• No results found

Wim De Clercq 1 & Koen De Groote

3.2 BAKSEL EN VORMENSCHAT

Het aardewerk is vermoedelijk gemaakt van de lokale tertiaire kleien van de cuesta die in de onmiddelijke nabijheid dagzomen. Het baksel heeft een fijne tot matig fijne dichte zandverschraling, met korrels tot 0,5 mm, en bevat sporadisch kleine keifragmentjes (tot 2 mm). De potten zijn zorg-vuldig op de draaischijf vervaardigd, waarbij een zekere standaardisatie te herkennen valt in de vorm-geving en de volumes.

Het ensemble bestaat uit tien kogelpotten, twee kannen en één pan. De kogelvormige potten beho-ren tot het grijs aardewerk, waarvan vier exempla-ren in het te zachte, beige tot beigegrijze baksel. Het gaat om types van een gemiddelde grootte, met een hoogte tussen 170 en 220 cm, uitgezonderd één exemplaar met een zeer groot volume (hoogte 270 cm zonder hals) (fig. 4: 1). Ze hebben licht lensvormige, bijgesneden bodems. Geprofileerde randen zijn in de meerderheid. Het gaat om blok-vormige randen, waarin twee types te onder-scheiden zijn: enerzijds eenvoudige blokranden, soms op een hoge hals (fig. 3: 5-6, fig. 4: 3), ander-zijds schuin uitstaande, wat verlengde blokvormige randen. Van dit tweede type zijn drie exemplaren aangetroffen, waarvan de uitvoering opvallend gelijkvormig is (fig. 3: 1-3). Naast de blokvormige randtypes zijn nog twee exemplaren met een eenvoudige, opstaande en licht verdikte rand aangetroffen, waarvan één met een zorgvuldig afge-platte top (fig. 3: 4 & fig. 4: 2). Aangezien er totnogtoe weinig contexten uit de desbetreffende periode gepubliceerd zijn, is vergelijkingsmateriaal schaars. Identieke voorbeelden van de beide

Veldmolenhoek.

Plan and sections of the site Oostwinkel-Veldmolenhoek.

blokvormige randtypes zijn aangetroffen op de nabijgelegen site van Oostwinkel-Diepenbeek, waar een combinatie van gebruikt aardewerk en potten-bakkersafval werd aangetroffen3. Op basis van de aanwezige vormen en versieringen is die context algemeen in de 13de eeuw gedateerd. Andere 13de-eeuwse contexten met vergelijkbare randvormen

zijn opgegraven in Gent-Dobbelslot en Aalst-Burchtparking, hoewel de randen in deze contex-ten algemeen genomen al iets complexer zijn4. Een aardewerkcomplex uit Oudenburg heeft één verge-lijkbare rand, maar lijkt in samenstelling ouder te zijn5. Tenslotte zijn er nog enkele goed vergelijk-bare kogelpotten met blokvormige rand gekend,

3 De Clercq et al. 2001.

4 Raveschot 1982, 4-5; De

Groote & Moens 1995, fig. 23:14. Deze contexten lijken wat jon-ger te zijn.

5 Het bevat veel tuitpotten en op één onzeker randfragment na geen kannen of kruiken. Hillewaert & Hollevoet 1995, fig. 7: 11.

W. DE CLERCQ & K. DE GROOTE

3 Ceramiek van lokale herkomst, afkomstig uit de vulling van greppel 0WV/1997/1: grijs (1-6) (tekeningen Jan Moens, VIOE).

Local pottery found in the pottery dump of ditch 0WV/1997/1: grey potery (1-6) (Drawings Jan Moens, VIOE).

4 Ceramiek van lokale herkomst, afkomstig uit de vulling van greppel 0WV/1997/1: grijs (1-5) en hoogversierd (6) (tekeningen Jan Moens, VIOE).

