• No results found

Wim De Clercq 1 , Bart Cherretté 2 , Guy De Mulder3 & Hadewych Van Rechem 4

2.3 HOUTANALYTISCH ONDERZOEK

2.3.1 Determinatie

De houtdeterminatie werd deels macroscopisch, deels microscopisch uitgevoerd. Waar mogelijk werd eerst geprobeerd het materiaal macroscopisch te onderzoeken. Indien dit niet mogelijk was, dien-den preparaten voor microscopisch onderzoek gemaakt te worden. Aangezien het waterverzadigd hout betrof, werd er voor geopteerd het hout eerst te bevriezen.

De waterput bestond uit negentien verticaal geplaatste aangepunte paaltjes. Dertien paaltjes bleken eikenhouten paaltjes te zijn (Quercus sp.). Vier paaltjes werden gedetermineerd als elzenhout (Alnus glutinosa), één als essenhout (Fraxinus

excel-sior) en één als wilgenhout (Salix sp.)8.

2.3.2 Interpretatie: Eik en els, een doelbewuste keuze?

De samenstelling van het houtspectrum valt op. Het gebruik van eik en els als constructiemateriaal voor waterputten is vrij typisch en werd op tal van andere sites reeds vastgesteld9. Men kan zich terecht de vraag stellen of hier sprake is geweest van een doelgerichte keuze. Bij de keuze van constructie-materiaal staan twee zaken centraal: lokale beschik-baarheid en kwaliteit.

Een reconstructie van de paleovegetatie kan ons eventueel inzicht verschaffen in de lokale beschik-baarheid van houtsoorten. Voor de site Berlare N445 zijn hiervoor echter geen gegevens beschik-baar. Een houtspectrum zelf levert in dit verband weinig betrouwbare informatie op in vergelijking met andere archeobotanische disciplines. De gevarieerde bodemkundige gesteldheid van de omgeving rondom de site, met enerzijds droge zandgronden en anderzijds nattere alluviale klei-gronden en de fossiele Scheldemeander, laat echter wel vermoeden dat beide boomsoorten hier een

5 Pollenstalen werden via een licentiaatsverhandeling bij prof. J. Bourgeois en C. Verbruggen (Universiteit Gent) bestudeerd. Het onderzoek werd door de student echter voortijdig afgebro-ken zonder rapportage of teruggave van de stalen.

6 De Clercq et al. 2003, 26: zonder vlechtwerk.

7 Cherretté 2000. Bij de putten uit Sint-Gillis-Waas was vlechtwerk aanwezig.

8 Houtanatomisch onderzoek kan in de meeste gevallen slechts een determinatie tot op het niveau van het geslacht uitvoeren. Het natuurlijk verspreidingsareaal en de specifieke eisen die bomen aan hun omgeving stellen, kunnen echter enigszins helpen een nauwkeuriger antwoord te bieden tot op de soort. Zo is eikenhout en wilgenhout niet nader te determineren, elzenhout en essenhout wel. Enkel de zwarte els (Alnus glutinosa) en de gewone es (Fraxinus excelsior) zijn inheems.

9 Ekeren: Deforce & Minsaer 2005; Merelbeke: De Clercq et al. 2001/2002; Sint-Gillis-Waas Reepstraat: Cherretté 2000, 26-28; Zele: Deforce 2004; Oss-Ussen (NL): Schinkel 1998, 271 en Breda-West (NL): Kooistra & van den Eynde 2001, 38.

Een waterput uit de vroege IJzertijd en een gebouw uit de Romeinse tijd in Berlare-N445

2 Grondplan van de site Berlare N455 en door-snede van een gracht. Plan of the site Berlare N445 and section of a ditch.

potentiële standplaats vonden. De eventuele lokale beschikbaarheid alleen verklaart nog niet waarom juist de eik en de els goed vertegenwoordigd zijn in het houtspectrum. Zoals hierboven al aangehaald, komen deze twee houtsoorten zeer vaak voor als constructiemateriaal bij waterputten. Eén en ander wordt duidelijk wanneer we de kwaliteit van het hout in acht nemen.

