJzertijd, o.a. op de site van Saleux ‘Les Traneaux’26in de vallei van de Somme en te Osly-Courtil ‘la Terre Saint-Mard’27

in de Aisne-vallei en in de Franse Ardennen28. In de vallei van de Oise is deze afgeronde kom goed vertegenwoordigd in de sites van Longueil-Sainte-Marie ‘La Butte de Rhuis II” en La Croix-Saint-Ouen “Parc Scientifique’. De schouder is soms benadrukt door de aanwezigheid van fijne groeven. De vondsten situeren zich echter allemaal in eind-fase van de Noord-Franse late Bronstijd (Bronze final IIIb)29. De nederzetting van Choisy-au-Bac ‘La Confluence’ in de Oise-vallei leverde echter vondsten op van kommen met een afgeronde rand die kunnen gesitueerd worden in de fase Ha C van de vroege IJzertijd30. In het grafveld van Acy-Romance ‘Le Terrage’ in de Franse Ardennen is dit komtype gebruikt als urn of als grafgift. De opgra-ver plaatst deze bijzettingen in de fase Ha C2-D1 van de vroege IJzertijd31. De jongste vondst ten-slotte dateert uit de vroeg-La Tène-periode32op de site van Ham ‘Le Bois à Cailloux’ in de vallei van de Somme33.

Van andere komvormen beschikken we enkel over randfragmenten. Verscheidene van deze voor-beelden hebben een rechte tot convexe wand (fig. 10: 3, 5, 13, 15), andere een eerder steile rechte wand (fig. 10: 6, 7 & 13). Een ander voorbeeld heeft een licht naar binnen gebogen wand (fig. 10: 14). Een van de kommen heeft een duidelijke verdikte rand. Dit randtype komt ook voor een in de vroege-IJzertijdcontexten van Wijchen34, maar ook in jongere aardewerkensembles, gesitueerd in de midden-IJzertijd in Zeeland35Aan de buitenzijde van een kom is op de schouder een duidelijke scherpe knik vast te stellen. De binnenzijde is echter vlak en doet nog niet denken aan de latere geknikte vormen zoals die o.a. in het grafveld van Destelbergen voorkomen. Sommige kommen zijn

14 Verwers 1972, 122; De Laet et al. 1986, 85.

15 Graf 10 en waarschijnlijk ook graf 2, zie De Laet et al. 1986, 85.

16 O.a. de graven 4a, 6a, 44a, 87a, 122a vertonen mooie parallelle vormen, zie Schabbink & Tol 2000, 26.

17 Roymans 1999, 70, fig. 6.15.

18 Hissel & Tol 1999, 81, fig. 6.2b graven 241a & 239a.

19 Bourgeois et al. 1983, fig. 12.50 & 13.51.

20 Idem 1983, 35-36.

21 De Mulder 1993, 53.

22 Tol 2000, 122, fig. 4.17e graf 74b.

23 Janssen 1978, 232, fig. 1.1.

24 van den Broeke 1984, 80, fig. 11.11.

25 Taayke 2004, 173, fig. 8.3.3.

26 Buchez & Talon 2005, 166, fig. 10.2-3.

27 Brun et al. 2005, 195, fig. 6 & 7.

28 Zie figuur 9 in het artikel van Brun et al. 2005. Afbeelding van typische aardewerkvormen uit de eindfase Ha B 2/3 - Ha C gebaseerd op ongepubliceerde theses.

29 Blanchet & Talon 2005, 236, fig. 14.1, fig. 20.4 & fig. 22.1.

30 Talon 1989, 310-313, fig. 3.8 & 4.11.

31 Lambot 1989, 228-230, fig. 24.

32 In de Noord-Franse chronologie, gevolgd in het westen van België wordt de periode vanaf ca. 500/450 v.Chr. tot 250 v.Chr. omschreven al de vroeg-La Tène. In Nederland en het westen van België wordt dezelfde periode aangeduid als midden-IJzertijd.

33 Barbet & Buchez 2005, 35, fig. 7.15/4; 40-42.

34 van den Broeke 1984: 71, fig. 5.3.

