• No results found

HET GALLO-ROMEINS ARCHEOLOGISCH MATERIAAL

& Ignace Bourgeois 2

5.2 HET GALLO-ROMEINS ARCHEOLOGISCH MATERIAAL

5.2.1 Kwantificatie

Van het totale sporenbestand van 154 grond-sporen in de zuidelijke sector (MB/Z/1997) bevat-ten 126 structuren archeologisch materiaal. In de meerheid van de gevallen betreft het uitermate sterk gefragmenteerd en verweerd aardewerk waaruit behoudens de globale toewijziging tot de Romeinse tijd weinig bruikbare informatie kan weerhouden worden. Een 68-tal grondsporen bevat voldoende diagnostisch materiaal dat met zekerheid in de Romeinse tijd kan gedateerd worden. Nog eens 26 structuren bevatten vondsten die vermoedelijk in de Romeinse tijd geplaatst kunnen worden. Het betreft hier sporen die uitsluitend handgevormd materiaal bevatten dat technisch en vormelijk iden-tiek is aan het handgevormd Romeins aardewerk uit de site en uit de regio. Tot slot bevatten 32 con-texten handgevormd aardewerk dat op basis van techniek en vorm sterk aanleunt bij de Romeinse traditie. Absolute zekerheid omtrent de datering van dit materiaal is er evenwel niet, gezien naast de meest gangbare “fabrics” bij het Gallo-Romeins handgevormd aardewerk nog zeer lokale varianten kunnen voorkomen. Wel is het zo dat de meeste van deze contexten deel uit maken van grotere structurele gehelen die wél in de Romeinse tijd gedateerd kunnen worden. De overige 28 structu-ren bevatten geen of uitermate sterk verweerd mate-riaal. Hun datering blijft onduidelijk, behoudens bij die exemplaren die tot grotere gedateerde struc-turele gehelen behoren. Voor de verdere uitwerking van het ceramisch materiaal baseerden we ons

19 De Clercq 2000.

Een meerperiodensite bij de vallei van de Ede te Maldegem-Burkel

15 Het brandrestengraf.

Grave containing funeral pyre remains.

16 Grondplan en doorsneden van het brandrestengraf.

1. grijs humeus zand; 2. houtskool

Plan and section of the grave. 1. grey humic sand; 2. charcoal.

bewust niet op de talloze contexten waarin klein en meestal schaars archeologisch materiaal bewaard bleef. Alhoewel een globale datering soms gerecht-vaardigd was (zie boven) laten kwaliteit noch kwan-titeit toe om betrouwbare gevolgtrekkingen te maken over het aardewerk uit de meerderheid van de contexten. Slechts enkele sporen bezitten een kwantitatief en kwalitatief interessanter spectrum aan vondsten, dat zodoende meer betrouwbare gevolgtrekkingen toelaat. We baseerden ons voor de gevolgtrekkingen wel op 12 “grotere” contexten, kuilen en grote paalgaten, waarin materiaal aange-troffen werd dat zowel door zijn omvang als door zijn aantal voldoende betrouwbaar leek. Uit de opgraving in 1997 werden 10 contexten weerhouden, uit de noodinterventie in 1992 werden 2 sporen geanalyseerd. Met uitzondering van één structuur zijn de 11 andere contexten homogeen dateerbaar (infra). De geselecteerde contexten zijn: MB/1992/2-4 (kuilen), MBZ/97/Z/G2 (kuiltje) MB/Z/1997/71 (paal); 87 (paal); 120 (paal); 126 (kuil); 128 (paal); 138 (greppel); 154 (kuil); 200 (paal). Ze bevatten overigens al het materiaal dat voor determinatie in aanmerking kwam.

