• No results found

Sporen uit Emmerhout

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sporen uit Emmerhout"

Copied!
170
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sporen uit Emmerhout

en uit Emmerhout

N

at

as

ja

v

an

d

er

Nederzettingsresten van Midden-Bronstijd tot Vroege-IJzertijd

Natasja van der Mei

Dit rapport bevat de uitwerking van de opgravingsgegevens van de vindplaats

Emmerhout. Deze opgraving is onderdeel van een grootschalig archeologisch

onderzoek dat in de jaren ’60 van de 20e eeuw heeft plaatsgevonden tijdens de

bouw van de woonwijken Angelslo en Emmerhout bij Emmen. Hoewel al een

aantal publicaties zijn verschenen over de (voorlopige) resultaten van de

opgra-vingen, waren de onderzoeksgegevens nooit volledig uitgewerkt. In opdracht

van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) van de Rijksuniversiteit

Groningen zijn de onderzoeksgegevens nu gedigitaliseerd, geanalyseerd en

uit-gewerkt tot dit rapport.

(2)

Sporen uit Emmerhout

Nederzettingsresten van Midden-Bronstijd tot Vroege-IJzertijd

(3)

Eerste uitgave augustus 2019 © 2019 Natasja van der Mei

Opdrachtgever

Rijksuniversiteit Groningen

Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6, 9712 ER Groningen

Opdrachtnemer en auteur

Natasja van der Mei

HBO Archeologie, Hogeschool Saxion te Deventer Studentnummer: 2423806

Contact nvandermei@gmail.com

Technische data onderzoek

Digitalisering veldtekeningen in MapInfo: Natasja van der Mei Omzetting en bewerking in QGIS: Natasja van der Mei Nabewerking in Adobe Illustrator CS6: Natasja van der Mei

Ontwerp en opmaak

Natasja van der Mei & John van der Haak Opmaak in Adobe Indesign CS6

Publicatie gezet in Joanna Monotype

Illustraties

Natasja van der Mei tenzij anders aangegeven.

Drukwerk en grafische afwerking

CSL Digitaal Leeuwarden

Binnenwerk: Papyrus Multi offset 100 grs

Omslag: Igepa Invercote G 260 grs, mat gelamineerd Digitaal gedrukt op: HP Indigo 7900 Digital Press

Omslag

Huisplattegronden Emmerhout 16 en 17 met omliggende sporen

Achtergrond: Kaart Drenthe Zuid-Oost 1840. Op last van de heeren Gedeputeerde Staten opgemaakt uit de kadastrale plans, daartoe verstrekt op authorisatie van Zijne Excellentie den heere Minister van Financien - Groninger Archieven.

(4)

Dit rapport vormt de afsluiting van mijn opleiding HBO Archeologie aan Saxion in Deventer. Voor dit project heb ik de data van de vindplaats Emmerhout gedigitaliseerd, geanalyseerd en uitgewerkt. Emmerhout is onderdeel van de in de jaren 1960 opge-graven vindplaats Angelslo-Emmerhout bij Emmen. Hoewel er in de loop der jaren diverse artikelen zijn verschenen over facetten van deze vindplaats, zijn de onderzoeks-gegevens nooit volledig uitgewerkt. Door nu de data voor het deelgebied Emmerhout te digitaliseren, te analyseren en te presenteren in dit rapport is alvast een flink deel van deze achterstand ingehaald.

Toen ik in 2012 met dit project begon, dacht ik nog vol optimisme binnen een jaar afgestudeerd te zijn. De schaal van de opgraving en de grote hoeveelheid data maak-ten dat het meer werk was dan voorzien. Het uitwerken van een ruim 50 jaar oude opgraving bracht de nodige uitdagingen met zich mee, zeker in combinatie met mijn werk als coördinator archeologie en adviseur cultuurhistorie bij Libau in Groningen. Desondanks was het een leerzaam proces, niet in de laatste plaats wat betreft de zin en onzin van de interpretatie van huisplattegronden.

Graag zou ik de kennis en ervaring die ik heb opgedaan in de toekomst, bijvoorbeeld in het kader van een Master aan de RUG, willen inzetten om het deelgebied Angelslo op soortgelijke wijze te ontsluiten en samen met Emmerhout als één geheel te presen-teren.

Dank ben ik allereerst verschuldigd aan mijn lieve John die er ondanks mijn twijfels en eeuwig uitstellen in bleef geloven dat het ooit af zou komen. Ook dank aan Peter Jongste van Saxion en Stijn Arnoldussen van het GIA voor de inhoudelijke advisering en de controle van mijn teksten. Tot slot wil ik Libau bedanken voor de ruimte die ik heb gekregen om dit project af te ronden.

(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting 7

1 Inleiding 11

1.1 Relevantie van het onderzoek 12

1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen 13

1.3 Beperkingen van het onderzoek 14

1.3.1 Onderzochte periode 14

1.3.2 Beschikbaarheid opgravingsdocumentatie 14

1.3.3 Beperkingen van het vondstmateriaal 15

1.3.4 Oorspronkelijke onderzoeksmethodiek 15

1.3.5 Beperkingen in oppervlak 15

1.3.6 Post-depositionele processen 16

1.3.7 Veldomstandigheden 16

1.4 Afwijkingen ten opzichte van het Plan van Aanpak 16

1.5 Leeswijzer 17

2 Methoden en technieken 19

2.1 Voorbereidende werkzaamheden 19

2.1.1 Inventariseren opgravingsinformatie 19

2.1.2 Digitaliseren van analoge gegevens 20

2.1.3 Interpreteren van sporen 22

2.1.4 Vondstenanalyse 22

2.2 Literatuuronderzoek 22

2.3 Sporen en structuren (microniveau) 23

2.4 Analyseren van erven (mesoniveau) 24

2.5 Vergelijking met andere vindplaatsen (macroniveau) 25

3 Relevante archeologische theorieën 27

3.1 Sporen en structuren 27 3.1.1 Boerderijplattegronden 27 3.1.2 Bijgebouwen 33 3.1.3 Kuilen en putten 34 3.1.4 Hekwerken 34 3.1.5 Graven en grafmonumenten 34 3.2 Erven 35 3.3 Nederzettingen 35

3.4 Eerdere publicaties Emmerhout 36

4 Landschappelijke en archeologische context 41

4.1 Algemene landschapsontwikkeling 41

4.2 Landschappelijke bijzonderheden Emmerhout 42

4.3 Bodemopbouw 47

4.4 Archeologische vindplaatsen uit de omgeving 47

4.5 Archeologische onderzoeken uit de omgeving 49

5 Sporen, structuren en vondsten 55

5.1 Huisplattegronden 58 5.1.1 Midden-Bronstijd 58 5.1.2 Late-Bronstijd 60 5.1.3 Vroege-IJzertijd 66 5.2 Bijgebouwen 68 5.3 Spiekers 69

(6)

5.4 Andere structuren 70 5.5 Hekwerken 72 5.6 Graven 73 5.7 Kuilen 73 5.8 Ploegsporen 74 5.9 Vondsten 74

6 Erven, oriëntatie en ruimtelijke indeling 75

6.1 Inleiding 75

6.2 Erven Midden-Bronstijd 75

6.3 Erven Late-Bronstijd 76

6.4 Erven (Vroege-) IJzertijd 81

6.5 Oriëntatie van structuren 83

6.6 VASO 84

6.6.1 Midden- en Late-Bronstijd 84

6.6.2 IJzertijd 85

6.7 Conclusie 86

7 Emmerhout in regionale context 87

7.1 Vindplaatsen Drents Plateau 87

7.2 Vindplaatsen Noord-Nederlandse zandgronden 90

7.3 Vergelijking met Emmerhout 95

7.3.1 Midden-Bronstijd 95

7.3.2 Late-Bronstijd 96

7.3.3 (Vroege-) IJzertijd 98

7.4 Conclusie en discussie 99

7.4.1 Afbakening van het erf 99

7.4.2 Spiekers en bijgebouwen 99

7.4.3 Kuilen 100

7.4.4 Oriëntatie van structuren 100

8 Conclusie 103

8.1 Beantwoording van de deelvragen 103

8.2 Beantwoording van de hoofdvraag 110

9 Discussie 113

10 Aanbevelingen 115

Literatuurlijst 117

Verklarende woordenlijst 122

Bijlage I Sporen en structuren per deelgebied 125

Bijlage II Oorspronkelijke onderzoeksvragen PvA 2012 167

(7)
(8)

Samenvatting

Inleiding

Dit project is uitgevoerd in opdracht van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) van de Rijksuniversiteit Groningen en betreft de uitwerking van de opgravings-gegevens van de vindplaats Emmerhout. De opgraving Emmerhout maakt deel uit van de grootschalige opgravingen die in de jaren ’60 van de 20e eeuw hebben plaatsge-vonden tijdens de bouw van de woonwijken Angelslo en Emmerhout bij Emmen. Hoewel in de loop der jaren verschillende publicaties over de (voorlopige) resultaten van deze opgravingen zijn verschenen, zijn de onderzoeksgegevens nooit volledig uitgewerkt. Het onderzoek is als afstudeeropdracht uitgevoerd door N. van der Mei, studente HBO Archeologie van hogeschool Saxion te Deventer.

