• No results found

Een internationale vergelijking van systemen van studiefinanciering

In document STUDENT IN DE 21STE EEUW (pagina 123-135)

Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de wijze waarop studenten hoger onderwijs in verschillende landen gefinancierd worden. Er zijn immers verschillende principes waarop een systeem van studiefinanciering31 gebaseerd kan worden. We bespreken eerst kort deze principes en criteria in een europese context. Daarna gaan we dieper in op de studiefinancieringssystemen die van toepassing zijn in Nederland, Zweden en Engeland.

Aangezien deze landen andere principes voor hun studiefinanciering hanteren dan Vlaanderen, verschilt hun systeem sterk van het Vlaamse. Een belangrijk verschilpunt is o.m.

dat deze landen geen kinderbijslag en fiscale aftrekbaarheid voor studenten hoger onderwijs kennen. Nederland en het VK hebben daarenboven recent hun stelsel van studiefinanciering hervormd; het hoe en waarom van deze hervormingen maakt deze landen nog interessanter als vergelijkingsbron.

Deze buitenlandse systemen zullen als inspiratiebron dienen voor de simulatie van alternatieven voor het Vlaamse studiefinancieringssysteem. Het combineren van alternatieve maatregelen zal enerzijds de werking van het eigen systeem scherper stellen, en anderzijds de gevolgen van de nieuwe stelsels helpen inschatten.

B7.1 Nederland

In Nederland zijn de meeste studentgerichte maatregelen universeel. Daarnaast zijn er ook aan aantal inkomengetoetste maatregelen, waarbij het ge zin van de student als basiseenheid wordt gebruikt. Dit systeem geeft de student een grote zelfstandigheid, maar biedt ook nog steeds een goed vangnet als hij tot een lage-inkomensklasse behoort. In Nederland wordt de studiefinanciering verzorgd door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep, http://www.ib-groep.nl), een zelfstandig, gecentraliseerd, bestuursorgaan dat in opdracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een aantal onderwijswetten en –regelingen uitvoert. In het Prestatiecontract, dat elk jaar met het ministerie van OCW wordt afgesloten, staan de prestaties die door de IB-groep geleverd dienen te worden. De kerntaken zijn financiering en informatiebeheer. De afnemers zijn de individuele studenten en onderwijsinstellingen in Nederland.

Studiefinanciering voor studenten hoger onderwijs in Nederland kan uit een basisbeurs, een aanvullende beurs en een rentedragende lening bestaan. Daarnaast kan de student ook gebruik maken van de zgn. OV-kaart. In deze sectie bespreken we ook kort de hoogte van het inschrijvingsgeld, alsook het arbeidsinkomen dat de student nog kan bijverdienen naast de beurs.

Voor de meeste opleidingen kan de student vier jaar lang een prestatiebeurs krijgen en daarna nog maximaal drie jaar lenen. Als de opleiding een kortere cursusduur heeft dan de vierjarige, dan kent de IB-Groep toch eerst vier jaar prestatiebeurs toe op het moment dat de student de

31 Met de term studiefinanciering wordt het geheel van indirecte financiële tegemoetkomingen voor studenten in

opleiding begint. Pas als hij het diploma gehaald heeft, stelt de IB-Groep definitief vast op hoeveel jaar hij eigenlijk recht had. Als de opleiding een langere cursusduur heeft dan de vierjarige, is de regel dat de student recht heeft op een prestatiebeurs voor de periode van die cursusduur.

B7.1.1 Inschrijvingsgeld32 (Wettelijk collegegeld)

In Nederland moet in het hoger onderwijs collegegeld betaald worden. Het collegegeld is in alle instellingen gelijk en bedraagt voor het academiejaar 2004-2005 1476,00 euro. Dit wettelijk collegegeld moet de student betalen om zich in te schrijven voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool. Het studiejaar na de 30ste verjaardag betaalt de student instellingscollegegeld. Dit bedrag verschilt van de instelling waar de student ingeschreven is. Er is echter ook een vermindering van inschrijvingsgeld mogelijk. Als het jaarlijks gezinsinkomen lager is dan 26.6667 euro en de student niet meer verdient dan 10.218 euro per jaar, moet geen inschrijvingsgeld betaald worden.