Bij kwantificatie van het materiaal werd er voor gekozen om enerzijds een telling van het totaal aan-tal scherven per aardewerksoort uit te voeren, en anderzijds om het minimum aantal individuen (MAI) te evalueren. Deze laatste telling werd op het aantal verschillende randvormen per aarde-werkcategorie gebaseerd. Beide tellingsmethoden worden ten opzichte van elkaar vergeleken, ten-einde een wederzijdse kalibratie in het beeld te voorzien. In totaal werden slechts 431 scherven, goed voor 50 individuen geteld. Dit is laag, zeker in vergelijking met grotere vondstcomplexen op de VTN-leiding zoals die in Zele-Kamershoek (verder in dit boek). Toch valt in beide tellingsmethoden de absolute dominantie op van het handgevormde aardewerk. Bij MAI-telling vertegenwoordigt deze groep 69% van het totaal. Bij specimentelling bedraagt deze dominantie 53%. De reducerend gedraaide groep is goed voor 12% van het totale MAI-aantal, en tevens 12% van het specimen-totaal. Terra nigra en de kwalitatief goede afgeleide producten enerzijds en terra sigillata in mindere mate anderzijds zijn zonder meer de belangrijkste groepen luxe-aardewerk op de site, al is hun totale 8% deelname in het MAI-spectrum en 3,5% in het specimendiagram zeer beperkt. Geverniste waar is uiterst zeldzaam en blijft beperkt tot enkele scher-ven in “Keulse” techniek. Andere importen zijn Rijnlandse- of Eifelwaar (onder de vorm van

mor-taria), dolia, kruiken en zoutcontainers. Hun

schrale aantallen komen in beide tellingen naar voor. Bouwmateriaal komt voor onder de vorm van sterk gefragmenteerde dakpanstukken en één rela-tief omvangrijk stuk van een tubulus (fig. 17: 13). Globaal genomen kan gesteld worden dat beide tellingen wijzen op een absolute dominantie van

het handgevormd materiaal, zowel in aantal als in vormen. Het valt ook op dat ook de grootste scher-ven uit het geheel tot de groep van de handge-vormde ceramiek behoren. Het eenvoudig gedraaid materiaal in reducerende bakking is ook in niet onbelangrijke mate aanwezig. Verder zijn de meeste klassieke importgroepen Gallo-Romeins aardewerk op de site vertegenwoordigd, hetzij allemaal in zeer beperkte verhoudingen. Wanneer we aannemen dat minstens het handgemaakt aardewerk en mogelijk sommige gedraaide potten in grijs aardewerk op de site uit de lokale of uit de regionale pottenbak-kerijen stammen, dan valt de zeer geringe import van ceramiek op met ongeveer 80% lokaal of regionaal materiaal in beide tellingstechnieken. De klassieke importgroepen (terra sigillata, amforen, kruiken,…) zijn aanwezig, maar in zeer beperkte mate.

5.2.2 Aardewerkcategorieën

Terra sigillata

Dit aardewerk dat werd gemaakt uit fijne, kaolini-tische kleien waarin geen verschraling merkbaar is, werd in Burkel aangevoerd uit twee productieregi-o’s: Zuid-Gallië (kalkrijk baksel uit La Graufense-que, Tarn-vallei) en Oost-Gallië (Rheinzabern).

Terra sigillata is vertegenwoordigd door 1 randscherf

(MB/1992/4) van een tas Drag. 33 (fig. 17: 11), 2 wandscherven (MB/Z/1997/128) en 1 bodem-fragment (MB/Z/1997/Depr.). Het laatste stuk is een standvoet in Zuid-Gallische techniek en kan vermoedelijk aan de vorm Drag. 18 toegewezen worden. Dit 1ste-eeuwse stuk is een residueel frag-ment in een 3de-eeuws milieu. Alle andere stukken zijn van Oost-Gallische makelij, met het atelier van Rheinzabern als meest waarschijnlijke herkom-stoord. Het randfragment behoort de vooral 3de-eeuwse bordvorm Drag. 31 toe. De datering van het Oost-Gallische materiaal valt in de late 2de en vooral in de 3de eeuw.

Terra nigra

Ofschoon sommige auteurs het voorkomen van terra nigra beperken tot het midden van de 2de eeuw20 moet zeker voor Noord-Vlaanderen rekening gehouden worden met een belangrijke groep producten uit de periode 150-275 die nog steeds volgens de traditie van de terra nigra werden vervaardigd. Het betreft meestal fijnwandige stukken uit fijn kwartsrijk baksel, al of niet met gesmoord of glad gepolijst oppervlak. Deze recipiënten hebben een vormenschat die deels teruggrijpt naar de klassieke vormen in terra nigra (bv. bekers op hoge voet) en deels naar de gever-niste vormen. Het materiaal van Burkel bestaat hoofdzakelijk uit dunne wandscherfjes en enkele slecht bewaarde randen van bekers met naar buiten gebogen rand die in deze traditie werden vervaar-digd.