Doel en onderzoeksvragen

De hoofdvraag van het onderzoek luidt: Welke veranderingen vinden er plaats in de aard,

sprei-ding en samenhang van bewoningssporen aangetroffen binnen de vindplaats Emmerhout vanaf de Mid-den-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

Voor het beantwoorden van deze hoofdvraag zijn de volgende deelvragen beantwoord:

1. Hoe zag het landschap in Emmerhout en omgeving er uit vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

2. Welke archeologische vindplaatsen uit de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd zijn er bekend uit de omgeving van Emmerhout?

3. Wat is de ouderdom, aard en omvang van bewoningssporen binnen de vindplaats Emmerhout? a. Welke sporen en structuren zijn er binnen de vindplaats Emmerhout aanwezig?

b. Welke datering kan er op basis van typologische criteria en de ouderdom van vondstmateriaal aan de sporen en structuren op de vindplaats Emmerhout worden toegekend?

c. Welke fasen in aanbouw en verbouw zijn er te onderscheiden binnen de op de vindplaats Emmer-hout aangetroffen structuren?

d. De huisplattegronden van de vindplaats Emmerhout zijn eerder door P.B. Kooi (2008) geanaly-seerd en op basis van typologische kenmerken gedateerd. H.T. Waterbolk (2009) komt voor drie van deze plattegronden tot een andere typochronologische datering. In hoeverre wijkt de onder b. en c. toegekende datering en fasering af van de analyses van Kooi en Waterbolk?

4. Welke erven zijn er per periode te onderscheiden binnen de vindplaats Emmerhout?

5. Welke verschillen (of overeenkomsten) in de oriëntatie van de structuren en ruimtelijke indeling van het erf zijn er aan te wijzen vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

6. Wat is de spreiding van de bewoningssporen uit de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd over de vindplaats Emmerhout?

7. Hoe ontwikkelt de nederzetting binnen de vindplaats Emmerhout zich vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

8. Wat is de relatie tussen het natuurlijke landschap en de spreiding van de bewoningssporen uit de Midden-Bronstijd, Late-Bronstijd en de Vroege-IJzertijd van de vindplaats Emmerhout?

9. In hoeverre is de inrichting en ontwikkeling van erven vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroe-ge-IJzertijd op de vindplaats Emmerhout onderdeel van een regionale ontwikkeling op Drents Plateau? 10. In hoeverre is de inrichting en ontwikkeling van erven vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de

Vroege-IJzertijd op de vindplaats Emmerhout onderdeel van een supra-regionale ontwikkeling op de Noord-Nederlandse zandgronden?

Methoden

De eerste stap van het onderzoek was het digitaliseren van alle analoge gegevens. Ver-volgens zijn de sporen geïnterpreteerd en is bepaald welke sporen tot welke structuur horen. De meeste structuren waren al bekend uit voorgaand onderzoek. Deze zijn opnieuw onderzocht en waar nodig gecorrigeerd en aangevuld. Ook zijn acht nieuwe

(9)

structuren gevonden. De structuren zijn daarna op basis van typologische kenmerken ingedeeld en gedateerd. Ook zijn de structuren gedateerd op basis van het vondstma-teriaal en de al beschikbare 14C-dateringen. Vervolgens is gekeken welke erven er zijn te onderscheiden en wat de ruimtelijke kenmerken hiervan zijn. Tot slot is de ruimte-lijke indeling van de erven van Emmerhout vergeleken met andere vindplaatsen op de Noord-Nederlandse zandgronden.

Resultaten

In het onderzoeksgebied zijn 27 huisplattegronden, zes grote bijgebouwen, 52 spie-kers en andere kleine bijgebouwen, drie mogelijke veekralen, zes overige structuren, acht (mogelijke) graven, ploegsporen en diverse restanten van hekwerken en erfaf-scheidingen aangetroffen. Ook zijn meer dan 300 kuilen gevonden, waaronder vier vrijliggende haarden of ovens, vijf mogelijke waterkuilen en tenminste één prehistori-sche waterput.

Zes huisplattegronden dateren uit de Midden-Bronstijd, zeventien uit de Late-Bronstijd en vier uit de Vroege-IJzertijd. Tien huisplattegronden vertonen sporen van verbou-wingen en/of uitbreidingen. Het gaat om een verlenging van het stalgedeelte, een verlenging van het woongedeelte, het vervangen van de stal voor een staldeel aan de andere zijde van het huis en het aanbouwen van een nieuw woongedeelte waarna het oude wordt verbouwd tot stal. In tenminste één geval lijkt sprake van herbouw van een huis op dezelfde locatie. Huis 33 (Midden-Bronstijd) is mogelijk al vrij snel weer afgebroken en deels met hetzelfde materiaal herbouwd als huis 34.

De indeling, fasering en (typologische) datering van de huisplattegronden bleek op een aantal punten af te wijken van de eerdere interpretaties van P.B. Kooi (2008) en H.T. Waterbolk (2009). Zo bleken huisplattegronden 21 en 22 onderdeel van één meerfasige Elp-plattegrond met een centraal woongedeelte tussen twee staldelen. Huisplattegrond 25 bleek juist niet één lange plattegrond te zijn, maar te bestaan uit twee aparte (opeenvolgende) plattegronden van het type Elp: plattegrond 25a aan de noordwestzijde en de meerfasige plattegrond 25b aan de zuidoostzijde. Verder bleken huisplattegronden 1, 2, 4, 7, 8, 9, 14, 33 en 34 op basis van typologische kenmerken en/of aardewerkdateringen anders te moeten worden getypeerd en/of gedateerd dan Kooi en Waterbolk meenden.

Uitgaande van een theoretisch erf van 50 m x 50 m met de boerderij als centrale structuur, zijn 27 erven onderscheiden. Vijf erven dateren uit de Midden-Bronstijd (huis 11, 14, 32, 33/34 en 35). Deze vertegenwoordigen twee huisplaatsen met een onderlinge afstand van ruim een halve kilometer. Op de zuidelijke huisplaats volgen huis 33/34, 35 en 32 elkaar op, op de noordelijke huisplaats huis 11 en 14. De erven worden gekenmerkt door ‘lege ruimte’ en zijn niet afgebakend. Spiekers, bijgebouwen en kuilen komen wel voor, maar in kleine aantallen. De bijgebouwen liggen op korte afstand van de huizen met een voorkeur voor één zijde van het huis, terwijl kuilen juist aan de andere zijde liggen en op grotere afstand. Alle structuren zijn in deze periode noordwest-zuidoost georiënteerd. De indeling van het erf en de oriëntatie van structuren past grotendeels binnen de tradities op de Noord-Nederlandse zandgron-den. De voorkeur voor spiekers aan één zijde van het huis lijkt echter een regionale Drentse traditie te zijn.