Local pottery found in the pottery dump of ditch 0WV/1997/1: grey pottery (1-5) and highly decorated pottery (6). (Drawings Jan Moens, VIOE).

afkomstig uit moeilijk te dateren contexten, die meestal algemeen in de 13de eeuw geplaatst worden6.

Het panfragment in grijs aardewerk is afkom-stig van een type met eenvoudige, licht uitstaande rand en een bolle bodem (fig. 4: 4). De overgang tussen wand en bodem vertoont een scherpe knik. Dit panfragment is typologisch perfect vergelijk-baar met de grijze en rode exemplaren uit Oost-winkel-Diepenbeek7.

Eén kan is in grijs aardewerk (van de slecht gebakken, beige soort) (fig. 4: 5). Het gaat om een klein, buikig type (hoogte 20,5 cm) met een eenvoudige, afgeronde rand en een rolrond oor dat net onder de rand op de ongeribbelde hals is aan-gehecht. De bodem rust op vijf losstaande uitge-knepen standvinnen. Vergelijkingsmateriaal van vroege kanvormen in grijs aardewerk is in de literatuur nauwelijks te vinden. Het tweede exem-plaar is een kan in hoogversierd aardewerk, waar-van enkel de bodem bewaard is (fig. 4: 6). Het oranjerode baksel is matig fijn verschraald (zand-korrels tot 0,5 mm) maar bevat ook enkele grotere onregelmatige korrels (tot anderhalve mm), waar-schijnlijk keifragmentjes. Dit laatste is een sterke aanwijzing dat het baksel van lokale oorsprong is. In vergelijking met de grijze kan gaat het duidelijk om een groter type met een weinig geprofileerd, wat plomp lichaam op een bodem met acht aan-eensluitende, tweeledige standvinnen. Uitgezonderd de bodem is het extern volledig met een witte sliblaag overtrokken, waarop een koperhoudend loodglazuur is aangebracht, wat een groene kleur met gele vlekken oplevert. Aan de binnenzijde is enkel de bodem bedekt met loodglazuur. Het lichaam is versierd met een zorgvuldig aangebrachte radstempel met een patroon van verticale, driele-dige streepjes van gemiddeld ong. 7 mm hoog. Op het bewaarde deel van de kan zijn de drie onderste

rijen te zien. Dat de radstempel het hele lichaam bedekte bewijst een klein schouderfragment waarop ook drie rijen zichtbaar zijn. Bij gekende voorbeel-den van dit gedrongen kantype is de radstempel-versiering eveneens over het gehele lichaam toege-past8. Het exacte radstempeltype is niet in de literatuur terug te vinden9. Het best vergelijkbaar is een radstempel dat op ongeglazuurde misbaksels is aangetroffen op de nabijgelegen site van Oost-winkel Diepenbeek10. Ook bij deze voorbeelden zijn de verticale streepjes drieledig uitgevoerd.

Als besluit kunnen we stellen dat dit ensemble, bestaande uit tien kogelpotten, twee kannen en een pan, deel uitgemaakt heeft van een huisraad. Ook al is een deel van de potten van een slechte bakkwaliteit, toch wijzen de gebruikssporen er op dat ze allemaal functioneel geweest zijn. Het te zacht gebakken materiaal komt echter normaal gezien niet op de markt terecht, of toch zeker niet in deze hoeveelheden. Het geeft dan ook de indruk gebruiksgoed geweest te zijn van iemand die recht-streeks of onrechtrecht-streeks verbonden of in contact was met de lokale pottenbakkers. Dit laatste is misschien ook de verklaring waarom er geen importmateriaal aanwezig is. Het beperkte ensem-ble laat geen al te nauwe datering toe, maar is in de 13de eeuw te plaatsen. De vergelijking met contexten uit Aalst en Gent doet echter vermoeden dat de late 13de eeuw reeds te jong is.