Een meerperiodensite bij de vallei van de Ede te Maldegem-Burkel

17 Archeologisch materiaal uit de zuidelijke opgravingszone.

Gevernist of “geverfd” aardewerk en nabootsingen

De geverniste of geverfde waar wordt gekenmerkt door het feit dat het vormen betreft die van een deklaag zijn voorzien die chemisch afwijkt van die van de klei van waaruit de pot zelf is gedraaid. Deze groep is uitermate schaars vertegenwoordigd in de referentiecontexten en op de site in het algemeen. Slechts 2 wandscherven in Keulse techniek werden aangetroffen. Het geverfde aardewerk uit Keulen (bv. Rudolfplatz) wordt gekenmerkt door zijn fijn wit baksel waarin enkele schaarse (ijzerrijke) inclu-sies te zien zijn. De deklaag is olijfgrijs van kleur. Dit is de door Brunsting beschreven techniek b21. Deze techniek is vrij typisch voor de 2de en vroege 3de eeuw. De fragmenten in poederige witte klei met olijfkleurige deklaag en “guillochis”-versiering zijn toewijsbaar tot enkele grotere bekervormen die essentieel in de 2de eeuw en sporadisch ook nog in de vroege 3de eeuw voorkomen.

Een groep van 9 scherven (MB/1992/4) behoort tot een bekervorm die equivalenten in geverniste (geverfde) waar imiteert. De mica-rijke klei werd oxyderend gebakken. Het geglad opper-vlak werd met rolstempelpatronen of kerfsneden versierd. Verschillende scherven, wellicht van twee verschillende individuen werden gevonden (fig. 18: 13-14). Het betreft imitaties van het bekertype Niederbieber 33a (geverniste waar), daterend uit

het einde van de 2de en uit de 3de eeuw. Duide-lijke parallellen voor de imitatie uit Burkel zijn immers gekend uit de Kustvlakte en de randzones ervan22. Ook in Noord-Frankrijk zijn verwante vor-men gevonden. Het betreft ondermeer een exem-plaar dat werd aangetroffen in een grafcontext (2059) uit de tweede helft van de 3de eeuw te Dury23. Globale datering van deze bekervorm: late 2de, 3de eeuw.

Zeepwaar

Zeepwaar-baksel wordt gekenmerkt door een geel

tot oranje zeer fijn poederig baksel waarbij onder de microscoop witte calcietinclusies merkbaar zijn. De scherven voelen zeepachtig aan. De herkomst van dit baksel wordt in het noorden van Frankrijk geplaatst24. Dit aardewerk komt voor tijdens de eer-ste drie eeuwen van de jaartelling. Slechts enkele fragmentjes (MB/1992/2), wellicht van kruiken, kunnen tot de zeepwaargroep gerekend worden. Chronologisch zijn ze niet betekenisvol.

21 Brunsting 1937; Tomber & Dore 1998: KOL-CC.

22 Thoen 1978, 186-7 en fig 64; o.a. Brugge: volle 3de eeuw; Steenkerke: eind 2de eeuw; Zevekote: eind2de, eerste helft 3de eeuw; Roksem: bevatte een muntschat met sluitmunt uit 238.