B7.1.2 Studiebeurzen

De studiebeurs in het hoger onderwijs wordt in principe als prestatiebeurs verstrekt. Dit betekent dat als de student niet voldoende presteert, de beurs dient terugbetaald te worden.

‘Voldoende presteren’ houdt in dat de student binnen 10 jaar moet afstuderen33.

Om voor een prestatiebeurs in aanmerking te komen, moet de student aan een aantal voorwaarden voldoen. Iedereen die begint met een opleiding aan het Hoger Beroepsonderwijs (HBO) of universiteit en jonger is dan 30 jaar kan een beurs krijgen. Als de student voor zijn 30ste jaar studiefinanciering34 heeft ontvangen, mag hij tot zijn 34ste doorstuderen met behoud van studiefinanciering, op voorwaarde dat hij zijn studies na zijn 30ste niet meer onderbreekt.

Een andere algemene voorwaarde om voor studiefinanciering in aanmerking te komen is de Nederlandse nationaliteit hebben. In een aantal gevallen kunnen ook niet-Nederlanders die in Nederland wonen ook voor studiefinanciering in aanmerking komen. Vluchtelingen en asielzoekers kunnen via de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF steun ontvangen (http://www.uaf.nl ).

32 In Nederland wordt de term wettelijk collegegeld gehanteerd i.p.v. inschrijvingsgeld.

33 Studenten die voor het academiejaar 2004-2005 een opleiding hoger onderijs begonnen, moesten binnen de 10 jaar afstuderen en in het eerste jaar minstens 30 studiepunten halen om de prestatiebeurs in een gift om te zetten.

Vanaf het academiejaar 2004-2005 geldt enkel nog het afstuderen binnen de 10 jaar.

34

B7 Tabel 60 Maandbedragen basis- en aanvullende prestatiebeurs en lening, Nederland, academiejaar 2004-2005, in euro.

particulier verzekerd ziekenfonds-/ publiekrechtelijk verzekerd

uitw. thuisw. uitw. thuisw.

basisbedrag prestatiebeurs 228,2 74,11 228,2 74,11

aanvullende prestatiebeurs 237,3 219,3 200,6 182,6

lening 253,27 253,27 253,27 253,27

Totaal 718,77 546,68 682,07 509,98

Opgebouwd uit

levensonderhoud 508,35 336,26 508,35 336,26

boeken/ leermiddelen 50,72 50,72 50,72 50,72

onderwijsbijdrage 123 123 123 123

ziektekostenverzekering 36,7 36,7 0 0

Totaal 718,77 546,68 682,07 509,98

Bron: http://www.ib-groep.nl.

De bedragen die maandelijks uitgekeerd worden zijn afhankelijk van verschillende factoren (zie B7 Tabel 43). Elke student heeft recht op een basis prestatiebeurs die onafhankelijk is van het inkomen van de ouders. De hoogte van de basisbeurs hangt wel af van de woonsituatie. Is de student uitwonend, dan is de basisbeurs hoger dan wanneer hij nog thuis woont.

De aanvullende prestatiebeurs hangt wel af van het inkomen van de ouders35, de gezinssituatie en of de student al dan niet tegen ziektekosten verzekerd is36. Als een student problemen heeft met zijn of haar ouders, is het soms mogelijk hun inkomen buiten beschouwing te laten. Hiervoor kan beroep gedaan worden op de “hardheidsclausule”37. Als het gezinsinkomen onder een bepaalde inkomensgrens ligt, wordt maandelijks een aanvullende beurs betaald. Ligt het inkomen boven deze grens, wordt een formule toegepast om te bepalen hoeveel aanvullende prestatiebeurs uitbetaald wordt.

