• No results found

Studiefinanciering en kostendekking

In document STUDENT IN DE 21STE EEUW (pagina 118-123)

B6.1 Studiefinanciering als percentage van de studiekost

a) Raming van de studiekost

Aan de hand van cijfers inzake studiekosten in het hoger onderwijs die door het HIVA gepubliceerd werden (Bollens, e.a., 2000), werd het totaal aan studiefinanciering bekeken als percentage van deze studiekosten. Deze kosten zijn echter de studiekost in enge zin: “Wat kost het aan een gezin/individu om deel te nemen aan het hoger onderwijs” (Bollens, 2000:

3). De studiekosten werden verdeeld in verschillende categorieën: inschrijvingskosten, huurkosten en kosten van comfort, handboek, cursussen en kopieën, computer, duurzame uitrusting, verbruiksmaterialen en grondstoffen, studiebegeleiding, studiereizen en studiebezoeken, stages, eindwerk of eindverhandeling buitenlandse studieverblijven (Bollens, 2000: 53).

Vermits de cijfers van academiejaar 1998-1999 dateren, werden geïndexeerde cijfers gehanteerd. Deze bedragen zijn bewerkingen van de HIVA-gegevens door de Gezinsbond30 (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Algemene Zaken en Financiën – Administratie Planning en Statistiek, 2005: 155) die de kost schatten wat het aan ouders en studenten kost om deel te nemen aan het hogeschool- en universitair onderwijs in Vlaanderen.

De kostprijs voor studenten die een hogeschoolopleiding volgen, ligt hoger dan de kostprijs voor studenten die een universitaire opleiding volgen (zie B6 Tabel 41).

B6 Tabel 58 Geïndexeerde kostprijs voor één student hoger onderwijs, hogeschool/universiteit thuiswonend/kotstudent, academiejaar 2004-2005, Vlaanderen.

HOBU Universiteit

Thuiswonend student 2263,15 1873,94

Kotstudent 4032,91 3853,72

Bron: Gezinsbond in Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Algemene Zaken en Financiën – Administratie Planning en Statistiek, 2005: 155

b) Dekking van de studiekost

Voor lage inkomensgezinnen die recht hebben op een studiebeurs, wordt de studiekost zowel voor thuiswonende- en kotstudenten, als voor hogeschool- en universiteitsstudenten ruimschoots gedekt (zie B6 Grafiek 23). Voor minimumlonen, werklozen en bijstandstrekkers dekt de studiefinanciering 139% (kotstudenten universiteit en hogeschool) tot 183%

(hogeschool thuis) en 221% (universiteit thuis) van de studiekosten zoals berekend door het HIVA.

30 Na controle met behulp van de consumptie-index van het NIS naar januari 2004 werden dezelfde resultaten

Vermits voor zelfstandige studenten de studiekost van een kotstudent gehanteerd wordt, is bedrag dat een zelfstandig student met een hoger referentie inkomen ontvangt niet hoog genoeg om de studiekost volledig te dekken. Bij een student die een leefloon ontvangt of een minimum werkloosheidsuitkering, is dit wel het geval.

B6 Grafiek 42 Studiefinanciering als % van studiekost, 1 student hoger onderwijs thuiswonend/kotstudent, Hogeschool (H)/ Universiteit (U), variërende gezinstypes en inkomensbron, Vlaanderen 2004.

0 50 100 150 200 250 300

WN 100% WL Max. WL Min. Bijstand WN 100% WL Max. WL Min. Bijstand WN 100% WL Max. WL Min. WN 100% WL Max. WL Min. Bijstand

Alleen-staande Koppel, 1V Koppel, 2V Zelfstandig Student

Inkomensbron per gezinstype

Studiefinanciering als % van studiekost

Hogeschool Thuis Universiteit Thuis Hogeschool Kot Universiteit Kot

Bron: Eigen simulaties a.d.h.v. STASIM en Gezinsbond in Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Algemene Zaken en Financiën – Administratie Planning en Statistiek, 2005: 155.

B6 Grafiek 43 Studiefinanciering als % van studiekost, 1, 2 en 3 studenten hoger onderwijs thuiswonend/kotstudent, Hogeschool (H)/ Universiteit (U), variërende gezinstypes, werknemer 100% GGMMI, Vlaanderen 2004.

0 50 100 150 200 250 300

Alleen-staande

Koppel, 1V Koppel, 2V Alleen-staande

Koppel, 1V Koppel, 2V Alleen-staande

Koppel, 1V Koppel, 2V

1 2 3

Gezinstype per aantal studenten hoger onderwijs

Studiefinancierig als % van studiekost

Hogeschool Thuis Universiteit Thuis Hogeschool Kot Universiteit Kot

Bron: Eigen simulaties a.d.h.v. STASIM en Gezinsbond in Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Algemene Zaken en Financiën – Administratie Planning en Statistiek, 2005: 155.