In de Late-Bronstijd neemt de bewoningsdichtheid in alle deelgebieden toe, met uitzondering van deelgebieden A (noord) en F en G (zuid). De achttien erven (huis 4, 8, 9, 12, 13, 15-17, 19, 21, 24-28 en 30) uit deze periode vertegenwoordigen drie tot vijf gelijktijdig bewoonde huisplaatsen. De kern van de nederzetting bevindt zich in deelgebied D (negen huisplattegronden). De bewoning begint hier in de Midden-Bronstijd (huis 14), in de Late-Bronstijd gevolgd door huis 17, 19, 25a en 25b, en daarna door huis 15 en 16. Huizen 24 en 26 vertegenwoordigen mogelijk de laatste bewoningsfase. In deelgebied C kan de bewoning in de Late-Bronstijd (huis 12 en 13) ook een voortzetting zijn van de bewoning in de Midden-Bronstijd (huis 11). De drie huizen in deelgebied E begint de bewoning in de Late-Bronstijd ter plaatse van

(10)

huizen 27 en 28 om iets naar het zuiden op te schuiven naar huis 30 en vervolgens terug te keren naar de oorspronkelijke locatie. In deelgebied B dateren huizen 8 en 9 het vroegst. Waarschijnlijk gaat het om twee fasen van hetzelfde erf. Vervolgens wordt op de overgang van de Late-Bronstijd naar de Vroege-IJzertijd huis 4 gebouwd en vervolgens huis 7. Ook in de Late-Bronstijd zijn de erven niet afgebakend. Spiekers en bijgebouwen komen in deze periode vaker voor dan in de Midden-Bronstijd en liggen dicht bij het huis. Ze komen nu wel voor aan beide kanten, zowel aan de lange als aan de korte zijde. Kuilen komen verspreid op de meeste erven voor. De structuren hebben overwegend een noordwest-zuidoost oriëntatie, drie spiekers staan daar haaks op. De vindplaats Emmerhout past volledig binnen de supra-regionale ontwikkelingen op de Noord-Nederlandse zandgronden.

De bewoning in de (Vroege-) IJzertijd bestaat uit twee gelijktijdig bewoonde huis-plaatsen. Huizen 1 en 2 vertegenwoordigen twee fasen van hetzelfde erf, waarbinnen (activiteiten)zones zijn afgebakend rondom spiekers en kuilen. De huizen wijken typologisch af van wat gangbaar is in deze periode. De bijzondere erfinrichting en de vondsten van voor Noord-Nederland atypische aardewerkvormen kunnen wijzen op migratie van buiten (Noord-) Nederland. Het is niet duidelijk van waar. De deels afgebakende huisplaats waarop huis 6 staat, is niet aan een mogelijke voorganger te koppelen. Mogelijk bevindt deze zich buiten het opgegraven areaal. In de (Vroe-ge-) IJzertijd vindt een duidelijke verandering plaats in de oriëntatie van structuren. De huisplattegronden zijn westzuidwest - oostnoordoost georiënteerd en de vaste oriëntatie voor spiekers en bijgebouwen is losgelaten. De ruimtelijke indeling van het erf verandert. Spiekers en bijgebouwen komen geclusterd op alle erven voor en in beduidend grotere aantallen dan in voorgaande perioden. Kuilen(clusters) zijn in de (Vroege-) IJzertijd een vast onderdeel van het erf dat voor het eerst ook herkenbaar is afgebakend met hekwerken. De toename van het aantal spiekers en kuilen, de voor-keursplaatsing ten noorden en/of zuiden van het huis en de veranderende oriëntatie passen binnen de supra-regionale ontwikkelingen in het Noord-Nederlandse zandge-bied. Het algemene systeem van hekwerken dat vanaf de Vroege-IJzertijd in delen van Emmerhout voorkomt, past in een regionale Drentse ontwikkeling, maar de fysieke begrenzing van erf 6 en van zones binnen erven 1 en 2 lijkt binnen het Noord- Nederlandse zandgebied uniek te zijn.

Discussie en aanbevelingen

Voor het huidige onderzoek was de oorspronkelijke opgravingsdocumentatie niet be-schikbaar. Hierdoor kon deelvraag 1 slechts globaal worden beantwoord en deelvraag 8 helemaal niet. Ook kon niet worden vastgesteld op welk vlak (dus op welke diepte) archeologische sporen waren aangetroffen. Overlappende structuren zonder goede datering op basis van vondsten waren daarom niet ten opzichte van elkaar te dateren. Ook waren geen gegevens beschikbaar over de diepte, vorm en vulling van sporen. Hierdoor kon de wijze waarop paalkuilen zijn gegraven en opgevuld niet worden gebruikt om een relatie te leggen tussen verschillende structuren.

Inmiddels is gebleken dat de veldtekeningen en -kaarten van Angelslo en Emmerhout in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis zijn gearchiveerd en beschikbaar zijn voor raadpleging. Ook de dia’s van het onderzoek zijn nu waarschijnlijk te bekijken. Dit biedt mogelijkheden om het huidige onderzoek nog te verfijnen en aan te vullen. Waarschijnlijk kunnen ook de openstaande onderzoeksvragen dan alsnog worden beantwoord.

Tot slot kan de kennis en ervaring die is opgedaan met het digitaliseren en uitwerken van Emmerhout worden gebruikt om ook het deelgebied Angelslo uit te werken. Door dit niet alleen aan de hand van dezelfde onderzoeksvragen te doen, maar ook volgens dezelfde methode kan de ontwikkeling van de gehele vindplaats Angelslo-Emmerhout gedurende Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd worden onderzocht.

(11)
(12)

1

Inleiding

Het Biologisch-Archaeologisch Instituut (BAI; tegenwoordig Groninger Instituut voor Archeologie (GIA)) van de Rijksuniversiteit Groningen heeft in de jaren ’60 van de

20e eeuw grootschalige opgravingen uitgevoerd tijdens de bouw van de woonwijken Angelslo en Emmerhout ten noordoosten van het dorp Emmen (zie fig. 1.1). Hier-bij zijn archeologische resten aangetroffen uit het Paleolithicum (oude steentijd), Neolithicum (nieuwe steentijd), de Bronstijd en de Vroege-IJzertijd, waaronder plat-tegronden van boerderijen en bijgebouwen, graven, kuilen en omheiningen. Hoewel in de loop der jaren verschillende publicaties over de (voorlopige) resultaten van deze opgravingen zijn verschenen1, zijn de onderzoeksgegevens nooit volledig uitgewerkt. Om de informatie die het veldonderzoek heeft opgeleverd te ontsluiten, wil het Groninger Instituut voor Archeologie het onderzoek alsnog uitwerken. Het huidige onderzoek draagt hieraan bij door het digitaliseren van de analoge opgravingsdo-cumentatie, het analyseren van de gegevens en het uitwerken tot een rapport voor deelgebied Emmerhout (zie fig. 1.2).2

Fig. 1.1 De ligging van de wijken Emmerhout en Angelslo aan de noordoostzijde van Emmen.

1 In de jaren 1960 en 1970 zijn verschei-dene publicaties verschenen waarin kort de voorlopige resultaten van het onderzoek worden beschreven (Van der Waals 1962; 1963; 1967; 1968b; Van der Waals/Butler 1976). D. Stapert heeft in 1986 een artikel gepubliceerd over de Paleolithische vondsten. In de afgelopen jaren zijn publicaties verschenen over de (huis)plattegronden (Kooi 2008) en de graven (M. Luijten 2009; Arnoldussen/ Scheele 2012).

2 Het onderzoek voor het deelgebied Angelslo zou worden uitgevoerd door Rianne Everts. Zij heeft dit onderzoek echter voortijdig afgebroken. 530000 530000 535000 535000 255000 255000 260000 260000

Emmen

Emmerhout Angelslo 0 1000 2000m Emmen

(13)

1.1 Relevantie van het onderzoek

Vóór de implementatie van het Verdrag van Malta en de liberalisering van het archeo-logisch werkveld werd archeoarcheo-logisch veldonderzoek alleen uitgevoerd door univer-siteiten, enkele gemeenten en de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB; nu Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE)). Om diverse redenen zijn deze opgravingen vaak niet (volledig) uitgewerkt en gepubliceerd, waardoor veel waarde-volle informatie ontoegankelijk is. Dit geldt ook voor het onderzoek op de locaties An-gelslo en Emmerhout. Door de opgravingsdocumentatie van de locatie Emmerhout te digitaliseren, te analyseren en uit te werken, wordt deze informatie alsnog ontsloten. Het onderzoek is relevant op het niveau van de individuele structuren (microniveau), op het niveau van erven (mesoniveau) en op het niveau van de gehele vindplaats,

535000 535000 534500 534500 534000 534000 259000 259500 260000 259000 259500 260000 0 100 200 m

Huidige topografie Emmen Opgravingsputten Angelslo Opgravingsputten Emmerhout Opgravingsputten overig onderzoek

Fig. 1.2 De ligging van de opgravingsputten van Emmerhout en Angelslo geprojecteerd op de huidige topografie. Als grens tussen de twee deelgebieden is de Oude Markeweg aangehouden.