In het Nederlandse studiefinancieringssysteem worden ook bijkomende maandelijkse toeslagen voorzien bovenop de basis- en aanvullende beurs voor studenten met specifieke gezinskenmerken. Als de student een partner en kinderen heeft, kan hij een toeslag van 503,30 euro krijgen boven op de basisbeurs. De partnertoeslag geldt voor studenten wiens partner geen recht op studiefinanciering heeft en per maand netto minder dan 508,35 euro verdient. Bovendien moet de partner een kind jonger dan 12 jaar verzorgen voor wie recht bestaat op kinderbijslag. Als de student kinderen heeft, maar geen partner, heeft hij recht op een maandelijkse kindertoeslag van 402,75 euro. De toeslag is, net als de partnertoeslag, onderdeel van het basisbedrag prestatiebeurs. De kindertoeslag wordt toegekend als het kind jonger is dan 18, bij de student inwoont en recht heeft op kinderbijslag.

35 Onder ouders wordt de natuurlijke vader en moeder en adoptiefouders verstaan. Een pleeg- of stiefouder geldt niet als natuurlijke ouder

36 Iedereen die niet van rechtsweze verzekerd is, kan zich particulier verzekeren. Omdat dit extra kosten met zich meebrengt, wordt er voor studenten die zich particulier laten verzekeren meer geld uitbetaald.

37 De Nederlandse overheid gaat ervan uit dat drie partijen meebetalen aan het onderhouden van de student, waaronder de ouders. Als ouders niet volledig willen meebetalen, kan de student aanvullend lenen. Als de relatie ernstig verstoord is, kan de student een beroep doen op de regeling of hardheidsclausule 'weigerachtige ouders'

Behalve de aanvullende prestatiebeurs zijn beurzen in Nederland niet inkomensgetoetst.

Enkel als de student zelf meer dan het toegelaten bedrag verdient, wordt de studiefinanciering stopgezet (zie verder). De aanvullende beurs is wel inkomensgetoetst en houdt rekening met de gezinssamenstelling van de student.

B7.1.3 Studielening

Naast de basis- en aanvullende beurs kan de student ook een lening afsluiten met een rentepercentage van 3,35% (% voor 2004). Hij is echter niet verplicht om een lening aan te gaan. De lening moet na de studie terugbetaald worden en de student mag er 15 jaar over doen met een minimum van 45,41 euro per maand. Bij financiële problemen bestaat de mogelijkheid om een tijdje minder of niets terug te betalen. De student kan ook tijdens zijn studies afbetalen.

Als de student geen of slechts gedeeltelijk recht heeft op een aanvullende beurs, kan hij het bedrag bijlenen om het volledige bedrag van de aanvullende beurs ter beschikking te hebben.

Zo is het maximumbedrag studiefinanciering voor alle studenten gelijk. Enkel studenten die niet voor een aanvullende beurs in aanmerking komen, moeten een deel terugbetalen omdat ze het als lening ontvangen hebben. Minder lenen gaat natuurlijk ook. Het is ook mogelijk om slechts voor enkele maanden een lening aan te gaan om een financieel moeilijke periode door te komen. De student is niet verplicht om een lening aan te gaan.

Als de student door omstandigheden geen recht meer heeft op een prestatiebeurs, bestaat de mogelijkheid om een vast bedrag van maximaal 770,53 euro per maand, of minder, te lenen.

Vanaf dat moment is de lening niet meer afhankelijk van het maximale budget. Voor studenten met een éénouder- of partnertoeslag wordt een uitzondering gemaakt en mag de lening verhoogd worden met het bedrag dat gelijk is aan de éénouder- partnertoeslag.

B7.1.4 Eigen inkomsten uit arbeid

Naast de stud iefinanciering mag een Nederlands student hoger onderwijs in 2004 een jaarlijks inkomen38 hebben van maximaal 10.218,46 euro. Als hij of zij meer verdient, heeft dat gevolgen voor de studiefinanciering. Als hij meer dan dit bedrag bijverdient, moet de student vanaf het moment dat het bedrag overschreden wordt tot het einde van dat jaar zijn

38 *Wat wordt bij inkoms ten gerekend?

- netto-loon, bedragen voor contributie van personeelsvereniging of vakbond, vakantiegeld en uitkering van een dertiende maand

- belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Hieronder vallen onder andere uitkeringen volgens de Ziektewet, Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering, Wet arbeidsongeschikt-heidsvoorziening, jonggehandicapten, lijfrente, alimentatie ontvangen van een ex-partner.

- winst uit onderneming

- belastbare inkomsten uit eigen woning

- voordeel uit sparen en beleggen. Van dit voordeel telt 1/12 per maand mee - wezenpensioen.

