• No results found

Wim De Clercq 1 , Bart Cherretté 2 , Guy De Mulder3 & Hadewych Van Rechem 4

5.3 ANALYSE VAN DE AARDEWERKCOMPLEXEN

5.3.1 Aardewerk uit de paalkuil sp131 (tabel 2)

(fig. 12: 1-6)

Uit paalkuil 113 werden 4 slijpstenen en 90 scherven, goed voor 13 MAI gerecupereerd. De vondst van 4 slijpstenen (uit een fijn glimmend gesteente) in één paalkuil wekt enigszins verwon-dering, temeer 3 ervan geenszins versleten zijn. Ook in paal 116 kwam een slijpsteen aan het licht. De slijpstenen zijn overigens sterk gelijkend aan de exemplaren die op de site Zele-Kamershoek aan het licht kwamen (cf. dit boek). Daar stelden we een mogelijke associatie vast met volledige handge-maakte kookpotten.

Het aardewerk is relatief beperkt in aantal en sterk gefragmenteerd. Functioneel divers materiaal kwam aan het licht. Onder de chronologische indicatoren vermelden we een bodemscherf van een Drag. 18 of 18/31 in Zuid-Gallische kalkrijke techniek. Op de bodem is de aanzet van een stem-pel met O te lezen, mogelijk afkomstig van OF(FICINA), een prefix dat recurrent voorkomt op Zuid-Gallische pottenbakkersstempels. Gezien de vorm dateert het stuk wellicht uit de late 1ste, vroege 2e eeuw. Eén zwak verbrande randscherf van een versierde kom Drag. 37 in Centraal-Gal-lische techniek dateert wellicht uit de eerste decen-nia van de 2de eeuw; het is een glanzend, fijn-wandig stuk. Bij het fijne aardewerk valt verder ook de aanwezigheid van zgn. “eggshell” terra nigra, zeer dunwandige Belgische Waar in een fijn kwartsrijk baksel. Bij de sterk gefragmenteerde scherven konden randen worden herkend van bekers Holwerda 26 of 27 en 31. Dit zijn bekers die in de Flavische tijd en in de (eerste helft van) de 2de eeuw populair waren. Onder het gewone aardewerk is er een vrij evenredige verdeling tussen de aardewerkgroepen vast te stellen. Enkel het zgn. “Waaslands” aardewerk springt daarbij in het oog. Twee potten met naar buiten gebogen rand, een deksel en een kom met verdikte, sterk naar binnen gebogen rand vullen het repertorium aan (allen niet geïllustr.). Voor het laatste stuk zijn er paral-lellen uit de site van Ellewoutsdijk. In baksel en vorm gelijkende stukken komen er voor in con-texten die uit de Flavische tijd en de eerste helft van de 2de eeuw dateren69.

65 Willems 2005.

66 Tomber & Dore 1998: BAT AM2.

67 van den Broecke 1995.

68 Het handgevormd aardewerk vormt momenteel het voorwerp van een onderzoek, uitge-voerd door één van de auteurs (wdc).

69 Reigersman-van Lidth de Jeude 2003.

Globaal gezien en de onderlinge associaties in acht genomen, dateert het aardewerk uit paalkuil 113 uit de periode late 1ste, eerste helft 2de eeuw. Het nog voorkomen van het Zuid-Gallische bord zou die datering eventueel tot in het eerste kwart van de 2de eeuw kunnen bijstellen.

5.3.2 Aardewerk uit andere paalkuilen van het gebouw (tabel 3 & fig. 12: 9-20)

Uit de andere paalkuilen van het gebouw kwa-men 101 scherven aan het licht, goed voor 20 MAI. Opnieuw betreft het een gefragmenteerde verzameling die functioneel heel divers is. Net als in paalkuil 131 werd er Zuid-Gallische terra