35 Van Heeringen 1988, 71, fig. 5.65.

versierd met spatelindrukken op de rand (fig. 10: 3 - 8). Voor de geoorde kom is een parallel aanwe-zig in de contexten van Kruishoutem ‘Wijkhuis’36. De fragmenten van schalen (fig. 10: 11-12) zijn typologisch onder te brengen in de categorie van de knikwandschalen. In het gebied van de zogenaamde “Vlaamse” groep komen ze voor te Kruishoutem ‘Wijkhuis’37. De oudste voorbeelden van knik-wandschalen stammen uit het gebied van

Midden-en Zuid-HessMidden-en, waar ze in de eindfase van de late Bronstijd worden gesitueerd38. Het type schaal kent een ruime verspreiding. In Henegouwen komt het zowel voor in contexten die dateren uit de over-gangsperiode van de late Bronstijd/vroege IJzertijd als uit nederzettingen uit de vroege IJzertijd39. In de Oise-vallei in Noord-Frankrijk zijn de knikwand-schalen al verspreid vanaf eindfase van de late Bronstijd (Bronze final IIIb) in de nederzettingen40

alsmede tijdens de vroege IJzertijd41. Ook in

36 Bourgeois et al. 1983, fig. 9.36.

37 Bourgeois et al. 1983, fig. 9.37-10.38-39.

38 Hermann 1966, 34-35.

39 Henton & Demarez 2005, 94, fig. 8.2 & 99, fig. 11.7-8.

40 Blanchet & Talon 2005, fig. 11.7; fig. 12.1; fig. 13.3 & fig. 18.78.

41 Talon 1989, 311, fig. 3, 5 & 10.

10 Aardewerk uit de waterput.

Nederland komt de knikwandschaal frequent voor, hoewel het randtype daar ook omschreven wordt als haakrand. In de Bredase nederzettingen zijn voorbeelden geattesteerd in beide fasen van de vroege IJzertijd42. De enkele kuilen op de Wijchense Hei leverden nog andere exemplaren op43.

Een specifieke vorm is de beker met vier nopjes als voeten (fig. 10: 19). Uiterlijk is deze beker nauw verwant aan de zogenaamde eierbekers die in de Nederlandse vindplaatsen kunnen geplaatst worden in de vroege IJzertijd en de vroeg-La Tène-periode44. Het object uit Berlare valt op door de vier voetjes. Deze specifieke vorm blijkt eerder zeld-zaam te zijn en hoofdzakelijk in grafvelden aange-troffen te worden. In Vlaanderen komen deze vier-potige vormen enkel voor in de necropool van Lommel-‘Kattenbosch’, waarvan de occupatiefase zowel de vroege IJzertijd als de vroeg-La Tène-periode bestrijkt. Er is zowel een voorbeeld met vier poten als een exemplaar met drie poten gekend45. Twee andere vondsten, eveneens één met vier voet-jes en een tweede met drie, zijn afkomstig uit het vroege IJzertijd grafveld te Roermond ‘Musschen-berg’46. In het Overrijnse gebied is dit bekertype eveneens sporadisch aan het licht gekomen in de grafvelden. In de West-Duitse regio tussen de Bene-den-Weser en de Ems zijn dergelijke voorbeelden op twee sites ontdekt. De eerste vondst met vier pootjes is aan het licht gekomen in een begraaf-plaats te Ganderkesee ‘Bergdorf ’, de tweede een opgebaggerde losse vondst te Weyhe-Hagen. Deze zogenaamde ‘Pokalfussgefässe’ dateren er ten vroegste vanaf Ha-C en zijn ontstaan onder invloed van de noordwestelijke urnenveldengroepen op het gebied ten oosten van de Rijn. Sommige, verder ontwikkelde eierbekers, horen thuis in de late IJzertijd47.

Een klein fragmentje kan toegewezen worden aan een zogenaamde lappenschaal (niet geïll.). Het is afkomstig van een verdikte of uitgebogen rand. Deze lappenschalen komen hoofdzakelijk pas voor op het einde van de vroege IJzertijd (fase Ha D) en in de vroeg-La Tène-periode48. Eveneens een zeldzaam fragment was een dunwandige rode wandscherf van een zogenaamde zoutcontainer49. Tenslotte zijn er nog twee randfragmenten (fig. 10: 1 & 16) en een wandfragment van geknikte

schalen. De beide randen zijn afgerond en staan licht naar buiten. Dergelijk type schaal is het gids-fossiel bij uitstek van de vroeg-La Tène-periode (ca. 450-400 v.Chr.)50.

Binnen de categorie ceramische objecten dienen de fragmenten van twee afgeknotte piramidale weefgewichten vermeld te worden (fig. 10: 20). Beiden hebben een doorboring in het bovenste deel van het lichaam.

3.3 DATERING VAN HET AARDEWERKCOMPLEX