- uitkeringen in het kader van de Algemene Nabestaandenwet. Van deze uitkering mag je in 2004 van januari tot en met juli € 299,29 en van augustus tot en met december € 300,96 per maand aftrekken. Het

studiefinanciering stopzetten. Dit houdt in dat hij geen studiebeurs meer zal ontvangen en geen aanspraak meer kan maken op een lening. Het bedrag dat boven de grens van 10.218,46 euro verdiend wordt, moet terugbetaald worden aan de IB-groep. De student kan zelf bepalen wanneer hij zijn studiefinanciering opneemt of stopzet. Als de student zijn studiefinanciering onderbreekt, wordt het bedrag dat tijdens deze stopzetting verdiend wordt, ook meegeteld als inkomen. Natuurlijk moet niet meer terugbetaald worden dan ontvangen werd.

B7.1.5 Andere: OV-studentenkaart

Alle studenten die recht hebben op studiefinanciering kunnen een OV-studentenkaart (OV = Openbaar Vervoer) afhalen, ook studenten die geen lening bij de IB- groep aangaan. De student kan kiezen uit een week- of weekendkaart waarmee door de week of in het weekend gratis gereisd kan worden. Op de andere dagen wordt een korting van 40 percent gegeven.

Deze kaart is geldig in binnenlandse treinen, bus, tram, metro, buurtbus en interliner. Als de OV-studentenkaart niet voldoet en de student kan niet op tijd op school, universiteit of stageplaats komen, of omgekeerd, dan kan de student naast de OV-studentenkaart een vergoeding krijgen.

B7.2 Verenigd Koninkrijk (Engeland)

In het Verenigd Koninkrijk zijn de systemen van studiefinanciering enigszins anders voor de verschillende landsdelen. We bespreken in dit rapport enkel de regelgeving die van toepassing is in Engeland (wat we hier schrijven gaat dus niet op voor Wales, Schotland en Noord-Ierland). Studenten van alle leeftijden die een voltijdse-, deeltijdse- of lerarenopleiding volgen komen in aanmerking voor studiefinanciering op voorwaarde dat ze nog geen opleiding hoger onderwijs gevolgd hebben. De lerarenopleiding valt niet onder deze regeling en geeft altijd recht op studiefinanciering. Studiefinanciering in Engeland steunt hoofdzakelijk op het principe van selectiviteit. Zoals we zullen zien is het inschrijvingsgeld middelengetoetst en kunnen ook enkel studenten uit gezinnen met een laag inkomen beroep doen op een studiebeurs. Studieleningen vormen een belangrijke pijler van het beleid inzake studiefinanciering. De aanvraag voor een studiebeurs of –lening wordt meestal behandeld door de ‘local education authority’ (LEA) waar de student woont, ook al studeert hij ergens anders.

B7.2.1 Inschrijvingsgeld

We onderscheiden twee perioden, nl. 1998-2006 en na 2006. Met ingang van academiejaar 2006-2007 worden de inschrijvingsgelden in Engeland immers gevoelig verhoogd.

B7.2.1.1 Van 1998 tot 2006

Voor 1998 werd het inschrijvingsgeld (‘Tuition fees’) in Engeland door de overheid betaald.

Vanaf 1998 moeten sommige studenten of hun ouders in deze kosten tussenkomen. Dit bedrag kan oplopen tot 1.701,78 euro en is afhankelijk van het gezinsinkomen. De bedragen en inkomensgrenzen verschillen met het al dan niet afhankelijk zijn van de student van zijn ouders. Aan de hand van het inkomen van de leefeenheid wordt de Household Contribution berekend. Deze bijdrage bepaalt hoeveel van het inschrijvingsgeld door de student en zijn ouders gedragen moet worden. Bij kinderen ten laste wordt het referentie- inkomen met 1.485 euro in vermindering gebracht voor elk kind ten laste. Als de ouder zelf ook student is, wordt het referentie- inkomen opnieuw met 1.485 euro verminderd. Voor alleenstaande zelfstandige studenten ligt de grens voor de Household Contribution lager dan voor alle andere gezinnen.