4 Besluit

De zeer summiere waarnemingen in Oostwinkel vullen de eerdere waarnemingen uit 1992 aan, die reeds het bestaan van een middeleeuwse landelijke kern op de Veldhoek lieten vermoeden. Door de zeer ingrijpende verstoring van de bodem kon echter weinig verduidelijking bekomen wor-den omtrent de aard van deze bewoning. Wél werd

6 De Groote & Lemay 1994, fig. 8:1; De Clercq 1997, fig. 1.

7 De Clercq et al. 2001.

8 Verhaeghe 1989, fig. 57-58; De Witte et al. 1989, 71 ill. 5: 6.

9 De gekende voorbeelden

van radstempels op hoogversierd aardewerk van Vlaamse oor-sprong die bestaan uit verticale streepjes of blokjes zijn steeds van een fijner type: Verhaeghe 1989, fig. 58 & 63; De Witte et al. 1989, fig. 5: 6; fig. 7; 1-2; Despriet 1998, fig. 36: 4.

10 De Clercq et al. 2001. Deze radstempelvorm is wel maar ong. 5 mm hoog.

W. DE CLERCQ & K. DE GROOTE

Tabel 1:

Samenstelling van de aardewerkcontext uit de greppel, resp. gebaseerd op het aantal scherven en het minimum aantal exemplaren (MAE).

Pottery assemblage from the pottery dump in the ditch, based on the total of sherds and the Minimal Number of Vessels.

reducerend oxiderend totaal

grijs baksel beige baksel hoogversierd aantal % aantal scherven 373 305 43 721 100 % 51,73 42,30 5,96 vormen kan 1 1 2 15,38 kogelpot 6 4 10 76,92 pan 1 1 7,89 totaal 7 5 1 13 100 % 53,85 38,46 7,69

een laatmiddeleeuws perceelssysteem aangesneden dat dezelfde oriëntatie vertoont als het hedendaagse model van landindeling. De opeenstapeling van een massa scherven op het eindpunt van een greppel binnen dit systeem is het resultaat van het bewust weggooien van minstens twaalf potten op deze plaats, al dan niet als onderdeel van het bewust dichten van het ondiepe greppelrestant. Het aardewerkensemble bestaat voor bijna de helft uit slecht gebakken potten, wat een verband aan-toont met de lokale pottenbakkers, waarvan op de nabijgelegen site van Oostwinkel Diepenbeek heel wat 13de-eeuws pottenbakkersafval werd aan-getroffen.

Medieval features and a dump of pottery at Oostwinkel-Veldhoek (Zomergem, prov. of East-Flanders)

The site Oostwinkel-Veldhoek is situated on a sandy deposit, close to the tertiary clay formation of Zomergem. Although the area had been heavily affected by earlier pipeline construction, some medieval features were recorded during the excava-tion. These features consist of pits and ditches. One ditch contained a dump of pottery at one end. This pottery assemblage, comprising at least twelve vessels of grey and highly decorated wares, can be dated to the 13th century. Half of the assemblage had been under-fired, indicating a connection with the nearby medieval pottery activities, documented during other rescue excavations.

BIBLIOGRAFIE

CROMBÉ PH. 1997: Zomergem-Oostwinkel. Middeleeuwse grachten te Veldhoek,

Monumen-tenzorg & Cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de Provincie Oost-Vlaanderen 1996, Gent, 117-118.

DECLERCQ W. 1997: Middeleeuwse vondsten in Aalter-centrum, VOBOV-info 46, 29.

DE CLERCQ W., DE GROOTE K., MOENS J. & MORTIER S. 2001: Zomergem-Oostwinkel. Diepenbeek: 13de-eeuwse bewoning en potten-bakkersactiviteit, Monumentenzorg en

cultuur-patrimonium. Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 2000, Gent, 186-189.

DEGROOTEK. & LEMAYN. 1994: De materiële cultuur in de Sint-Salvatorsabdij te Ename (stad Oudenaarde, Oost-Vlaanderen). 1. Twee middel-eeuwse latrines uit de westvleugel en een 17de-eeuwse afvalput uit de priorij, Archeologie in

Vlaan-deren III, 401-418.

