• No results found

DATERING EN INTERPRETATIE VAN HET GALLO-ROMEINS AARDEWERK

Wim De Clercq 1 , Hadewych Van Rechem 2 , Vanessa Gelorini 3 , Mark Meganck1, Ernst Taayke4& Heidi Tency5

RG 73 35,44 18 33,33 Holwerda 140-142 (4),Vanvinkenroye 537 (1) OGEF31,4623,70

3.4 DATERING EN INTERPRETATIE VAN HET GALLO-ROMEINS AARDEWERK

3.4.1 Interpretatie van de bakselgroepen

Terra sigillata is quasi exclusief van

Oost-Galli-sche makelij, met het atelier van Rheinzabern als prominentste bron van herkomst. Bij de geverniste waar overheerst de aanvoer van typisch 3de-eeuws metaalglansaardewerk uit de Trierse en Argonese ateliers; het Keuls geverfde aardewerk is overal

aanwezig en vertegenwoordigt mogelijk een latere fase in zijn aanvoer of het gebruik, al blijft het beperkt tot de late vorm Niederbieber 32. Hard gebakken, ruwwandige recipiënten zoals borden en vooral de kookpot Niederbieber 89 uit de Eifel, wellicht uit de ateliers in Urmitz, vullen de Oost-Gallische importen aan. De aanvoer van dit materiaal in Noord-Gallië start in de 2de eeuw maar kent een eerste bloei tijdens de 3de eeuw. De kookpot met dekselgeul Niederbieber 89 en het

mortarium met hamervormige rand zijn hier

voor-beelden van. Bij de wrijfschalen werden overigens vier voorname productiegroepen onderscheiden: Bavay, Maasland/Tienen, Eifel en “Waaslands”. We vermelden zeker ook de aanwezigheid van een typologisch goed gedefinieerde groep “Scheldeval-lei”-kruikamforen met uitstaande, binnenin ver-dikte rand en met trapvormige monding enerzijds (fig. 27), en enkele fragmenten van Noord-Galli-sche ruwe amforen (Gauloise 13) anderzijds. De eerste vormen een goede aanvulling voor de kennis van de vormenschat op de al bestaande typologie van het Valkenburg-Marktveld ensemble. Dit dateert essentieel uit de Flavische tijd en de 2de eeuw. De Zeelse vondsten sluiten hierop aan en onderbouwen de 3de-eeuwse evolutie binnen de typologie. De Noord-Gallische amforen van het type Gauloise 13 komen pas voor rond en na het midden van de 3de eeuw en zijn zodoende een gidsfossiel voor die periode51. Mogelijk werd er notenolie in vervoerd. De ligging van Zele langs-heen de Schelde bevestigt het klassieke versprei-dingspatroon van deze stukken. De andere amforen uit Zele-Kamershoek werden in beperkte mate aangevoerd uit de meer “klassieke” Spaanse (olijf-olie) en Zuid-Gallische (wijn) ateliers.

Bijzondere aandacht verdient verder ook de vor-menschat van het zgn. “Waaslands” aardewerk, die veruit de meest dominante aardewerkgroep van de site vormt en in de relevante contexten rond de 30% schommelt. Uit deze groep stamt een divers typologisch repertorium, voornamelijk bestaande uit borden, bekers en voorraadpotten dat de typo-logie van dit aardewerk voor de 3de steviger onder-bouwt (fig. 27). Opmerkelijk is echter ook de duidelijke imitatie van mortaria met verticale rand uit de Eifel en Haspengouwse of Tongerse bekers. Beide vormen zijn vooral kenmerkend voor de 3de eeuw.

Handgevormd aardewerk (zwak nagedraaide variant) blijft kwantitatief belangrijk. Functioneel is deze groep in essentie beperkt tot één recurrente kookpotvorm en één komvorm (fig. 28) al wer-den ook borwer-den, deksels en een niet nauwkeurig geïdentificeerde andere vorm opgemerkt. Het handhaven van het handgemaakt aardewerk tijdens de 3de eeuw, zelfs t.o.v een typologisch en technisch hoogstaande groep gedraaid aardewerk (“Waas-lands”) is een opmerkelijk doch recurrent feno-meen52.

51 Baudoux et al. 1998, 11-48; Laubenheimer 2000.

52 Zie ondermeer De Mulder et al. 2003; De Clercq, in druk.

26 Vondsten uit diverse structuren.

3.4.2 Chronologie op basis van het aardewerk.

Op basis van de typologische en technische samenstelling kunnen we stellen dat de daterende klemtoon binnen deze groep aardewerk in de 3de eeuw mag worden gesitueerd. De samenstelling van het ceramiekensemble vertoont zowel proportioneel als vormelijk heel wat parallellen met de zgn. “hori-zon abandon”, uit Liberchies, daterend uit de

tweede helft van de 3de eeuw53. Deze horizon wordt net zoals in Zele-Kamershoek oa. geken-merkt door de aanwezigheid van geverniste vormen Niederbieber 32 in metaalglanstechniek, Gallische amforen van het type Gauloise 13, Tongerse bekers (Vanvinckenroye 526-7), mortaria met hamervor-mige rand (Vanvinckenroye 337) of met opstaande randlijst (Vanvinckenroye 352-353) en borden met naar binnen gebogen, verdikte rand. Op ruimere

53 Brulet & Demanet 1997, 307-313. De jongste munten die het aardewerk uit deze horizon vergezelden, zijn er van Phillipus I (244-246) en Claudius II (269).