Als het referentie- inkomen lager is 31.878 euro moet geen household contribution betaald worden (zie B7 Tabel 44). Is het inkomen gelijk is aan dit bedrag, moet 65,17 euro aan inschrijvingsgeld betaald worden. Voor elke 13,76 euro boven 31.878 euro moet 1,45 euro bovenop de standaard 65,17 euro betaald worden (bedragen voor academiejaar 2004-2005).

De inkomensgrenzen om de household contribution te berekenen, liggen voor zelfstandige studenten lager dan voor studenten die van hun ouders afhankelijk zijn.

B7 Tabel 61 Inkomensgrenzen en inschrijvingsgelden in hoger onderwijs, Verenigd Koninkrijk, academiejaar 2004-2005.

Gezinsinkomen Te betalen inschrijvingsgeld Student in gezinscontext

< € 31.878 De overheid betaalt de het volledige inschrijvingsgeld

€ 31.878 < > € 47.412 De overheid betaalt een deel van het inschrijvingsgeld. Hoe hoger het gezinsinkomen, hoe meer inschrijvingsgeld betaald moet worden

> € 47.412 Het volledige bedrag moet betaald worden.

Bron: Department for Education and Skills, 2004: 11.

B7.2.1.2 Vanaf 2006

Bij aanvang van academiejaar 2006-2007 wordt een hervorming van het studie-financieringsstelsel doorgevoerd. Universiteiten mogen vanaf dat academiejaar zelf de hoogte van het inschrijvingsgeld voor verschillende opleidingen bepalen indien ze het OFFA-akkoord ondertekenen (zie verder). Het maximumbedrag per jaar wordt op 4.470 euro gezet.

Het is ook mogelijk dat sommige opleidingen gratis worden. Voorlopig wordt verwacht dat de overgrote meerderheid van onderwijsinstellingen het maximumbedrag zullen aanrekenen. De inschrijvingsgelden zullen niet inkomensselectief zijn, de studiebeurzen zullen echter opgetrokken worden om deze stijging van het inschrijvingsgeld tegemoet te komen.

B7.2.2 Studiebeurzen

In 1999 werden studiebeurzen in Engeland afgeschaft om volledig door studieleningen vervangen te worden. Deze maatregel werd doorgevoerd om de bijdragen van welvarende families te verhogen, de afhankelijkheid van studenten t.o.v. de overheid te verminderen en het aandeel van de studenten in de onderwijskosten te verhogen. Vanaf academiejaar

2004-2005 worden opnieuw jaarlijkse studiebeurzen van 1.485 euro39 toegekend aan gezinnen met een inkomen lager dan 22.565 euro per jaar. Naarmate het gezinsinkomen40 boven dit bedrag stijgt, neemt de studiebeurs degressief af (zie B7 Tabel 45). Vanaf een jaarlijks gezinsinkomen van 31.233 euro verdwijnt het recht op een studiebeurs.

B7 Tabel 62 Studiebeurs naar inkomenscategorie leefeenheid, Verenigd Koninkrijk, academiejaar 2004-2005.

Inkomen Leefeenheid Studiebeurs

< 22.565 € 1.448

Niet enkel het inschrijvingsgeld zal gevoelig verhoogd worden vanaf 2006. Om deze stijgende studiekost op te vangen zullen ook de studiebeurzen sterk toenemen. Het verhogen van de maximumbeurs tot 4023 euro is echter niet voldoende om het verhoogde inschrijvingsgeld van 4470 euro op te vangen. Door het ondertekenen van het OFFA-akkoord (zie verder), is de onderwijsinstelling verplicht om de student bijkomende financiële middelen te verschaffen in de vorm van een studiebeurs. Exacte bedragen waar de student recht op heeft, zijn momenteel nog niet bekend.

Studenten met specifieke kenmerken, zoals gehandicapte studenten, studenten met kinderen of volwassenen ten laste, komen in aanmerking voor bijkomende studiebeurzen: childcare grant, parents learning allowance en adults dependants’ grant. Als de student kinderen heeft jonger dan 15 jaar kan hij hiervoor een extra toelage ontvangen onder de vorm van de

‘childcare grant’. Het bedrag van deze beurs wordt gebaseerd op de werkelijke kost die kinderen met zich meebrengen. De hoogte van de beurs is afhankelijk van het aantal kinderen.

