• No results found

Andere structuren

In document Sporen uit Emmerhout (pagina 71-76)

Plattegrond 31 bestaat uit twee rijen staanders (zie fig 5.27) Kooi heeft deze platte-

5.4 Andere structuren

Binnen het onderzoeksgebied zijn tien structuren aangetroffen die niet direct als huis- plattegrond, bijgebouw of spieker kunnen worden geclassificeerd. Het betreft twee structuren die mogelijk uit de Vroege-Bronstijd dateren, drie vermoedelijke veekra- len258, vier in vorm afwijkende structuren en één mogelijke schuur.

Twee vermoedelijke structuren in deelgebied B kunnen uit de Vroege-Bronstijd date- ren. Drie diepere infiltratieplekken in het stalgedeelte van plattegrond 9 horen moge- lijk bij een structuur die voorafgaand aan huis 9 op deze plaats heeft gestaan (struc-

tuur 101; zie fig. 5.29 links). Het Wikkeldraadaardewerk dat binnen plattegrond 9 en

in de omgeving is aangetroffen, kan wijzen op een datering in de Vroege-Bronstijd. De eventuele functie van structuur 101 is niet bekend.

Nabij (en deels overlappend met) enkele kuilen waarin Wikkeldraadaardewerk is aangetroffen, ligt een ogenschijnlijk tweebeukige structuur (structuur 102; zie fig. 5.29 rechts). Deze structuur is niet duidelijk genoeg om de functie te bepalen. In twee paalkuilen is vondstmateriaal uit de Vroege-Bronstijd aangetroffen.

Deels overlappend met plattegrond 14 in deelgebied D ligt de dertienpalige, halfopen

structuur 106 (zie fig. 5.30). In deelgebied B liggen twee soortgelijke halfopen struc-

turen (structuren 103 en 104), maar dan met respectievelijk acht en zes palen (zie fig. 5.30). De functie van deze structuren is onduidelijk, maar mogelijk gaat het om veekralen.

Zowel in deelgebied D als in deelgebied F liggen nabij bewoningsresten uit de Mid- den-Bronstijd enkele structuren met een afwijkende paalconfiguratie (zie fig. 5.31).

259 Een veekraal is een omheining waarbinnen het vee wordt gehouden of bij elkaar wordt

gedreven. Fig. 5.29 Structuren 101 en 102, mogelijk uit de Vroege-Bronstijd.

5 m 2,5

Voor de de achtpalige structuur 90 en de zespalige structuur 91 heeft Kooi geopperd dat het omheinde perken zijn voor de opvang van vee.259 De beperkte grootte (maxi- male afmeting ca. 4,5 bij 3,5 meter) lijkt dit tegen te spreken. Behalve enkele kuilen liggen er geen andere sporen rondom deze twee structuren.

In put 14 liggen twee afwijkende structuren waarvan de functie niet duidelijk is. Het betreft de vijf- of zespalige structuur 48 en de zespalige structuur 108. Kooi heeft structuur 48 benoemd als omheind perk zonder verder in te gaan op de mogelijke functie.260 Behalve kuilen(clusters) liggen er geen andere sporen rondom deze twee structuren.

Binnen plattegrond 16 lijkt behalve bijgebouw 18 nog een andere plattegrond te

260 Kooi 2008, 367. 261 Kooi 2008, 367. Fig. 5.31 Afwijkende structuren 48 en 108 in deelgebied F en 90 en 91 in deelgebied D.

Fig. 5.30 Mogelijke veekralen 103, 104 en 106. 5 m 2,5 0 103 0 2,5 5 m 104 0 2,5 5 m 106 5 m 2,5 0 90 91 48 108

liggen (structuur 107; zie fig. 5.32). De functie en datering van deze structuur is niet te bepalen. Uit één van de paalkuilen van deze plattegrond is een scherf aardewerk uit de Bronstijd en een mogelijke ijzertijdscherf verzameld.