(14)

ook in relatie tot andere vindplaatsen uit dezelfde periode (macroniveau). Ten eerste draagt het uitwerken van de opgraving inclusief een analyse van het vondstmateriaal bij aan een betere datering en fasering van de (huis)plattegronden die in Emmerhout zijn aangetroffen. Deze informatie kan worden gebruikt om de typologie van huizen uit de periode Midden-Bronstijd - Vroege-IJzertijd verder te verfijnen en kan daarmee nieuwe inzichten geven in de (veranderingen in) huisbouwtradities gedurende deze periode.

Ten tweede kan door de inrichting van erven te bestuderen een beeld worden ge-vormd van de samenstelling en ruimtelijke ordening van erven in de periode Mid-den-Bronstijd - Vroege-IJzertijd. (Bij)gebouwen, waterputten, kuilen, afvalconcen-traties, omheiningen, hekwerken, etc. kunnen iets zeggen over hoe het boerenbedrijf functioneerde. Dit vormt een belangrijke bron van informatie over de agrarische bedrijfsvoering en de sociale ordening en ideeënwereld in de late prehistorie.3 Door de positie en oriëntatie van structuren binnen de erven te analyseren, kan worden on-derzocht of de inrichting van een erf volgens vaste regels of tradities gebeurde. Door de verschillende bewoningsfasen met elkaar te vergelijken worden veranderingen door de tijd heen zichtbaar.

Ten derde kan door de vindplaats Emmerhout te vergelijken met andere vindplaatsen uit dezelfde periode worden onderzocht in hoeverre sprake is van regionale overeen-komsten of verschillen in de wijze waarop erven in de Midden-Bronstijd - Vroege-IJ-zertijd werden geordend.

Het bestuderen van de erven van Emmerhout en het vergelijken hiervan met andere vindplaatsen draagt bij aan de beantwoording van onderzoeksvraag 104 binnen thema 5 Sociale en economische differentiatie van de Nationale Onderzoeksagenda Archeolo-gie 2.0: Welke veranderingen treden op in de samenstelling en ruimtelijke ordening van erven?

Daarnaast kan het onderzoek bijdragen aan de beantwoording van onderzoeksvragen binnen twee andere thema’s van de NOaA 2.0:

Thema 13: De verankering van het boerenbestaan

- Waar, wanneer en in welke mate verschijnen plaatsvaste, al dan niet gecompartimenteerde (zoals Celtic Fields) landbouwgronden, en hoe werden deze gecultiveerd? (NOaA 2.0-vraag 36)

Thema 21: De dynamiek van het landgebruik

- In hoeverre bestond er (inter)regionale en diachrone variatie in de afstand en frequentie waarover neder-zettingen, akkers en weidegronden werden verplaatst? (NOaA 2.0-vraag 24)

- In hoeverre concentreerde de bewoning zich in de IJzertijd op meer leemhoudende zandbodems? (NOaA 2.0-vraag 55)

- Hoe werden ruimte afgebakend en grenzen gemarkeerd? (NOaA 2.0-vraag 106) 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

Om gericht onderzoek te kunnen doen naar de (samenhang en context van de) aangetroffen structuren is een hoofdvraag en een aantal deelvragen geformuleerd. De hoofdvraag luidt:

Welke veranderingen vinden er plaats in de aard, spreiding en samenhang van bewoningssporen aangetroffen binnen de vindplaats Emmerhout vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

(15)

Regionale landschappelijke en archeologische context

1. Hoe zag het landschap in Emmerhout en omgeving er uit vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

2. Welke archeologische vindplaatsen uit de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd zijn er bekend uit de omgeving van Emmerhout?

Sporen en structuren (microniveau)

3. Wat is de ouderdom, aard en omvang van bewoningssporen binnen de vindplaats Emmerhout? a. Welke sporen en structuren zijn er binnen de vindplaats Emmerhout aanwezig?

b. Welke datering kan er op basis van typologische criteria en de ouderdom van vondstmateriaal aan de sporen en structuren op de vindplaats Emmerhout worden toegekend?

c. Welke fasen in aanbouw en verbouw zijn er te onderscheiden binnen de op de vindplaats Emmer-hout aangetroffen structuren?

d. De huisplattegronden van de vindplaats Emmerhout zijn eerder door P.B. Kooi (2008) geanaly-seerd en op basis van typologische kenmerken gedateerd. H.T. Waterbolk (2009) komt voor drie van deze plattegronden tot een andere typochronologische datering. In hoeverre wijkt de onder b. en c. toegekende datering en fasering af van de analyses van Kooi en Waterbolk?

Erven en erfinrichting (mesoniveau)

4. Welke erven zijn er per periode te onderscheiden binnen de vindplaats Emmerhout?

5. Welke verschillen (of overeenkomsten) in de oriëntatie van de structuren en ruimtelijke indeling van het erf zijn er aan te wijzen vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

Ruimtelijke spreiding en context (meso- en macroniveau)

6. Wat is de spreiding van de bewoningssporen uit de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd over de vindplaats Emmerhout?

7. Hoe ontwikkelt de nederzetting binnen de vindplaats Emmerhout zich vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

8. Wat is de relatie tussen het natuurlijke landschap en de spreiding van de bewoningssporen uit de Midden-Bronstijd, Late-Bronstijd en de Vroege-IJzertijd van de vindplaats Emmerhout?

Nederzetting in een groter kader (macroniveau)

9. In hoeverre is de inrichting en ontwikkeling van erven vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroe-ge-IJzertijd op de vindplaats Emmerhout onderdeel van een regionale ontwikkeling op Drents Plateau? 10. In hoeverre is de inrichting en ontwikkeling van erven vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de

Vroege-IJzertijd op de vindplaats Emmerhout onderdeel van een supra-regionale ontwikkeling op de Noord-Nederlandse zandgronden?

1.3 Beperkingen van het onderzoek 1.3.1 Onderzochte periode

Naast een ruimtelijke beperking (deelgebied Emmerhout, oftewel het gebied ten noorden van de Oude Markeweg) kende het onderzoek een beperking voor wat betreft de onderzochte archeologische perioden. Gezien de aard van de bewoningssporen uit het Paleolithicum (losse vondsten)4 en het Neolithicum (enkele graven en kuilen, losse vondsten)5 en de beperkte tijd die beschikbaar was voor het onderzoek, is in overleg met S. Arnoldussen (GIA) en P. Jongste (Saxion) besloten het onderzoek toe te spitsen op de periode van de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd. Sporen uit het Neolithicum en de Vroege-Bronstijd worden wel benoemd in het rapport, maar deze perioden zijn vanwege het ontbreken van duidelijke woonstructuren niet meege-nomen in de analyses van de oriëntatie van structuren en de inrichting van erven.

1.3.2 Beschikbaarheid opgravingsdocumentatie

Van de oorspronkelijke documentatie van de opgravingen in Angelslo en Emmerhout 4 Van der Waals 1962; 1963; 1967; 1968b;

Stapert 1986.

5 Van der Waals 1962; 1963; 1967; 1968b; Kooi 2008; Arnoldussen/Scheele 2012.

(16)

waren alleen de vondstenboekjes en de dagverslagen beschikbaar. De oorspronkelijke veldtekeningen en -kaarten zijn weliswaar enkele jaren geleden overgedragen aan het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis, maar waren daar nog niet op zodanige wijze gearchiveerd dat deze geraadpleegd konden worden. In overleg met S. Arnoldussen is daarom besloten om voor het digitaliseren van de opgravingsgegevens gebruik te maken van tekeningen die eerder door G. Delger en P.B. Kooi zijn vervaardigd. Het betreft hier vooral zogeheten alle-sporen-kaarten, die zijn vervaardigd op basis van de oorspronkelijke veldtekeningen (zie Hoofdstuk 2 Methoden en technieken).

Van vier opgravingsputten die in de dagverslagen worden genoemd, kon de ligging niet worden achterhaald. Het betreft put 19, waarin alleen ploegsporen zouden zijn waargenomen, en de putten 20, 21 en 22 die volgens de dagverslagen geen sporen bevatten.6

1.3.3 Beperkingen van het vondstmateriaal

Uit een inventarisatie van het in het archeologisch depot in Nuis aanwezige vondst-materiaal (zie hoofdstuk 2) bleek dat niet alle vondsten (meer) in het depot aanwezig zijn. Met name de meer tot de verbeelding sprekende vondsten zoals natuurstenen bijlen en complete potten bleken ‘verdwenen’. Van een aantal potten uit Angelslo is geconstateerd dat deze zich bevinden in de collectie van het Drents Museum te Assen.7 Behalve ‘verdwenen’ vondsten, zijn er ook vondstnummers aangetroffen waarvan de inhoud totaal afwijkt van de informatie uit de oorspronkelijke vondstenboekjes. Om-dat bekend is Om-dat het vondstmateriaal ten minste één keer is gesorteerd en omgepakt8, kon niet met zekerheid worden gesteld dat de koppeling van dit materiaal met het vondstnummer nog correct was. Deze vondsten zijn daarom niet gebruikt voor het bepalen van de ouderdom van sporen en/of structuren.