De ‘parents learning allowance’ wordt toegekend aan alleenstaande studenten met kinderen ten laste. Als de student een partner of andere volwassene heeft die financieel van de student afhankelijk is, kan hij in aanmerking komen voor een bijkomende financiering, de ‘adults dependants grant’. Het bedrag dat uitbetaald wordt, is afhankelijk van het inkomen van de studenten en dat van zijn of haar partner. Ook deze beurs moet niet terugbetaald worden.

B7.2.3 Studielening

Studenten hebben bij aanvang van hun studies hoger onderwijs de mogelijkheid om bij de Student Loan Company (http://www.slc.co.uk) een lening aan te gaan om in hun levensonderhoud te voorzien. Deze leningen met een zeer lage, vaste interestvoet, worden

39 € 1 = £ 1,45 op 05-10-2004.

40 Vanaf academiejaar 2004-2005 zal het inkomen van de stiefouders ook in rekening gebracht worden om in

door de overheid verstrekt en vormen voor meeste studenten de belangrijkste bron van financiële steun.

Elke student kan indien hij dit wenst een lening aangaan van 75% van het maximum bedrag, onafhankelijk van zijn inkomen of het inkomen van zijn ouders. De overige 25% wordt toegekend in functie van het arbeidsinkomen van de ouders, op basis van de reeds besproken Household Contribution. Als deze ‘household contribution’ hoger is dan het maximum inschrijvingsgeld dat betaald moet worden, wordt het bedrag dat het inschrijvingsgeld overschrijdt van de 25% van het inkomensgerelateerde deel van de lening afgetrokken. Hoe hoger het referentie- inkomen (en dus ook de household contribution), hoe kleiner het bijkomende bedrag zal zijn dat geleend kan worden. Ook de plaats waar de student woont en studeert, is bepalend voor het bedrag dat geleend kan worden. Studenten die in Londen wonen, kunnen meer lenen dan studenten die niet in Londen wonen. Voltijdse studenten kunnen meer lenen dan halftijdse studenten. Laatstejaarsstudenten hebben recht op een kleinere lening dan andere studenten.

B7 Tabel 63 Maximumbedragen studieleningen hoger onderwijs, Verenigd Koninkrijk, academiejaar 2004-2005, bedragen in euro.

Maximum beschikbare lening

75 % niet inkomensgetest

25 % Inkomensgetest Kotstudent die in Londen woont

- niet-laatste jaarsstudenten 7314,02 5489,13 1824,88

- laatste jaarsstudenten 6343,64 4757,73 1585,91

Kotstudent die buiten Londen woont

- niet-laatste jaarsstudenten 5930,87 4446,34 1484,53

- laatste jaarsstudenten 5148,78 3859,77 1289,01

Pendelstudent

- niet-laatste jaarsstudenten 4692,56 3519,42 1173,14

- laatste jaarsstudenten 4098,75 3077,68 1021,01

Bron: http://www.studentsupportdirect.co.uk

De terugbetaling van de lening begint vanaf de maand april na afstuderen (of beëindigen van cursus). De student moet zijn lening terugbetalen als zijn bruto- inkomen hoger is dan 14.483,20 euro per jaar. Dit bedrag wordt in april 2005 opgetrokken tot 21.724,80 euro per jaar. Elke terugbetaling wordt berekend als een percentage boven de drempel van 21.724,80 euro per jaar. Dit ‘marginaal inkomenspercentage’ is op 9% gezet en hoe hoger het loon is, hoe hoger de afbetalingen zullen zijn. De afbetalingen worden net als de inkomensbelasting en sociale bijdragen door de werkgever van het loon ingehouden. Het is toegestaan om op elk moment bijkomende betalingen te maken.

B7.2.4 Eigen inkomsten uit arbeid

Er wordt in het Verenigd Koninkrijk geen rekening gehouden met de inkomsten van de

Er wordt in het Verenigd Koninkrijk geen rekening gehouden met de inkomsten van de

In document STUDENT IN DE 21STE EEUW (pagina 123-135)