Een meerperioden-vindplaats langs de Schelde te Zele Kamershoek

Tabel 7:

Telling van het aardewerk uit gracht 446.

Quantification of the pottery from ditch 446.

Baksel TOT % MAI % Diagnostisch vormen (+ minimum aantallen) TSOG 1 5,56 1 9,09 Dr.37 (1) TS 1 5,56 1 9,09 RGWL 3 16,67 3 27,27 RG 3 16,67 3 27,27 OGEF 1 5,56 1 9,09 Niederbieber 89 (1) OG 1 5,56 1 9,09 KWS 3 16,67 2 18,18 KW 3 16,67 2 18,18 MOMT 1 5,56 1 9,09 Stuart 149 (1) MO 1 5,56 1 9,09 DOCH 1 5,56 1 9,09 Evol. Ha 89 (1) DO 1 5,56 1 9,09 AMHS 1 5.56 1 9.09 Dr. 20 (1) AMGB 1 5.56 1 9.09 Gaul. 13 (1) AM 2 11,11 2 18,18 HGCH 7 38,89 1 9,09 HG 7 38,89 1 9,09 TOTAAL 18 100,00 11 100,00 Tabel 8:

Telling van het aardewerk uit gracht 464.

Quantification of the pottery from ditch 464.

Baksel TOT % MAI % Diagnostische vormen (+ minimum aantallen) TSOG 1 5,26 1 7,69 Drag. 32 (1) TS 1 5,26 1 7,69 RGWL 9 47,37 6 46,15 RG 9 47,37 6 46,15 Holw. 140-142 (2) KWSV 2 10,53 1 7,69 KW 2 10,53 1 7,69 MOBA 1 5,26 1 7,69 Stuart 149 (1) MOEF 1 5,26 1 7,69 Vanvinkenroye 337 (1) MO 2 10,53 2 15,38 DOCH 1 5,26 1 7,69 DO 1 5,26 1 7,69 AMHS 3 15,79 1 7,69 Dr. 20 (?)(1) AMGB 1 5,26 1 7,69 Gaul. 13 (1) AM 4 21,05 2 15,38 TOTAAL 19 100,00 13 100,00

27 Typologie van de zgn.

Waaslandwaar (1-17) en van de belangrijkste kruik-amforen in zgn. Schelde-vallei-baksel (18-24). Typology of the so called “Waasland Ware” (1-17) and of the main regional amphorae in so called “Scheldtvalley Ware” (18-24).

Een meerperioden-vindplaats langs de Schelde te Zele Kamershoek

28 (Kook)pot en kom, de twee voornaamste vormen in handgemaakt aardewerk.

(Cooking) pot and bowl, the principal forms in hand-made pottery.

29 Kwantitatieve vergelijking tussen de aardewerkgroepen uit de 4 belangrijkste contexten (MAI). TS: terra

sigil-lata; TN: terra nigra; GV: gevernist aardewerk; ZW: zeepwaar; RG: reducerend gedraaid; OG: oxiderend gedraaid; KW: kruikwaar; MO: mortaria; DO: dolia; AM: amforen; ZC: zoutcontainers; HG: handgemaakt. Quantitative comparison bewteen the pottery assemblages of the 4 most important contextes (MNV). TS: samian; TN: terra nigra; GV: colour coated; ZW: soap-like pottery; RG: reduced wheelthrown; OG: oxidised wheelthrown; KW: jugs; MO: mortaria; DO: dolia; AM: amphorae; ZC: salt-containers; HG: hand-made.

schaal is het ensemble ook verwant met dat van

castella als Niederbieber en Holzhausen, opgericht

in de late 2de eeuw en actief tot zeker rond 26054. Dit alles doet ons de datering van de site op basis van het aardewerk plaatsen van het einde van de 2de -vroege 3de eeuw (sp. 212) tot zeker in en wellicht zelfs na het midden van de 3de eeuw.

3.4.3 Fasering op basis van stratigrafie en aardewerk?

Het Gallo-Romeinse vondstenmateriaal uit de site is overvloedig en dateert het zwaartepunt in de bewoning duidelijk in de volle 3de eeuw na Chr., al stamt gracht 212 misschien nog uit het einde van de 2de eeuw, vroege 3de eeuw. Grachten 78 en 75 snijden 212 en zijn dus stratigrafisch jonger.