23 Quérel & Feugère 2000, 125.

24 Deru & Vachard 2002.

18 Gallo-Romeins aardewerk uit een kuil, opgegraven tijdens de aanleg van gasleiding in 1992.

Handgevormd aardewerk

Het handgevormd aardewerk is de best vertegen-woordigde ceramiekgroep binnen het opgravings-materiaal. Ondanks het relatief goed gekend typo-logisch repertorium van deze categorie is ze als chronologisch gidsfossiel momenteel (nog) niet bruikbaar25. Wél dient gesteld dat het vrij gevormd aardewerk tijdens de eerste 3 eeuwen van de jaar-telling nooit uit het (Noord-)Menapisch ceramiek-spectrum verdween, dit sterk in tegenstelling tot bv. het Nervisch gebied waar de opkomst van het pottenbakkerswiel in verschillende regionale pot-tenbakkerijen ook chronologisch lijkt te kunnen gevolgd worden in de consumptiesites, althans zeker wat de vicus Velzeke betreft26. Wat er ook van zij, het lokale of regionale handgevormd aardewerk bleef gedurende 300 jaar steeds aanwezig in de nederzettingen, althans zeker in het noordelijk deel van de civitas Menapiorum. Meestal betreft het vormen in een hard tot matig hard gebakken klei, verschraald met fijn tot uitzonderlijk zelfs grof pot-gruis (>2 mm) en gebakken in een voornamelijk reducerende atmosfeer. Alhoewel bepaalde vormen van oppervlaktebehandeling zoals bv. het “besmij-ten” slechts in de vroeg-Romeinse tijd nog lijken voor te komen, verwijzen de meest courante versieringstechnieken tijdens de eerste drie eeuwen nog steeds zeer sterk naar voor-Romeinse potten-bakkerstradities. Vingertopindrukken op de wanden en de randen van kookpotten, kamversiering en vingertopindrukken op kommen zijn veelvoorko-mende motieven, ook in het materiaal van Burkel (MB/Z/1997/154) (fig. 17: 5). Eerder uitzonderlijk is een fijn ingestempeld rasterpatroon op één stuk (MB/Z/1997/G2). Het betreft een kom of kookpot met naar buiten gebogen rand en gepolijste schou-der (fig. 17: 1). Als chronologische indicator is de versiering in de huidige onderzoeksstand geen gidsfossiel. Typologisch is het – voorlopig – niet veel beter gesteld. Vormelijk werden zowel (kook)potten met eenvoudig naar buiten gebogen rand als kommen en borden met al of niet zwak geprofileerde en gepolijste, naar binnen gebogen rand gedurende lange tijd in grote hoeveelheden gemaakt. Uit Burkel vermelden we randen van borden en kommen en enkele (kook)potranden met opstaande of naar buiten gebogen rand, al of niet met vingertopindrukken versierd (MB/1992/2&4; MB/Z/1997/200;154; 128; 71).

Eén scherf wijkt technisch en typologisch af van de rest van het handgevormde materiaal. Eén uit-staande, scherp naar buiten toe geknikte rand (MB/Z/1997/154) (fig. 17: 7d) werd vervaardigd uit een matig hard tot zacht gebakken klei, ver-schraald met heel wat organisch materiaal. Het oppervlak is glad gepolijst, de kleur bruinzwart. De techniek wijkt totaal af van die van het technisch aardewerk. Dit stuk roept zowel vormelijk als tech-nisch parallellen op met het laat-Romeins en vroeg-middeleeuws “chaff tempered” materiaal zoals dat frequent in de kustregio voorkomt27. Steeds meer worden ook in het binnenland echter scherven in deze traditie gesignaleerd. Een kuil die tijdens noodonderzoek langsheen de Eede te Maldegem, amper enkele km ten N van Burkel werd onder-zocht, leverde een hele reeks technisch gelijkaardige stukken op28. Deze context werd op basis van ver-gelijking met de kustregio in de laat-Romeinse tot vroegmiddeleeuwse tijd gedateerd (5de-8ste eeuw) doch de Zeelse vondsten (dit boek) wijzen er ook op dat een datering in de late 3de eeuw nog moge-lijk is. Ook het andere aardewerk (fig. 17: 7a-c), hoewel met potgruis verschraald, uit de context wijkt typologisch enigszins af. Slechts de met kam-strepen versierde wandscherf kent buiten Burkel enkele parallellen, vooral dan in 3de-eeuwse con-texten in bv. Merendree, Knesselare, Aalter29. Op de verdere betekenis van de organisch gemagerde scherf uit Burkel en de context waarin ze gevat zat wordt in de conclusie verder ingegaan.