1.3.4 Oorspronkelijke onderzoeksmethodiek

De opgravingen binnen het onderzoeksgebied Emmerhout hebben plaatsgevonden in de periodes 29 september tot 18 november 1966, 20 maart tot 1 december 1967 en 8 april tot 22 november 1968. De opzet van het veldonderzoek werd in eerste instantie bepaald door de volgorde van de aanleg van wegcunetten en bouwputten ten behoe-ve van de nieuwbouw. De uitgegrabehoe-ven bouwputten en cunetten werden regelmatig gecontroleerd op het voorkomen van archeologische resten.9 Wanneer sporen van bewoning werden aangetroffen, zijn afhankelijk van de beschikbare tijd, ruimte en financiële middelen, in overleg met de gemeente opgravingsputten aangelegd.10 Voor het aanleggen en uitbreiden van de opgravingsputten werd gebruik gemaakt van bull-dozers11 en draglines van plaatselijke bedrijven12. Na het verwijderen van de archeolo-gisch niet-relevante lagen werden de vlakken door arbeiders handmatig opgeschaafd. Ook het verdiepen van de putten naar een volgend vlak gebeurde handmatig.13 Het is niet bekend of alle bouwputten en cunetten door de archeologen zijn gecon-troleerd. De dagverslagen doen vermoeden dat er meer putten zijn gecontroleerd dan in het puttenoverzicht zijn terug te vinden. Waarschijnlijk betreft dit putten waar na het uitgraven alleen de profielen en de stort zijn geïnspecteerd op het voorkomen van archeologisch vondstmateriaal, maar waar tijdens het uitgraven geen controle van ar-cheologisch relevante niveaus heeft plaatsgevonden. In de dagverslagen wordt in ieder geval verwezen naar dergelijke inspecties.14

1.3.5 Beperkingen in oppervlak

De wijken Angelslo en Emmerhout hebben een gezamenlijk oppervlak van 403 hectare. Hiervan is slechts 10,86 ha oftewel 2,7% onderzocht.15 Binnen het deelge-bied Emmerhout is sprake van twee afzonderlijke opgravingsclusters (zie fig. 1.2). Het zuidelijke cluster sluit aan bij het deelgebied Angelslo. Het noordelijke cluster ligt rondom het huidige winkelcentrum Emmerhout. In de tussengelegen zone van circa 250 meter lijkt geen onderzoek te hebben plaatsgevonden. Dit geldt ook voor de circa 1 kilometer brede zone ten oosten van de opgravingen, tot aan de Rondweg. Waarom deze gebieden niet zijn onderzocht, is niet bekend.

6 Meijer 1968.

7 Tijdens een bezoek aan de tentoonstelling ‘Het verdronken land is vruchtbaar’ in het Gronings Museum op 9 januari 2014 bleek dat hier vijf potten waren opgesteld die in bruikleen waren van het Drents Museum. Het betrof drie potten uit het Vroeg-Neolithicum en twee potten uit de Midden-Bronstijd, alle afkomstig van de vindplaats Angelslo. 8 Uit de documentatie van een door A. Ufkes in

2007 uitgevoerde analyse van een deel van het vondstmateriaal (zie hoofdstuk 2) blijkt dat Bert Huiskes al eerder een inventarisatie van het vondstmateriaal heeft uitgevoerd. Hierbij zijn ook de vondstnummers gesplitst (bijv. vondstnummer 69 is gesplitst in 69, 69a, 69b, 69c en 69d).

9 Meijer 1967; 1968. 10 Kooi 2008, 327.

11 In de dagverslagen wordt verwezen naar het gebruik van de ‘75A’. Waarschijnlijk gaat het hier om een Michigan 75A bulldozer. 12 De firma’s Van Os en Brands, die ook het

grondverzet voor de wijkaanleg uitvoerden; Kooi 2008, 327.

13 Meijer 1967; 1968. 14 Meijer 1967; 1968.

15 Dit is het totaal onderzochte oppervlak van Angelso en Emmerhout inclusief de overige onderzoeken (zie fig. 1.2).

(17)

1.3.6 Post-depositionele processen

De kwaliteit van de grondsporen was als gevolg van post-depositionele processen16 niet altijd optimaal. De bodem bleek her en der verstoord, waardoor een deel van de sporen slecht of niet meer zichtbaar was. De opgravers wijten dit onder meer aan vroegere bosvegetatie17, maar historische kaarten laten zien dat het bos zich niet tot in het onderzoeksgebied uitstrekte.18 In de noordelijke putten (deelgebied A) werd de opgraving gehinderd doordat de grond veel natuurlijk grind en stenen bevatte. In deze putten was geen dekzand meer aanwezig, maar lag de bouwvoor direct op het verweerde keileem.19 Ook op andere locaties was het oorspronkelijke maaiveld door zandverstuivingen deels weggestoven, zodat alleen diepere grondsporen bewaard waren gebleven.20

Omdat tijdens het onderzoek de voorbereidingen voor de bouw van de nieuwe wijk al volop in gang waren, waren sommige delen van plattegronden al vergraven als gevolg van de aanleg van onder meer wegcunetten en rioleringssleuven.21 Ook bleken in het onderzochte gebied 19e-eeuwse ontginningsgreppels (esgreppels) aanwezig.

Daarnaast had in een lokale depressie in de Tweede Wereldoorlog particuliere turfwin-ning plaatsgevonden, waardoor de bodem tot op grote diepte was vergraven en even-tuele archeologische sporen verdwenen waren.22 De loop van een voormalige zandweg naar Emmerschans heeft met name in put 4, 4a en 4b gezorgd voor het verloren gaan van archeologische sporen.23

1.3.7 Veldomstandigheden

Tot slot hebben de wisselende weersomstandigheden tijdens het onderzoek invloed gehad op de zichtbaarheid van archeologische sporen. Door droogte en verstuiving waren de opgravingsvlakken niet altijd even goed leesbaar. In het geval van grote droogte is geprobeerd de ‘leesbaarheid’ van de opgravingsvlakken te verbeteren door deze te besproeien.24

1.4 Afwijkingen ten opzichte van het Plan van Aanpak

Voorafgaand aan het onderzoek is een Plan van Aanpak (PvA) opgesteld, waarin de probleemstelling en de onderzoeksvragen zijn geformuleerd, en waarin de beoogde onderzoeksmethoden zijn beschreven. Het onderzoek kon echter niet volledig volgens het PvA worden uitgevoerd. In overleg met D.C.M. Raemaekers (GIA), S. Arnoldussen (GIA) en P. Jongste (Saxion)25 is besloten de onderzoeksvragen op onderstaande wijze aan te passen.

Ten eerste zijn de vragen over de begrenzing van de vindplaats en de aanwezigheid van archeologische resten buiten het onderzochte terrein komen te vervallen. Omdat het gebied rondom de vindplaats tijdens de wijkaanleg in de jaren ’60 van de twin-tigste eeuw volledig bebouwd is, zijn hier geen intacte archeologische resten meer te verwachten. In plaats van deze vragen is een onderzoeksvraag opgesteld met betrek-king tot het voorkomen van vindplaatsen in de omgeving (vraag 2).

Ten tweede zijn de onderzoeksvragen betreffende de vondstsamenstelling (materië-le cultuur, eventue(materië-le handelscontacten, bijzondere contexten zoals ambachtszones) vervallen. De eerste reden hiervoor is dat het voor het identificeren van bijzondere contexten nodig is om vondsten aan specifieke sporen of locaties te kunnen koppelen. Tijdens de opgravingen zijn veel vondsten echter per vlak of put verzameld, wat de mogelijkheden voor het herkennen van bijzondere contexten beperkt. Ook is vanwege het niet beschikbaar zijn van de originele opgravingsdocumentatie een deel van de vondsten niet (meer) aan sporen te relateren (zie boven). De tweede reden is dat de door student G. Nieuwlaat uitgevoerde vondstanalyse voor het onderhavige onderzoek alleen was gericht op de determinatie van het aardewerk (zie hoofdstuk 2 Methoden en technieken). Hierbij is geen aandacht besteed aan de mogelijke herkomst van het aardewerk, noch aan andere vondstcategorieën. Binnen het huidige project ontbraken de mogelijkheden en de tijd om een nadere analyse uit te voeren.