Dit wordt ook door het vol 3de-eeuws materiaal uit gracht 75 bevestigd. Dat er binnen de 3de eeuw meerdere fasen in de structurering van het erf kunnen gezien worden wordt verder bevestigd door het feit dat gracht 464, sloot 446 snijdt waardoor een verkleining van de erfruimte gerealiseerd lijkt te zijn. Beide grachten bevatten 3de-eeuwse indicatoren onder het aardewerk. De reconstructie van volledige bekers afkomstig uit kuilen 130 en 447 zou ook op de gelijktijdigheid van beide structuren kunnen wij-zen, al is omzichtigheid geboden omtrent eventuele residualiteit. Hetzelfde geldt voor eenzelfde beker die gereconstrueerd kon worden uit scherven van het schervendepot uit gracht 75, en materiaal uit kuil 130. De gebouwen bevatten zelf opvallend weinig aardewerk, al wijzen de weinige indicatoren en vooral de gestructureerde positie binnen het 3de-eeuws slotensysteem op een gelijktijdigheid.

54 Oelmann 1913; Pferdehirt 1976.

Tabel 9:

Telling van het aardewerk uit het gebouw A en omliggende kuilen.

Quantification of the pottery from building A and related pits.

Baksel TOT % MAI % Diagnostisch vormen (+ minimum aantallen) PRRV 1 2,63 1 9,09 PR 1 2,63 1 9,09 RGWL 3 7,89 1 9,09 Holwerda 140-142 (1) RG 3 7,89 1 9,09 KWSV 8 21,05 3 27,27 KW 8 21,05 3 27,27 DOCH 9 23,68 4 36,36 DO 9 23,68 4 36,36 HGCH 17 44,74 2 18,18 HG 17 44,74 2 18,18 TOTAAL 38 100,00 11 100,00 Tabel 10:

Telling van het aardewerk uit het gebouw B.

Quantification of the pottery from building B.

Baksel TOT % MAI % Diagnostisch vormen (+ minimum aantallen) RGWL 9 69,23 7 63,64 RG 9 69,23 7 63,64 OGEF 1 7,69 1 9,09 Niederbieber 89 (1) OG 1 7,69 1 9,09 KWSV 2 15,38 2 18,18 KW 2 15,38 2 18,18 DOCH 1 7,69 1 9,09 DO 1 7,69 1 9,09 TOTAAL 13 100,00 11 100,00

3.4.4 Functionele analyse van het aardewerk

Functioneel kan uit het voorliggende aarde-werkbestand weinig specifieke informatie worden weerhouden. Het betreft meestal een diverse mengeling van aardewerk voor opslag, bereiding en consumptie dat zich niet in primaire context bevindt (bv poel). Kuil 130 daarentegen bezit een opvallend ensemble materiaal dat in vgl. met de andere kwantitatief belangrijk contexten een zekere mate van afwijking vertoont. Tafelwaar zoals terra

sigillata, terra nigra en geverniste waar is

promin-enter aanwezig, terwijl aardewerk voor opslag duidelijk ontbreekt (fig. 29-31). Binnen de redu-cerend en oxiderend gebakken baksels zijn het vooral de borden en kommen die domineren, eerder tafelwaar dus dan bereidingsmateriaal. Een vergelijking met het kwantitatief en chronologisch gelijkwaardig ensemble aardewerk, gestort in gracht 75 versterkt het beeld (fig. 31). Bekers in fijn vaat-werk en borden in fijn en gewoon aardevaat-werk over-heersen duidelijk de groep van kuil 130, ten nadele van de waar voor bereiding en opslag, dit in contrast tot 75. Bovendien kan 38% van het MAI tot de groep van de fijne waar gerekend worden, een duidelijk verschil met de 11% uit de groep uit gracht 75 (en de andere contexten). Het lijkt er dan ook sterk op dat de inhoud van kuil 130 door kwaliteit én door de aanwezige vormenschat een ander beeld oplevert dan dat van de rest van bruik-bare contexten. Een consumptiegericht patroon treedt hierbij naar voor.

Opvallend is ook hoe fragmenten van twee verschillende doch typologisch identieke drink-bekers uit kuil 130 teruggevonden werden in een opvallend schervendepot in gracht 75 enerzijds, en in een kuilvulling (447) anderzijds. De opvallende positie van kuil 130 binnen het grote gebouw B liet ons al een mogelijke gelijktijdigheid

veronder-stellen. Het is dan ook niet uitgesloten dat de opvulling van de kuil in verband kan worden gebracht met een gebeurtenis of functie binnen het gebouw. Dit staat een mogelijke interpretatie van houtbouw B als schuur overigens niet in de weg al laat het ook andere opties open.

3.5 AARDEWERK ALS INDICATOR VOOR DE