sigil-lata in aangetroffen; ondermeer een bodem van een

bord Drag. 18, een randscherf van een tasje Drag. 35 met barbotineversiering, en tot slot een wand-scherf met duidelijke groeven op de bodem, moge-lijk ook afkomstig van de bodem van een Drag. 18 bord. Van de Centraal-Gallische ateliers werd een randscherfje van een Drag. 37 kom aangetroffen. Het gaat hem om een sterk glanzend, fijn uitge-voerd stuk. Bij het fijne vaatwerk merken we verder een randscherfje van een terra nigra-beker Holwerda 26/27 op, evenals twee bodemfragmen-ten van kleinere bekertjes (mogelijk Holw. 31). Uit de regio Cambrai vermelden we bij de fijne waar tot slot een rand van een bord in pompeiaans rood aardewerk. Het gewone aardewerk wordt gedomi-neerd door de vormen in het “Waasland”-baksel. Voorraadpotten Holwerda 140-142, een deksel en 2 borden werden herkend. Opvallend is de aan-wezigheid van een kom Stuart 210 met horizon-tale rand. Het stuk heeft een typisch baksel dat recent nog als “regionale gesmookte/geverfde witte waar uit Heerlen/Keulen” werd omschreven en in

Tongerse contexten vooral in de periode 70-150 veelvuldig werd geattesteerd70.

De fijne waar maar wellicht ook de import uit het Maas-Rijngebied wijzen er op dat de datering van de paalkuilen in de periode late 1ste-begin 2e eeuw thuis hoort. Dit is in overeenstemming met de datering van paalkuil 131.

5.3.3 Aardewerk uit de potstal sp. 2 (tabel 4)

(fig. 12:7-8 & 21-25).

Uit de potstal van het gebouw kwamen 123 scherven of 21 MAI aan het licht. Bij de fijne waar valt de afwezigheid op van de Zuid-Gallische terra

sigillata. Daarentegen werd een randschef van een

2de-eeuws conisch tasje Drag. 33 in Centraal-Gal-lisch baksel opgemerkt. Terra nigra is aanwezig met drie randscherven van kleine bekertjes? Samen met een bodemfragment van een bord in pompeiaans rood aardewerk, vullen enkele scherven geverniste waar uit Keulen de fijne importen aan. Bij de laat-ste categorie valt aanwezigheid op van een tulp-vormig bekertje Hees 3, daterend uit de 2de eeuw en vooral dan in de tweede helft ervan71. Bij het gewone aardewerk is er vrij evenredige verdeling tussen de verschillende groepen, met aanwezigheid van Spaanse olijfolieamforen, dolia, mortaria uit Bavay, kruikjes uit Bavay en in ”Scheldevalleibak-sel”. Opnieuw echter wordt het spectrum gewone gebruikswaar beheerst door de zgn. Waaslandwaar die met borden, potten met uitstaande rand of met dekselgeul en met voorraadpotten Holwerda 140-142 aanwezig is.

In tegenstelling tot de paalkuilen van het gebouw lijkt de opvulling van de potstal uit een

70 Willems 2005, 72.

71 Haalebos 1990, 141.

Tabel 2:

Kwantificatie van het Gallo-Romeinse aardewerk uit de paalkuil 131 van het gebouw.

Quantification of the Roman pottery assemblage from post 131 of the building.

Baksel TOT % MAI % TYPE + Aantal

TSZG 1 1,11 1 7,69 Drag. 18 of 18/31 + stempel O( TSCG 1 1,11 1 7,69 Drag. 37 licht verbrand

TS 2 2,22 2 15,38

TNKW 9 10,00 2 15,38 beker Holw 26/27; bekertje Holw.31

TN 9 10,00 2 15,38

RGWL 21 23,33 4 30,77 kom met nr. binn. geb. verd. R; deksel, 2 potten mt nr buit. Geb. rand

RG 21 23,33 4 30,77

DOCH 12 13,33 1 7,69

DO 12 13,33 1 7,69

AMSP 8 8,89 2 15,38

AM 8 8,89 2 15,38

HGCH 37 41,11 1 7,69 Bord met nr. binn. Geb. rand

HG 37 41,11 1 7,69

ZC 1 1,11 1 7,69

Een waterput uit de vroege IJzertijd en een gebouw uit de Romeinse tijd in Berlare-N445

12 Gallo-Romeinse vondsten

uit het gebouw.