16 Processen die hebben plaatsgevonden sinds het archeologisch materiaal in de bodem is terechtgekomen. Hieronder worden zowel natuurlijke processen (bijvoorbeeld erosie of bodemvorming) als antropogene processen (bijvoorbeeld ploegen of afgraven) verstaan. 17 Meijer 1967.

18 hisgis.nl/projecten/drenthe; topotijdreis.nl. 19 Meijer 1968.

20 Op andere plaatsen was het oorspronkelijke maaiveld afgedekt door een laag stuifzand, waardoor de plattegronden juist gedetailleerd bewaard zijn (Meijer 1968).

21 Meijer 1967; 1968. 22 Meijer 1968. 23 Meijer 1967.

24 Meijer 1967; 1968; Kooi 2008, 327. 25 Het afstudeertraject is gestart in het studiejaar

2012/2013 met E. Akkerman als afstu-deerbegeleider vanuit Saxion. Vanaf 2014 is P. Jongste vanuit Saxion de afstudeerbegeleider.

(18)

Ten derde is de vraag met betrekking tot de relatie tussen de huisplattegronden en grafmonumenten komen te vervallen. Over de in Angelslo en Emmerhout aangetroffen grafmonumenten is eerder een publicatie verschenen.26 In overleg met S. Arnoldussen is besloten het huidige onderzoek te richten op de (huis)plattegronden en erven. Ten vierde is de vraag met welke nederzettingen in Nederland en daarbuiten de vindplaats Emmerhout te vergelijken is (vraag 14) vervangen door twee specifiekere onderzoeksvragen (9 en 10). Deze twee nieuwe vragen richten zich op de verschillen dan wel overeenkomsten van de vindplaats Emmerhout met andere vindplaatsen op het Drents Plateau en met vindplaatsen uit de gehele regio (Noord)oost-Nederland. Hierbij gaat daarbij specifiek om de erfinrichting en -ontwikkeling in de periode Midden-Bronstijd tot en met Vroege-IJzertijd. Het doel van deze vragen is om te on-derzoeken of er sprake is van regionale of supra-regionale patronen in de ruimtelijke indeling van het erf en de veranderingen hierin door de tijd heen. Van een vergelijk met de vindplaats Angelslo moest worden afgezien. Doordat dit deel van de opgra-ving Angelslo-Emmerhout niet volledig is uitgewerkt, zijn er geen geschikte gegevens beschikbaar voor een dergelijke analyse.

Tot slot zijn de overige onderzoeksvragen opnieuw geformuleerd en waar nodig aangevuld en verduidelijkt. Voor de volledigheid zijn de oorspronkelijke onderzoeks-vragen opgenomen in bijlage II.

1.5 Leeswijzer

Het eerste hoofdstuk, waar deze leeswijzer deel van uitmaakt, bestaat uit een inlei-ding waarin het kader en de beperkingen van het onderzoek worden geschetst. In het tweede hoofdstuk wordt beschreven welke methoden en technieken zijn gebruikt bij het inventariseren, digitaliseren en analyseren van de opgravingsgegevens. Het derde hoofdstuk behandelt de context en achtergrond van het onderzoek in de vorm van relevante archeologische theorieën over het voorkomen van sporen en structuren, en de inrichting en verplaatsing van erven in de periode Midden-Bronstijd tot en met Vroege-IJzertijd.

Hoofdstuk 4 schetst de regionale landschappelijke en archeologische context van het onderzoeksgebied Emmerhout aan de hand van het ontstaan en de ontwikkeling van het landschap en de archeologische vindplaatsen uit de omgeving van Emmerhout. In hoofdstuk 5 en 6 worden de resultaten van het archeologisch onderzoek in deel-gebied Emmerhout behandeld. Hoofdstuk 5 behandelt de aangetroffen sporen en structuren. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens ingegaan op het systeem van de neder-zetting: welke erven zijn er te onderscheiden, hoe zijn deze erven ingericht en wat is de verspreiding over de vindplaats? Hierbij worden op basis van de aangetroffen huis-plattegronden drie fasen/tijdvakken onderscheiden, namelijk de Midden-Bronstijd, de Late-Bronstijd en de Vroege-IJzertijd.

In hoofdstuk 7 wordt de inrichting en ontwikkeling van de erven van Emmerhout in een breder kader geplaatst. Per onderscheiden periode worden de ruimtelijke kenmer-ken van de erven in Emmerhout vergelekenmer-ken met erven van andere vindplaatsen op het Drents Plateau en uit (Noord)oost-Nederland als geheel.

Hoofdstuk 8 bevat de conclusie van het onderzoek in de vorm van een beantwoor-ding van de onderzoeksvragen. Daarna volgt in hoofdstuk 9 een korte discussie van de onderzoeksresultaten. Tot slot worden in hoofdstuk 10 enkele aanbevelingen gedaan voor aanvullend en toekomstig onderzoek. Het rapport wordt afgesloten met een lite-ratuurlijst. In de bijlagen zijn onder andere een overzicht van de sporen en structuren per deelgebied, de alle-sporen-kaarten (digitaal) en een vondstcatalogus (digitaal) te vinden.

(19)
(20)

2

Methoden en technieken

2.1 Voorbereidende werkzaamheden 2.1.1 Inventariseren opgravingsinformatie

Voorafgaand aan het onderzoek is een inventarisatie gemaakt van de voor het onder-zoek relevante beschikbare informatie. Hieruit bleek dat de originele dagverslagen van de opgravingscampagnes van 1967 en 1968 nog op het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) aanwezig waren.27 Dat gold ook voor de originele vondstenboekjes waarin tijdens het veldwerk per vondstnummer kort is aangegeven waaruit de vondst bestond en uit welke put of welk spoor deze afkomstig was. G. Nieuwlaat, student aan het GIA, heeft de informatie uit de vondstenboekjes overgenomen in een Excel-be-stand om deze beter toegankelijk te maken.28

Daarnaast was een Excel-bestand beschikbaar met daarin de resultaten van een in 2007 door aardewerkspecialist A. Ufkes uitgevoerde analyse van een deel van het vondst-materiaal van Angelslo-Emmerhout. In dit bestand is per vondstnummer aangegeven welke materiaalcategorieën aanwezig zijn, in het geval van aardewerk hoeveel wand-, rand- en bodemscherven het betreft en wat de vermoedelijke datering van de vond-sten is. In welk kader dit onderzoek heeft plaatsgevonden, is niet bekend. Ook zijn de resultaten niet gepubliceerd.29 De voor het onderzoeksgebied Emmerhout relevante gegevens uit het Excel-bestand zijn als digitale bijlage opgenomen bij het onderhavige rapport.

Uit de documentatie van A. Ufkes blijkt dat B. Huiskes30 al eerder een inventarisatie van het vondstmateriaal heeft uitgevoerd. Huiskes heeft destijds de vondstnummers gesplitst, waarbij de verschillende ‘subnummers’ zijn onderscheiden met een letter (bijv. vondstnummer 69 is gesplitst in 69, 69a, 69b, 69c en 69d). Het is niet bekend op basis van welke criteria deze splitsing heeft plaatsgevonden. De materiaalcategorie lijkt in ieder geval geen rol te hebben gespeeld, omdat per subnummer nog steeds verschillende materiaalcategorieën aanwezig zijn en sommige materiaalcategorieën in meerdere subnummers voorkomen. Van de inventarisatie van Huiskes waren geen gegevens beschikbaar, anders dan enkele opmerkingen in het Excel-bestand van Ufkes. De vondsten zelf zijn opgeslagen in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis. Om een overzicht te krijgen van de nog aanwezige vondsten, is samen met D.C.M. Raemaekers, S. Arnoldussen, G. Nieuwlaat, R. Everts, R. Rap en N. de Vries tweemaal een bezoek gebracht aan het depot. Gedurende deze twee dagen is een overzicht gemaakt van alle nog aanwezige vondstnummers van de opgravingen in Angelslo en Emmerhout. Uiteindelijk bleken voor het onderzoeksgebied Emmerhout de vondst-nummers 3, 79, 125, 143, 196 en 231 te ontbreken. Daarnaast waren enkele meer tot de verbeelding sprekende vondsten zoals (fragmenten van) natuurstenen bijlen niet meer aanwezig.