Reducerend gebakken, gedraaid aardewerk Na het vrij gevormd aardewerk is de gedraaide tegenhanger de best vertegenwoordigde ceramiek-groep. Net als in de vrij gevormde groep is er een typologische verscheidenheid met zowel kook-potten, bekers als kommen en borden. In het mate-riaal van Burkel komen deze meeste vormen voor, zei het meestal vrij gefragmenteerd. Het baksel bevat kwarts met onregelmatige grootte, wat schervengruis en sporadisch organisch materiaal. We illustreren een vierkant verdikte rand van een kom of (kook)pot (fig. 18: 8) en een bord met ver-dikte, naar binnen gebogen rand (fig. 18: 11) (beide: MB/1992/2). Chronologisch kan aan beide randen weinig betekenis gehecht worden.

Kruikwaar

Kruiken zijn uitermate schaars in het opgravings-materiaal. Het betreft uitsluitend stukken in geel-oranje of geel-oranje zeer zandige klei, wellicht afkomstig van zgn. Scheldevallei-waar. Chronologisch bete-kenisvolle elementen kunnen er niet weerhouden worden, met uitzondering van een rand van een kruikamfoor (fig. 17: 12), sterk verwant aan de 3de-eeuwse voorbeelden uit de site Zele-Kamers-hoek (dit boek).

Amforen

Ook deze groep is schaars in Burkel.

De gedetermineerde amfoorscherven zijn enerzijds

25 Een synthethiserende publicatie van enkele gesloten, goed dateerbare Romeinse contexten in vooral Menapisch maar ook in Nervisch territorium is in voorbereiding door één van de auteurs (WDC) in nauwe samenwerking met andere collegae. In de bijdrage wordt getracht enkele chrono-typologische bakens uit te zetten voor het vrij gevormd aardewerk in het noorden van Vlaanderen. Alhoewel het chronologisch afbakenen van welbepaalde vormen in welbepaalde gebieden in de lijn van de mogelijkheden ligt, is dit zeker voor de site van Burkel voorlopig nog niet uitvoerbaar.

26 Pers. mededeling J. Deschieter, projectarcheoloog Prov. O.-Vl., Archeologisch Museum Zuid-Oost-Vlaanderen.

27 Hamerow, Hollevoet & Vince 1994.

28 De Clercq 1997.

29 Materiaal ter studie door een auteur (WDC).

afkomstig van olijfolieamforen van het type Dressel 20 uit Spanje en anderzijds van wijnamforen van het type Gauloise 4 uit Gallia Narbonensis. Afgaand op het baksel (micarijk, met grote kwartsen, veldspa-ten,…) zijn de olijfolieamforen uit de vallei van de Guadalquivir (Baetica) afkomstig30. De wijnamforen bezitten een poederig, witgeel baksel, kenmerkend voor de producties uit de regio rond Marseille31. Beide amforen komen gedurende de eerste drie eeu-wen van de jaartelling voor.

Dolia

Dolia zijn eveneens uitermate schaars

vertegen-woordigd in het materiaal van Burkel. Chronolo-gisch significant is deze materiaalgroep meestal ook niet. Eén randscherf van een dolium met horizon-tale rand (MB/1992/2) werd uitgevoerd in een hard gebakken zandige fel-oranje klei (fig. 18: 10). Deze techniek is typisch voor kruikwaarproducten maar komt sporadisch ook voor in andere vormen, waar-onder dolia32.

Mortaria

Uit deze uiterst beperkte ceramiekgroep dienen we een randfragment van een exemplaar met hamer-vormige rand te vermelden. Op basis van de tech-niek en vorm kan een herkomst in het Rijn- of Eifelgebied, vooropgesteld worden. Mortaria met hamervormige rand zijn courant tijdens de late 2de en de 3de eeuw.

Technisch aardewerk

Dit vaak uiterst fragiel en sterk sterk gefragmen-teerd handgemaakt aardewerk voor verdamping en transport van zeezout gemaakt, werd uit een zwart, plantaardig verschraald baksel met oranjerode wan-den gemaakt. De oorsprong van deze zoutcontai-ners wordt in het Belgische, Nederlandse of Noord-Franse kustgebied gezocht33. Technisch aardewerk komt binnen het opgravingsmateriaal voor door middel van verschillende scherven waar-onder een randfragment (MB/Z/1997/G2; niet geïll.) en 2 bodemfragmentjes (MB/Z/1997/154). Het betreft vermoedelijk stukken van zoutcontai-ners. Ongeveer de helft van het totale aantal is dikwandig (ca. 15 mm dik); de andere helft behoort tot de dunwandige variant (< 4 mm). Chronologisch kan aan deze scherven geen grote betekenis toegekend worden.