5.5 Hekwerken

Op verschillende plaatsen binnen het onderzoeksgebied zijn hekwerken aangetroffen in de vorm van palenrijen of staketsels. Deze hekwerken vallen grofweg uiteen in drie categorieën. De eerste categorie betreft staketsels die deel uitmaken van een groter systeem van omheiningen dat zich vaak over meerdere deelgebieden uitstrekt. Waarschijnlijk hebben deze staketsels dienstgedaan als omheining van erven en akkers of hebben ze gediend voor het weren of juist binnenhouden van vee. Een dergelijk systeem van omheiningen is te zien in deelgebied A en B (zie fig. 5.1). Het is zeer aannemelijk dat dit systeem zich hier aan meerdere zijden buiten het opgegraven vlak heeft uitge- strekt.

In deelgebied F en G ligt een soortgelijk systeem van omheiningen. Onderdeel hiervan zijn drie evenwijdige staketsels die dwars door put 11 en put 15 lopen. Het meest westelijke staketsel bestaat uit dichtgestelde staken, de andere twee uit iets wijder ge- stelde staken. De staketsels lijken over de plattegronden 31 en 32 heen te lopen en dus jonger te zijn. In oriëntatie sluiten ze aan bij de binnen deze omheingingen gelegen spiekers 43, 45, 46 en 47.

De resten van omheiningen in deelgebied D sluiten qua oriëntatie aan bij de meeste huisplattegronden in dit deelgebied. Twee parallelle hekwerken van wijdgestelde palen ten zuiden van plattegrond 16 passen ook binnen dit systeem.

De boogvormige, halfopen omheining ten zuiden van plattegrond 13 betreft mogelijk een veekraal uit een andere periode.

De tweede categorie omheiningen zijn afscheidingen die duidelijk een relatie hebben met het erf. Het gaat hierbij om afbakeningen van het erf zelf of van activiteitenzo- nes binnen het erf. De eerste variant komt voor in opgravingsput 17, ten noorden en oosten van plattegronden 5 en 6. Hier lijken dubbele rijen staketsels de grens van het erf van huisplattegrond 6 te markeren. De staketsels lijken in meerdere perioden te zijn aangelegd. Waarschijnlijk vertegenwoordigen ze twee fasen van dezelfde omhei- ning. De spiekers 77, 78, 79, 80, 81, 84, 85 en 86 liggen binnen beide fasen van deze erfscheiding; spieker 83 valt alleen binnen de meest noordelijke dubbele rij staketsels. Spieker 82 lijkt nooit binnen het erf te hebben gelegen.

De tweede variant erfafscheidingen komt voor in bij de huisplattegronden 1 en 2. Ter hoogte van plattegrond 2 ligt een omheining van staketsels die een gebied van circa 20 x 12,5 meter voor driekwart afsluit. Zowel plattegrond 2 als spiekers 56 en 57/58 liggen binnen deze omheining.261 Ten zuiden van plattegrond 2 lijkt zich een soortgelijk omheind perk af te tekenen. Dit perk met daarbinnen spieker 59 zal in zuidelijke richting buiten de opgravingsput hebben doorgelopen. Opvallend is dat bij beide huisplattegronden sprake is van een staketsel dat vanuit de zuidwesthoek van de plattegrond naar het zuiden loopt.

Een derde categorie hekwerken zijn de staketsels die plattegrond 16 en 17 vrijwel geheel lijken te omsluiten. Ook plattegrond 19 vertoont deels een soortgelijke om- heining. Kooi vermoedt dat hier sprake kan zijn van een verlatingsritueel, waarbij het gebouw of de locatie doelbewust van de buitenwereld is afgesloten.262 De positie van een deel van de staketsels rondom plattegrond 16 en 17 doet vermoeden dat het hier, zoals tijdens de opgraving is aangenomen, om sporen van wanden gaat.263 Voor platte- 262 Binnen plattegrond 2 is weliswaar een stukje

staketsel zichtbaar dat lijkt aan te sluiten bij dit omheinde perk, maar de veel dichtere paal- zetting van dit stukje wijst er op dat er geen directe relatie is met de andere omheiningen. 263 Kooi 2008, 369-370.

264 Lanting (J.N.) 1967.

0 5 10 m 107

Fig. 5.32 Structuur 107, mogelijk huis of bijgebouw binnen plattegrond 16.

grond 19 is dit niet erg aannemelijk, omdat bij een dergelijk goede conservering ook verwacht mag worden dat de meeste sporen van buitenstijlen bewaard zouden zijn.