Eikenhout wordt overal -terecht- geprezen om zijn hoge kwaliteit. Het hout leent zich voor

veler-lei toepassingen. Het is een zeer duurzame hout-soort, in het bijzonder onder water. Ten opzichte van de andere inheemse soorten is de eik onover-troffen voor de waterbouw. Ook in wisselende droge en natte situaties is het hout zeer duurzaam10. Eik leent zich dus zeer goed als constructiehout voor waterputten. De els levert hout op dat matig sterk is, maar niet duurzaam, behalve onder water. Onder water en in de grond is elzenhout immers één van de meest duurzame inheemse houtsoor-ten11. Naast het feit dat de beide boomsoorten

10 Boeijink et al. 1992, 152 en 174; Weeda et al. 1985-1994, I, 110-118.

11 Boeijink et al. 1992, 29-30; Weeda et al 1985-1994, I, 93.

3 Grondplan en doorsnedes van de waterput. Plan and sections through the well.

Een waterput uit de vroege IJzertijd en een gebouw uit de Romeinse tijd in Berlare-N445

4 Quercus sp.(radiaal gekloofde plank) (1) en Peddel? (2). Schaal 1:3. Quercus sp. (radial plank) (1) and Peddle? (2). Scale 1:3.

mogelijk vertegenwoordigd zullen geweest zijn rond de site, werden ze naar alle waarschijnlijkheid ook aangesproken omwille van hun kwaliteit; van al onze inheemse soorten zijn beide immers het meest geschikt voor constructies in het water.

2.3.3 Omwerking van boom tot gebruikshout

Het bewaarde hout is duidelijk in twee groe-pen op te delen. Al het eikenhout had letterlijk de vorm van een ‘plank’ (fig. 4). De overige hout-soorten hadden de vorm van de stam, waaruit ze gehaald waren, deels of volledig bewaard (fig. 5). De wijze om hout te bewerken hangt namelijk sterk af van de innerlijke structuur. Gebruikshout werd lange tijd verkregen door stammen te splijten met behulp van een wig. Dit kan op verschillende wijzen. Sommige houtsoorten splijten makkelijker volgens de houtstralen, andere zullen eerder de jaar-ringen volgen. De vaardigheid van de ambachts-man bestond erin om hierop in te spelen.

Er bestonden verschillende wijzen om een stam in gebruikshout om te zetten (fig. 6). Een eerste methode bestond erin het hout om te werken tot ‘rondhout’. Rondhout is een verzamelnaam voor alle typen planken, groot en klein, die deels of geheel de vorm van de oorspronkelijke stam bewaard hebben. Het kan dus gaan om een volle-dige cirkel of een segment ervan. Vooral houtsoor-ten met een beperkte afmeting worden in rondhout omgezet. De methode heeft immers als voordeel dat uit relatief kleine stammetjes vrij grote planken kunnen gehaald worden. Een aantal houtsoorten die vaak in rondhout worden omgezet zijn bv. elzenhout, berkenhout en hazelaarhout.

Andere houtsoorten leenden zich beter voor een omzetting naar ‘planken’. Er bestonden 2 belang-rijke wijzen om planken uit een stam te halen, afhankelijk van de houtsoort. Een eerste methode bestaat erin de stam radiaal te klieven, d.w.z. volgens de richting van de houtstralen, van het merg naar de bast toe. Deze methode wordt vooral gebruikt om grote stammen om te werken tot plan-ken. Een mooi voorbeeld bij deze categorie zijn eikenhouten planken. Tangentiaal gekloofd hout volgt de richting van de jaarringen. Zoals bij rond-hout het geval was, kunnen ook hier grote planken gehaald worden uit kleine bomen. Deze methode wordt echter minder gebruikt12. Uit de archeologi-sche literatuur blijkt voorts dat spinthout bij het overgrote deel van de planken niet aanwezig is. Spinthout is de buitenste, levende zone van het hout die instaat voor de sapstromen en bijgevolg veel gevoeliger is voor aantasting door insecten en schimmels. Blijkbaar was men reeds vroeg op de hoogte van dit ongemak13.