Uit bovenstaande typo-chronologische analyse mag blijken dat de beschikbare chronologische gegevens dun gezaaid zijn. Niettemin wijzen enkele elementen waaronder de terra sigillata, de afgelei-den van terra nigra, de imitaties van geverniste bekers en een mortariumrand op een datering in de late 2de en vooral in de 3de eeuw van onze jaar-telling. De zeer weinige beschikbare chronologische indicatoren uit de andere contexten – hoe pover ze ook waren – bevestigen deze datering. Vermel-denswaard in deze zijn enkele kleine wandscherfjes in Oost-Gallische terra sigillata (MB/Z/1997/155).

Uitzondering op deze 3de-eeuwse datering vormt misschien context MB/Z/1997/154, een kuil waarin zich een randscherf van een pot met orga-nische magering bevond, (fig. 17: 7d) een vorm die doorgaans in de latere Romeinse tijd of de vroege Middeleeuwen wordt geplaatst. Anderzijds bevond zich in dezelfde context een wandscherf in hand-gevormd aardewerk met potgruisverschraling en kamversiering (fig. 17: 7c), net als een randscherf van een sterk gepolijste kom in dezelfde techniek (fig. 17: 7a), allebei doorgaans meer courante Romeinse vormen. Een terra nigra-achtig stuk van een geknikte (schaal)vorm (fig. 17: 7b) vult de beperkte vondstinventaris van deze kuil aan. Op basis van de momenteel voorliggende gegevens lijken twee mogelijke hypothesen zich te vormen. Ofwel dateert deze kuil inderdaad uit de laat-Romeinse tijd (tweede helft 3de eeuw of later); ofwel is dit kaf-verschraald aardewerk reeds vroeger (i.c. in de 3de eeuw) aanwezig in de regio. Gezien dit de enige scherf is in deze techniek op de vind-plaats én gezien het voorkomen ervan in een kuil nabij de Ede, zijn we echter geneigd de eerste hypothese te volgen. De hoeveelheid aan gegevens is echter té beperkt om meer zekere gevolgtrekkin-gen toe te laten.

Bouwmateriaal

Behoudens enkele fragmenten van tegulae en

imbrices viel bij het bouwmateriaal vooral de losse

vondst van een tubulus-fragment op (fig. 17: 13). Deze stukken zijn geassocieerd aan verwarming-systemen en bij gevolg aan sites met (gedeeltelijke) steenbouw. In de huidige onderzoeksstand zijn er in de ruime regio geen steenbouw gekend. Mogelijk werd dit stuk als recuperatiemateriaal aangevoerd, of kan er anderzijds een steenbouwsite in de nabij-heid worden verondersteld.

6 Middeleeuwen en Post-Middeleeuwen

Bij de plaatselijke verdieping van de werksleuf met 35 cm in de zone net ten zuiden van de Oude Burkelslag werd verschillende grachten opgemerkt. Ze waren in een oude depressie ingegraven. De waarnemingen gebeurden als tracébegeleiding bij de aanvang van de verdere graafwerken voor de gasleiding.

6.1 GRACHTENSYSTEEM UIT

DE VOLLEMIDDELEEUWEN(PL. VI: F) Een N-Z en O-W gericht grachtensysteem (MB/Z/1997/201) bestaande uit ca. 40 cm brede en maximaal 20 cm diepe grachten die haaks op elkaar werden aangelegd, vormde de oudste fase. De grijze humeuze grachten bevatten wat Romeins schervenmateriaal en enkele scherven reducerend gebakken gedraaid aardewerk, verschraald met grove kwartskorrels. Dit materiaal lijkt eerder in de

30 Tomber & Dore 1998: BAT AM2.

31 Idem: GAL AM 2.

32 Brouwer 1986, Afb. 10:2.

volle Middeleeuwen thuis te horen. Deze datering zou bevestiging kunnen vinden in de vondst van