5.6 Graven

Verspreid over het onderzoeksgebied liggen graven uit verschillende archeologische perioden. De oudste graven dateren uit het Midden-Neolithicum; de jongste vermoe- delijk uit de Late-Bronstijd. De graven van Emmerhout en Angelslo zijn reeds eerder gepubliceerd door Arnoldussen & Scheele (2012). Bij het huidige onderzoek zijn twee extra (mogelijke) graven naar voren gekomen.264 In beide gevallen betreft het een kuil die in het vondstenboekje is omschreven als mogelijk graf. De eerste kuil ligt aan de uiterste noordzijde van put 4c en heeft de letteraanduiding ‘Y’ gekregen. De drie scherven die uit deze kuil zijn verzameld, kunnen niet nader worden gedateerd dan Bronstijd. De tweede kuil betreft een min of meer ovale kuil in de noordwesthoek van put 14, die de letteraanduiding ‘X’ heeft gekregen. Uit deze kuil zijn vier scherven aardewerk afkomstig die mogelijk dateren uit het Neolithicum.

5.7 Kuilen

Verspreid over het onderzoeksgebied liggen zowel losse kuilen als kuilenclusters. In totaal zijn ongeveer 300 kuilen herkend. Van het overgrote deel hiervan is de datering en/of functie niet vast te stellen. Enkele uitzonderingen hierop worden hieronder besproken.

Binnen plattegrond 8 ligt een kuil waaruit verband bot, aardewerk en verkoold graan is verzameld. Het verkoolde graan is middels 14C gedateerd op 1370 ±60 cal. BC.265 Het aardewerk is ouder en dateert uit het Midden- en Laat-Neolithicum.

In put 17 liggen rondom en deels overlappend met een spiekercomplex enkele kleine kuilenclusters en een aantal losse kuilen. In twee van deze kuilen is Wikkeldraad- aardewerk uit de Vroege-Bronstijd aangetroffen. Ook in het zuidoostelijke deel van put 8 liggen vijf kuilen waarin Wikkeldraadaardewerk is aangetroffen. Uit een van de kuilen van een kuilencluster aan de rand van put 1 is een klein standvoetbekertje uit de laat-neolithische Enkelgrafcultuur afkomstig.

Nabij de noordwestelijke hoek van plattegrond 6 ligt een kuil die in het vondsten- boekje is aangeduid als haard/oven. Een soortgelijke kuil is aangetroffen nabij struc- tuur 91 in het zuidoosten van put 2. Hier ligt binnen een grote kuil een ronde kuil van circa 80 cm doorsnede die door de opgravers is benoemd als haard/oven. Ook binnen graf P in put 4c ligt een kuil die door de opgravers is aangeduid als haard. De kuil lijkt geen relatie te hebben met graf P en oversnijdt de kringgreppel van dit graf. Uit deze kuil is aardewerk afkomstig dat dateert uit de Midden- tot Late-Bronstijd. Tot slot ligt in put 26, bij spieker 43 en 44, eveneens een kuil die door de opgravers is benoemd als haard of oven. Uit deze oven is aardewerk uit de Late-Bronstijd en de (Vroege-) IJzertijd verzameld. Het ijzertijdaardewerk is van het type Harpstedt (800- 400 v. Chr.) en het type Ruinen-Wommels/Taayke G1 (600 en 400 v. Chr.).

In werkput 13, in het noorden van deelgebied F is aan de uiterste noordrand een circa 1 meter brede, met boomschors beklede waterput aangetroffen. De opgravers gingen voor de waterput destijds uit van een datering in het Laat-Neolithicum.266 Van een naastgelegen kuil zonder sporen van boomschorsbekleding werd vermoed dat het ook een waterput betrof.267

Enkele kuilen kunnen gezien hun omvang in gebruik zijn geweest als waterkuilen. In het oostelijke deel van deelgebied A ligt een zeer grote kuil met een doorsnede van circa 3,5 meter. In deelgebied B liggen twee van deze kuilen, één van circa 2 meter x 3 meter en één van circa 2,5 meter x 3 meter. Ook bij het noordelijke uiteinde van huisplattegrond 25a in deelgebied D ligt een kuil die gezien de vorm en omvang (2,8 m x 2,5 m) mogelijk heeft gediend als waterkuil. Tot slot ligt bij bijgebouw 29 een

265 In bijlage I worden wel alle graven inclusief mogelijke dateringen genoemd.

266 3320 ±60 BP (GrN-5588); Lanting/ Van der Plicht 2003, 183.