Roman finds from the building.

Tabel 3:

Kwantificatie van het Gallo-Romeinse aardewerk uit andere paalkuilen van het gebouw.

Quantification of the Roman pottery assemblage from the other posts of the building.

Baksel TOT % MAI % TYPE + Aantal

TSZG 3 2,97 2 10 Drag. 35; 1 bodem Drag. 18 TSCG 2 1,98 2 10 1 Drag. 37 rand, fijn uitgevoerd

TS 5 4,95 4 20

TNKW 27 26,73 3 15 1 Beker Holwerda 26/27, 2 bodems kleine bekers

TN 27 26,73 3 15

PRRV 1 0,99 1 5 bord Blicquy 5

PR 1 0,99 1 5

RGWL 37 36,63 5 25 2 borden, 2 bodems Holwerda 140-142, 1 deksel RG 37 36,63 5 25 KWSV 15 14,85 2 10 KWBA 1 0,99 1 5 KW 16 15,84 3 15 MOBA 1 0,99 1 5 MO 1 0,99 1 5 DOCH 9 8,91 2 10 DO 9 8,91 2 10 HGCH 5 4,95 1 5 HG 5 4,95 1 5 TOTAAL 101 100,00 20 100 Tabel 4:

Kwantificatie van het Gallo-Romeinse aardewerk uit de potstal.

Quantification of the Roman pottery assemblage from the sunken byre in the building.

Baksel TOT % MAI % TYPE + Aantal

TSCG 1 0,81 1 4,76 Drag. 33

TS 1 0,81 1 4,76

TNKW 5 4,07 3 14,29 3 kleine bekertjes in versch. randscherven

TN 5 4,07 3 14,29

GVKL 3 2,44 1 4,76 beker Hees 3

GV 3 2,44 1 4,76

PRRV 1 0,81 1 4,76 bodem van een bord

PR 1 0,81 1 4,76

RGWL 55 44,72 6 28,57 1 bord, 1 Holwerda 140/142, 3 nr. buit. Geb. randen, 1 dekselgeul

RG 55 44,72 6 28,57

KWSV 28 22,76 1 4,76 1 greep KWBA 1 0,81 1 4,76

KW 29 23,58 2 9,52

MOBA 2 1,63 2 9,52 Stuart 149, sterk vverweerd

MO 2 1,63 2 9,52

DOCH 10 8,13 1 4,76 1 wandscherf met ribbels

DO 10 8,13 1 4,76

AMSP 9 7,32 2 9,52 1 greep met relatief kleine diam.; wandscherven van een zware amfoor

AM 9 7,32 2 9,52

HGCH 9 7,32 2 9,52

HG 7 5,69 1 4,76

ZC 1 0,81 1 4,76

jongere fase te dateren. De tas Drag. 33 en de beker Hees 3 dateren deze opvulling in of vanaf het midden van de 2de eeuw.

5.3.4. Chronologie op basis van het aardewerk.

Op basis van de diagnostische stukken blijken paalkuil 131 en de andere paalkuilen uit dezelfde tijd te stammen: late 1ste, eerste helft 2de eeuw. De duidelijke aanwezigheid van laat-Zuid-Gallische

terra sigillata en de opkomst van de

Centraal-Gallische waar duiden hierop. Dit beeld wordt bestendigd door enkele fragmenten van bekers in

terra nigra en de vondst van import uit Heerlen of

Keulen. De opvulling van de potstal echter gebeurde blijkens de vondst van vormen in geverfde waar en terra sigillata duidelijk later: in het midden van de 2de eeuw of nadien.

5.3.5 Functionele analyse van het aardewerk

Op functioneel vlak is het ensemble aardewerk zeer heterogeen. Zowel tafel-, bereidings- als opslag-vaatwerk werd aangetroffen. Het gefragmenteerde karakter duidt erop dat dit zeker niet primair werd gedeponeerd.