De vondsten zijn vervolgens gesplitst naar materiaalcategorie en opnieuw verpakt. Omdat de door Huiskes toegekende subnummers ook door Ufkes zijn gehanteerd en er geen reden was om hiervan af te wijken, is in overleg met S. Arnoldussen besloten om deze subnummers te handhaven.

De oorspronkelijke veldtekeningen/-kaarten waren niet beschikbaar (zie §1.3). Wel waren de door tekenaar G. Delger vervaardigde analoge alle-sporen-kaarten, zoals op-genomen in de publicatie van P.B. Kooi (2008), beschikbaar. Deze alle-sporen-kaarten zijn gebaseerd op de originele veldtekeningen. De door Delger en Kooi gehanteerde onderverdeling van Angelslo-Emmerhout in 13 deelplannen (A t/m M) is ook in het

27 Van de opgravingen in 1966 zijn geen dagver-slagen teruggevonden.

28 Het betreffende Excel-bestand is als digitale bijlage bij dit rapport gevoegd.

29 Het betreffende Excel-bestand: Angelslo_Emmerhout dec07_vondstenlijst_ depot was in bezit van het GIA. 30 Huiskes is onder andere verbonden aan de

Drents Prehistorische Vereniging. In welk kader en met welk doel hij deze inventarisatie heeft uitgevoerd is niet bekend.

(21)

huidige onderzoek gebruikt. Voor het onderzoeksgebied Emmerhout zijn de deelplan-nen A t/m G relevant (zie fig. 2.1).

Naast de alle-sporen-kaarten was op het GIA een tekeningenmap aanwezig met door Delger en Kooi vervaardigde werktekeningen. Het betreft tekeningen waarop (moge-lijke) structuren zijn aangeduid, periodetekeningen waarop de locatie van vondsten per periode is aangegeven en tekeningen waarop de resultaten van 14C-dateringen zijn vermeld. Deze werktekeningen zijn voorafgaand aan het huidige onderzoek geïnventa-riseerd, genummerd en gescand.

Tot slot was nog een beperkte hoeveelheid digitale informatie beschikbaar die was verzameld door S. Arnoldussen en E.E. Scheele. Het betrof bestanden van de ligging en nummering van de onderzochte putten, van de ligging van de graven en van de globale hoogtegegevens van het onderzoeksgebied Angelslo-Emmerhout.

2.1.2 Digitaliseren van analoge gegevens

Nadat de beschikbare informatie was verzameld, zijn de analoge tekeningen door N. van der Mei gedigitaliseerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van MapInfo Professional. MapInfo is een zogeheten Geografisch Informatie Systeem (GIS) waarin geografische data kan worden gekoppeld aan informatie uit een database. Voor het digitaliseren

30 29 8 17 27 28 9 12 4c 3 1 2 1610 18 4 4b 4a 5 14 23 26 13 25 11 6 7 24 15 Kalkputten Veenprofiel I Veenprofiel II Veenprofiel III A B C D F E G 0 100 200 m 534500 259000 259500 259000 259500 535000 534500 535000

Huidige topografie Emmerhout Deelgebied met letter

Opgravingsput met nummer / naam 10

A

Fig. 2.1 Ligging van de opgravingsputten en de deelplannen A t/m G binnen het deelgebied Emmerhout, geprojecteerd op de huidige topografie.

(22)

zijn vier MapInfo-tabellen aangemaakt die niet opgenomen zijn in bijlage III maar op verzoek beschikbaar kunnen worden gesteld.

Putten

Voor het digitaliseren van de omtrek van alle putten binnen het onderzoeksgebied Em-merhout is de tabel dig_EMMERHOUT_putgrenzen aangemaakt. De begrenzing en de naam van de onderzoeksputten is overgenomen uit de alle-sporen-kaarten, de hierboven genoemde tekeningenmap en de door S. Arnoldussen en E.E. Scheele verzamelde in-formatie. De informatie is vervolgens op een aantal punten aangevuld en gecorrigeerd op basis van de dagverslagen en vondstenboekjes.31

Hoewel de meeste onderzoeksputten tijdens de opgraving een nummer hebben ge-kregen, zijn er ook putten die alleen bekend zijn onder een putnaam (Veenprofiel I, II en III en Kalkputten; zie fig. 2.1). Bij het digitaliseren zijn de oorspronkelijke put-nummers en putnamen gehandhaafd. De ligging van de in de dagverslagen genoemde putten 19, 20, 21 en 22 kon niet worden achterhaald.

Binnen het onderzoeksgebied is ook sprake van putten zonder aanduiding. Het betreft waarschijnlijk bouwputten waarin geen archeologische sporen aanwezig waren of waarvan de aanleg niet onder archeologische begeleiding heeft plaatsgevonden. De omtrek van deze putten is wel opgenomen in de digitale tekeningen, maar deze put-ten hebben geen nummer of naam gekregen.

Sporen

Voor het digitaliseren van de sporen is de tabel dig_EMMERHOUT_sporen aangemaakt. In deze tabel zijn alle archeologische sporen opgenomen die tijdens de opgraving binnen het onderzoeksgebied Emmerhout zijn gedocumenteerd. Deze sporen zijn overgeno-men van de alle-sporen-kaarten en de tekeningen uit de tekeningenmap. Omdat de originele velddocumentatie niet beschikbaar was, konden geen vlaknummers worden achterhaald. Alle sporen zijn daarom gedigitaliseerd als zijnde gelegen in één vlak. Vandaag de dag is het gebruikelijk om sporen tijdens een opgraving te nummeren. Dit maakt het mogelijk om aanvullende spoorinformatie (diepte, coupevorm, kleur, textuur etc.) vast te leggen in een database en deze te koppelen aan de digitale opgra-vingstekeningen. Ook kan zo een koppeling worden gemaakt tussen de vondsten en de sporen waaruit deze afkomstig zijn. Tijdens de opgravingen in Angelslo en Emmer-hout zijn de sporen niet genummerd. Omdat er geen aanvullende spoorinformatie was en de vondsten op een andere manier aan de sporen gekoppeld konden worden (zie onder Vondsten en monsters), is in overleg met S. Arnoldussen besloten de sporen niet alsnog te nummeren.

Recente en niet-antropogene sporen

Om onderscheid te kunnen maken tussen archeologische sporen en de (sub)recente en natuurlijke (niet-antropogene) sporen, is de tabel dig_EMMERHOUT_sporen_recent aangemaakt. In deze tabel zijn alle recente en natuurlijke sporen opgenomen die tijdens de opgraving binnen het onderzoeksgebied Emmerhout zijn gedocumenteerd. Om te bepalen welke sporen hiertoe gerekend konden worden, is gebruik gemaakt van de analoge alle-sporen-kaarten, aangevuld met de eerdergenoemde werktekenin-gen.

Tijdens het veldwerk zijn sporen opgetekend die naar hun vorm worden aangeduid als ‘hoefijzervormige grondsporen’. Aangenomen werd dat deze sporen van antropogene oorsprong waren. In de dagverslagen en vondstenboekjes zijn deze sporen benoemd als hutkom. Inmiddels is bekend dat het hier boomvallen (boomkuilen) betreft. Dergelijke sporen ontstaan wanneer na het omvallen van een boom het ontstane gat opgevuld raakt met humeuze grond van de kluit en van het omringende oppervlak. Het kleurverschil dat hierdoor ontstaat tussen het opgevulde gat en de omringende grond, kan voor een antropogeen spoor worden aangezien.32 Alle sporen waarvan de vorm duidt op boomvallen, zijn opgenomen in de tabel met recente en natuurlijke

31 Uit de dagverslagen en vondstenboekjes is gebleken dat de put die eerder was aangeduid als put 28 eigenlijk put 29 is. De put die tot nu toe was aangeduid met nummer 29 blijkt in werkelijkheid put 30 te zijn. Omdat put 28 volgens de dagverslagen leeg was, is aangenomen dat dit de kleine put ten westen van put 29 is. Verder is gebleken dat de put die tot nu toe was aangeduid met nummer 12 eigenlijk bestaat uit twee putten, namelijk put 12 en put 18. De grens tussen deze twee putten is zo goed mogelijk vastgesteld op basis van de omschrijvingen in de dagverslagen. 32 Kooi 1974, 60.