267 Van Lunzen 1968. 268 Meijer 1968.

vrijwel ronde kuil van circa 2,5 m x 2,4 m. Uit geen van deze mogelijke waterkuilen zijn vondsten verzameld.

5.8 Ploegsporen

Binnen het onderzoeksgebied zijn op verscheidene plaatsen ploegsporen in de vorm van eergetouwkrassen268 waargenomen. In opgravingsputten 10 en 16 komen over een groot oppervlak ploegsporen voor. Uit de dagverslagen blijkt dat hier destijds een akkerwal is aangetroffen. De ploegsporen werden volgens de dagverslagen alleen waargenomen ten noorden van de wal. Kooi vermeldt dat de oost-west georiënteerde ploegsporen hier ouder zouden zijn dan de noord-zuid georiënteerde.269 De ploeg- sporen zijn volgens de dagverslagen in ieder geval secundair aan plattegrond 13.270 Opmerkelijk is dat de ploegsporen net buiten structuur 105 ophouden. Mogelijk was dit gebouw gelijktijdig met de akker in gebruik.

Ook in de putten 3, 4a, 4b en 4c zijn op verscheidene plekken ploegsporen waarge- nomen. De sporen kunnen ook hier op basis van de huidige informatie niet (relatief) gedateerd worden. Uit de dagverslagen valt alleen op te maken dat een deel van de ploegsporen ter plaatse van plattegrond 16 in ieder geval dateert van vóór de bouw van dit huis en een deel juist van na de afbraak ervan.271

5.9 Vondsten

In alle deelgebieden zijn grote hoeveelheden vondsten verzameld. Het betreft vooral aardewerk en bewerkt en onbewerkt vuursteen en ander natuursteen. Naast vondsten uit sporen en structuren betreft het ruim 4000 vlakvondsten verzameld.

De aardewerkvondsten variëren in datering over het algemeen van het Neolithicum tot en met de Midden-IJzertijd. Op basis van de beschikbare gegevens zijn geen zones aan te wijzen waarbinnen een bepaalde periode opvallend meer of minder vertegen- woordigd is. Uitzondering hierop is de (Vroege-) IJzertijd. Waar in deelgebied C, D, E, F en G deze periode duidelijk ondervertegenwoordigd is, zijn in deelgebied A juist alle vondsten te dateren in de IJzertijd. Opvallend aan het aardewerk in dit deelgebied is ook dat de vormen volgens J. Lanting (pers. com. aan G. Nieuwlaat) afwijken van wat normaal gesproken in Noord-Nederland wordt aangetroffen. In welk opzicht deze vormen afwijken en uit welke regio deze vormen mogelijk wel afkomstig zijn, is niet bekend. Binnen dit project was geen mogelijkheid om verder onderzoek te doen naar dit aardewerk.

Naast losse scherven zijn ook vier complete potten gevonden. In huisplattegrond 15 zijn twee potten aangetroffen. De eerste betreft een grote pot uit de Midden-Bronstijd afkomstig uit een kuil binnen de plattegrond. De tweede betreft een weliswaar gebro- ken, maar compleet potje uit de Midden-Bronstijd dat is aangetroffen in één van de paalsporen van het stalgedeelte van deze plattegrond. Ook in plattegrond 21 is in één van de sporen een compleet potje uit de Midden-Bronstijd aangetroffen. Mogelijk gaat het hier om bouwoffers. In put 5 tenslotte is een in elkaar gedrukte, vrijwel complete urn uit het eind van de Midden-Bronstijd gevonden. Twintig losse scherven die hier ook zijn verzameld, lijken van dezelfde pot afkomstig te zijn.

269 Een eergetouw of haakploeg is de oudste vorm van de ploeg. Een eergetouw woelt de grond los, maar keert deze niet om zoals een moderne ploeg.

270 Notitie op werktekeningen Delger & Kooi. 271 Meijer 1967 (28 september). 272 Meijer 1967 (30 oktober).

In document Sporen uit Emmerhout (pagina 71-76)