DE GROOTE K. & MOENS J. 1995: De oudste stadsversterking van Aalst (prov. Oost-Vlaanderen),

Archeologie in Vlaanderen IV, 95-148.

DESPRIETP. 1998: Kortrijks aardewerk 1250-1325, Archeologische en Historische Monografieën van Zuid-West-Vlaanderen 39, Kortrijk.

DEWITTEH., ROMMELAEREJ., ANSEEUWJ. & DE GROOTEK. 1989: Archeologisch jaarrapport 1987-1988, Jaarboek 1987-88, Brugse Stedelijke Musea, Brugge, 63-86.

HILLEWAERTB. & HOLLEVOET Y.1995: Huisvuil onder het wegdek. Een vroeg-13de-eeuws aarde-werkcomplex uit de Marktstraat te Oudenburg (prov. West-Vlaanderen), Archeologie in Vlaanderen IV, 279-289.

RAVESCHOT P. 1982: Dobbel Slot/5. Mestput,

Stadsarcheologie 6-3, 2-13.

VERHAEGHE F. 1989: La céramique très décorée du Bas Moyen Age en Flandre. In: BLIECKG. (ed.),

Actes du Colloque de Lille (26-27 mars 1988),

Numéro hors-série de Nord-Ouest Archéologie, 19-113.

1 Situering

De vindplaats Oostwinkel-Leischoot is gelegen op een matig droge zandrug met noordwest-zuidoost oriëntatie, aan de voet van de kleirijke cuesta Oedelem-Zomergem (fig. 1). De pipe-line doorsneed deze zandige entiteit van west naar oost.

De zandrug wordt in het zuiden begrensd door de natte en hogere tertiaire kleizone van de cuesta Oedelem-Zomergem. Van west naar noord omgeeft de Diepenbeek -een beek die haar oorsprong vindt op de cuesta- de zandrug om in een brede depres-sie uit te monden. Het hoogste deel van de vind-plaats (west) situeert zich op 11.25 m hoogte, het laagste (oost) op 10 m hoogte. De site zelf wordt bodemkundig gekarakteriseerd door een zand-bodem met plaatselijk sterke ijzeraanrijking. Lokaal situeren zich echter opduikende grindbanken, die wellicht in verband kunnen gebracht worden met het ondiep gelegen tertiair substraat. Dit laatste komt op het tracé ca. 300 m ten westen van de site Leischoot al zeer goed tot uiting onder de vorm van een heuveltop in klei. Het valt verder op dat deze de Gallo-Romeinse nederzetting niet op de kleiige hoogte (13 m) gelegen is maar wel op de wat lager gelegen zandrug. Een mogelijke reden hiervoor kan wellicht gevonden worden in de betere drainagekwaliteit van de zandgrond. Klei en zand worden van elkaar gescheiden door een depressie.

De vindplaats kwam aan het licht tijdens het afgraven van de teelaarde bij normaal werfverloop. Het bestaan van deze Gallo-Romeinse vindplaats was onbekend voor de aanvang van de werken. Met de hulp van enkele zware graafmachines werd de sleuf vanuit archeologisch objectief opgeschaafd om structuren aan het licht te brengen die tijdens de eerste afgraving gemist konden zijn. Plaatselijk werd een kleine uitbreiding van de afgraving gerealiseerd, teneinde een gebouw volledig te kunnen registreren. Een zone van ca. 3500 m2werd nauwkeurig op de aanwezigheid van archeologische sporen onderzocht. Ten oosten van de weg Leischoot werd een grafveld aangesneden. Dit wordt apart behandeld (Oostwinkel-Leischoot, grafveld, dit volume).

1 Universiteit Gent, Vakgroep Archeologie & Oude Geschie-denis van Europa, Blandijnberg 2, 9000 Gent.

Een lijn door het landschap II, 127-133

Een Gallo-Romeinse nederzetting

te Oostwinkel-Leischoot (gem. Zomergem)