Als het aantal punten in de leefeenheid toeneemt, neemt ook de minimumgrens om voor een studiebeurs in aanmerking te komen aanzienlijk toe. Door de rangafhankelijkheid van de kinderbijslag en het fiscaal voordeel voor kinderen ten laste worden de studiekosten beter gedekt. Enkel bij tweeverdieners met 1 en 2 studenten hoger onderwijs worden de studiekosten nog steeds niet volledig gedekt. Ook hier zijn de thuiswonende studenten financieel relatief beter af t.o.v. kotstudenten.

B6 Grafiek 25 en B6 Grafiek 26 geven duidelijk de dekking van de studiekost door de studiefinanciering weer bij een toenemend arbeidsinkomen. Voor ge zinnen met een laag inkomen wordt de studiekost ruimschoots gedekt, i.t.t. studenten met een hoger inkomen.

Naarmate het aantal studenten hoger onderwijs stijgt, wordt de studiekost beter gedekt. Dit kan verklaard worden door de stijgende maximumgrens bij een toenemend aantal punten in de leefeenheid, en het rangafhankelijk karakter van kinderbijslag en fiscaal voordeel voor kinderen ten laste. Vermits de studiekost voor een student universitair onderwijs lager ligt dan een opleiding aan de hogeschool, ligt het percentage hoger bij B4Tabel 37 dan bij B6 Grafiek 25.

B6 Grafiek 44 Studiefinanciering als % van studiekost, 1, 2 en 3 thuiswonende studenten hoger onderwijs thuiswonend, Hogeschool, variërende gezinstypes, werknemer 100%-300% GGMMI, Vlaanderen 2004.

0%

50%

100%

150%

200%

250%

300%

Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V

100 120 140 160 180 200 250 300

Gezinstype per inkomensniveau

Studiefinanciering als % van studiekost

1 student H 2 studenten H 3 studenten H

Bron: Eigen simulaties a.d.h.v. STASIM en Gezinsbond in Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Algemene Zaken en Financiën – Administratie Planning en Statistiek, 2005: 155.

B6 Grafiek 45 Studiefinanciering als % van studiekost, 1, 2 en 3 thuiswonende studenten hoger onderwijs thuiswonend, Universiteit, variërende gezinstypes, werknemer 100%-300% GGMMI, Vlaanderen 2004.

0,00%

50,00%

100,00%

150,00%

200,00%

250,00%

300,00%

Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V Alleenst. Koppel, 1V Koppel, 2V

100 120 140 160 180 200 250 300

Gezinstype per inkomensniveau

Studiefinanciering als % van studiekost

1 student U 2 studenten U 3 studenten U

Bron: Eigen simulaties a.d.h.v. STASIM en Gezinsbond in Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Algemene Zaken en Financiën – Administratie Planning en Statistiek, 2005: 155.

B6.2 Studietoelagen en sociale minima

Wat opviel in B5 Grafiek 2 is dat de studietoelagen reeds verminderen vanaf 110% van het GGMMI. Dit betekent dus dat dit gezinstype al geen volledige studietoelage meer krijgt, en dat men dus al vrij snel in de ‘uitloopzone’ van de berekening van de studietoelagen terecht komt. Dit hangt samen met de vrij lage minimumgrenzen die gehanteerd worden bij de berekening van de studietoelagen (voor de bedragen: zie Bijlage 10). Om dit in perspectief te plaatsen hebben we de minimumgrenzen die gelden in academiejaar 2004-2005 vergeleken met de sociale minima. Dit doen we door de grenzen om te rekenen naar netto-beschikbare gezinsinkomens (dus rekening houdend met kinderbijslagen en belastingaftrekken). Als sociale minima nemen we een strenge en een minder strenge armoedegrens: 50% resp. 60%

van het mediaan inkomen in België. De laatste, minder strenge, grens is degene die thans in de europese Unie wordt gehanteerd (Atkinson et al., 2002).

B6 Tabel 59 Verhouding van de minimuminkomensgrenzen van studietoelagen tot een aantal sociale minima, academiejaar 2004-2005.

In % van strenge armoedegrens (50% van de mediaan)

In % van de lage inkomens grens (60% van de mediaan)

Koppel +1 kind 93 77

Koppel +2 kinderen 96 80

Koppel +3 kinderen 99 82

Bron: Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, UA.

De vergelijkingen leren vooreerst dat de minimumgrenzen onder zowel de strenge als de minder strenge grenzen liggen (zie B6 Tabel 42). Ze liggen enkele procentpunten onder de laagste grens (50% van het mediaaninkomen) en een 20 procentpunten onder de hogere grens (60% van het mediaan inkomen). Dit betekent dat zelfs gezinnen op of onder de laagste armoedegrens niet de volledige studietoelage krijgen en dat van zodra het inkomen wat hoger komt te liggen zij snel lagere studietoelagen krijgen. Het zou dan ook zinvol zijn om niet alleen de maximumgrenze n (zoals gebeurde voor academiejaar 2004-2005), maar ook de minimumgrenzen sterker op te trekken.

Bijlage 7 Een internationale vergelijking van systemen van

In document STUDENT IN DE 21STE EEUW (pagina 118-123)