We vermelden nog de aanwezigheid van een eikenhouten plank die qua vorm lijkt op een

12 Morgan 1988, dl. I, 24-25.

13 Casparie 1995, 158; Mor-gan 1988, 52.

5 Alnus glutinosa (rondhout). Schaal 1:3. Alnus glutinosa (roundwood). Scale 1:3.

6 Radiaal gekloofd hout (1), tangentiaal gekloofd hout (2) en rondhout (3) (Morgan 1988, II, 78). Radial planks (1), tangential planks (2) and roundwood (3)(Morgan 1988, II, 78).

peddel. Of de plank inderdaad een gerecupereerde peddel is, valt echter niet met zekerheid uit te maken (fig. 4: 2).

2.3.4 Besluit houtanalytisch onderzoek

Ondanks het feit dat het hier om een beperkte hoeveelheid materiaal ging, heeft de houtanalyse toch enige informatie opgeleverd. De resultaten van de houtanalyse beantwoordden volledig aan het hierboven geschetst beeld: al het hout was gekloofd, niet gezaagd, wat te verwachten viel. Steeds werd de onderzijde aangepunt. Els, es en wilg waren rond-hout. In vele gevallen was de schors nog aanwezig.

De eiken waren allen omgezet tot planken. Ze waren bovendien radiaal gekloofd en het spinthout was verwijderd. Er bleek dus duidelijk dat bij de keuze en bewerking van het hout de uiteenlopende kenmerken van de verschillende houtsoorten goed ingeschat werden.

2.4 ABSOLUTE DATERINGEN(tabel 1 & fig. 7) De drie dateringen werden uitgevoerd met de

14C methode op hout (1x) van de bekisting en op houtskool uit de vullingslagen. Een “scherpe” datering werd bemoeilijkt door het klassieke plateau in de kalibratiecurve dat zich rond

Een waterput uit de vroege IJzertijd en een gebouw uit de Romeinse tijd in Berlare-N445

Tabel 1:

Overzicht van de14C-stalen.

Radiocarbon date list.

Staalnummer Positie v/h staal Labocode BP 1

s

2

s

BN445-1-HK3 Hout bekisting IRPA-1271 2420±20 760-400BC 770-390BC BN445-1-HK2 Houtskool uit L3: UtC-9426 2560±50 810-540BC 830-510BC

opvulling put

BN445-1-HK1 Houtskool uit L1: UtC-9425 2430±60 760-400BC 770-400BC

bovenste laag

7 14C-datering van de waterput. Radiocarbon dates of the well.

2500BP situeert en geckalibreerde dateringen oplevert die zich situeren tussen het midden van de 8ste eeuw en het einde van de 5de eeuw v.Chr. Een eerste datering is afkomstig van het constructiehout van de structuur. Deze geeft een ouderdom van 2420 ± 40 BP (IRPA-1271), geka-libreerd 770-630 v.Chr. tot 600-390 v.Chr (2s). Een houtskoolfragment van de bodem van de waterput is te situeren ca. 2430 ± 60 BP (IRPA-1256/UtC-9425). Volgens de kalibratiecurve hoort deze opvullingsfase huis tussen 770-400 v.Chr. (2s). De middenvulling heeft een ouder-dom van 2560 ± 50 BP (IRPA-1257/UtC-9426, gekalibreerd komt dit overeen met een tijdspanne van 830-510 v.Chr. (2s). Algemeen kan gesteld worden dat de waterput thuishoort op basis van de 14C-dateringen in de vroege IJzertijd tot het begin van de La Tène-periode.

3 Vondsten uit de waterput

3.1 TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN HET