(23)

sporen. In de kolom OPMERKINGEN in het MapInfo-bestand is vermeld dat het hier vermoedelijk boomvallen betreft.

Vondsten en monsters

Alle vondsten en monsters waarvan de (globale) vondstlocatie achterhaald kon wor-den, zijn opgenomen in de tabel dig_EMMERHOUT_vondsten. Hierbij is uitgegaan van de vondstlocaties zoals deze zijn aangegeven op periodetekeningen uit de tekeningenmap (zie §2.1). Vervolgens is deze informatie gecontroleerd aan de hand van de omschrij-vingen in de vondstenboekjes en waar nodig aangevuld en aangepast. 39 vondsten waarvan bekend was uit welke put ze afkomstig waren, maar die niet (meer) konden worden gekoppeld aan een spoor, zijn voor de volledigheid wel opgenomen in de tabel voor vondsten. Van 22 vondstnummers kon niet meer worden achterhaald uit welke put ze afkomstig waren. Tijdens de analyse is op basis van het vondstnummer een tijdelijke koppeling gemaakt tussen de Excel-tabel van G. Nieuwlaat (zie onder) en de MapInfo-tabel voor vondsten. Zodoende kon de datering van de vondsten in MapInfo inzichtelijk worden gemaakt.

2.1.3 Interpreteren van sporen

Na het inventariseren en digitaliseren van de beschikbare gegevens is de aard van de sporen bepaald. Omdat de oorspronkelijke tekeningen niet te raadplegen waren, kon de diepte en vorm van de doorsnede niet worden meegewogen bij het bepalen van de aard van de sporen. Daarom is uitgegaan van de vorm en afmeting van het betreffen-de spoor in het vlak en van betreffen-de informatie uit betreffen-de vondstenboekjes en dagverslagen. In totaal zijn binnen deelgebied Emmerhout ruim 7000 sporen aangetroffen, waaronder kuilen en silo’s, paalkuilen, (wand)greppels, haarden/ovens, ploegsporen en infiltra-tieplekken33.

2.1.4 Vondstenanalyse

De aardewerkvondsten zijn in het kader van het invullen van vrije studieruimte in 2012-2013 geanalyseerd door 4e-jaars GIA-student G. Nieuwlaat met ondersteuning van S. Arnoldussen en J.N. Lanting. Al het aardewerk is geteld, gewogen, gedeter-mineerd en gedateerd. Ook is gekeken of er sprake was van versieringen en of het aardewerk sporen van verbranding vertoonde. De resultaten van deze analyse zijn verwerkt in een Excel-tabel en daarna samen met informatie over de inhoud van de vondstdozen in het depot opgenomen in een database. De voor het onderzoeksgebied Emmerhout relevante gegevens uit het Excel-bestand zijn als digitale bijlage opgeno-men bij het dit rapport. Andere vondstcategorieën zijn niet geanalyseerd.34 Relevante informatie over deze vondsten is voor zover beschikbaar ontleend aan de gegevens van A. Ufkes.

2.2 Literatuuronderzoek

Om deelvraag 3 te kunnen beantwoorden is voorafgaand aan de analyse literatuuron-derzoek gedaan naar sporen en structuren die in nederzettingen uit de Midden-Brons-tijd tot en met de Vroege-IJzerMidden-Brons-tijd voor kunnen komen. Hierbij is vooral gekeken naar de geldende theorieën ten aanzien van typologische kenmerken van huisplattegronden en de mogelijke dateringen die hieraan gekoppeld kunnen worden. De resultaten zijn opgenomen in paragraaf 3.1. Om deelvraag 3d te kunnen beantwoorden is daarnaast gekeken naar de analyse die P.B. Kooi heeft gemaakt van de vindplaatsen Emmerhout en Angelslo35 en naar de typologische indeling van enkele plattegronden uit Emmer-hout door H.T. Waterbolk36. De resultaten zijn opgenomen in paragraaf 3.4. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de landschappelijke en archeologische context van het onderzoeksgebied Emmerhout. Om deelvraag 1 en uiteindelijk deelvraag 8 te kunnen beantwoorden is aan de hand van literatuur37, aardkundige kaarten38 en hoogtegegevens gekeken naar de ontstaansgeschiedenis van het landschap in dit deel van Drenthe. Vervolgens is gekeken naar de landschappelijke situering en bodemge-steldheid van het onderzoeksgebied zelf. De informatie uit de aardkundige kaarten en algemene literatuur is hiervoor aangevuld met historische kaarten en informatie uit de 33 Onder infiltratieplekken worden plekken

verstaan waar de grond is verkleurd als gevolg van aanrijking met organische stoffen zoals mest. Dergelijke verkleuringen kunnen wijzen op bijvoorbeeld stalling van vee of de aanwe-zigheid van een zodenwand.

34 Andere vondstcategorieën van de vindplaats Emmerhout zijn natuursteen, bewerkt en onbewerkt vuursteen, verbrand bot (vooral crematieresten) en enkele houtskoolmonsters. 35 Kooi 2008.

36 Waterbolk 2009.

37 Onder andere De Mulder et al. 2003., Berendsen 2004 en Spek 2004. 38 Onder andere de fysisch-geografische kaart

van de Provinciale Planologische Dienst van Drenthe.

(24)

opgravingen zoals de dagverslagen en foto’s van profielen. Om deelvraag 2 te kunnen beantwoorden is gekeken naar de in Archis39 geregistreerde vindplaatsen en eerder uit-gevoerde onderzoeken. Van de relevante onderzoeken zijn vervolgens de onderzoeks-rapporten geraadpleegd.

2.3 Sporen en structuren (microniveau)

Voor de beantwoording van deelvraag 3 is na het literatuuronderzoek (zie boven) op basis van de gedigitaliseerde gegevens gekeken welke structuren binnen het onder-zoeksgebied Emmerhout aanwezig zijn en wat op basis van typologische kenmerken en aardewerkvondsten de vermoedelijke datering hiervan is.

Eerst is bepaald welke sporen bij de door P.B. Kooi genoemde structuren horen. Vervol-gens is op basis van de alle-sporen-kaarten en de werktekeningen gekeken of er nog meer structuren konden worden herkend. Dat heeft acht nog niet eerder gepubliceer-de (vermoegepubliceer-delijke) structuren opgeleverd (zie hoofdstuk 5 en bijlage I). Enkele hier-van waren al aangegeven op de werktekeningen hier-van Kooi; enkele andere zijn tijdens het onderhavige onderzoek herkend.

Vervolgens is gekeken naar de typologische kenmerken van de plattegronden. Er is nagegaan hoe de betreffende structuur past binnen de bestaande typologieën (zie hoofdstuk 3) en wat op basis van typologische kenmerken de datering van de platte-grond is. Ook is gekeken naar sporen van verbouwing, zoals extra of dubbele paalkui-len. Daarna is gekeken welke datering aan de plattegronden kan worden toegewezen op basis van het vondstmateriaal uit de sporen en uit de in het verleden uitgevoerde 14C-dateringen.

Alle structuren zijn genummerd, waarbij zoveel mogelijk de structuurnummering van Kooi is gehandhaafd. De acht ‘nieuwe’ structuren hebben de nummers 101 t/m 108 gekregen. De nummering van de schuren, spiekers en andere bijgebouwen is gelijk gebleven aan de nummering van Kooi. In de nummering van de huisplattegronden zijn wel enkele wijzigingen opgetreden.

Twee plattegronden (Kooi-nummers 10 en 20) zijn in samenspraak met

S. Arnoldussen vervallen omdat bij de heranalyse in het kader van het onderhavige onderzoek bleek dat de aanwijzingen voor het bestaan van deze structuren niet over-tuigend waren. Structuur 10 is door Kooi benoemd als fragment van een plattegrond van een variant op het type Een.40 Het ontbreken van enig patroon in de paalzetting en de zeer beperkte diepte van de tot deze plattegrond gerekende paalkuilen41, maakt het bestaan van een huisplattegrond op deze locatie twijfelachtig. Structuur 20 zou volgens Kooi het restant van een stal of schuur betreffen. Hoewel de twaalf sporen die door Kooi tot deze plattegrond worden gerekend een behoorlijke restdiepte hebben, vormen deze geen patroon op basis waarvan een gebouw kan worden gereconstru-eerd. Aan de geldigheid van deze plattegrond moet dan ook worden getwijfeld. Van twee andere door Kooi onderscheiden huisplattegronden (nummers 21 en 22) is tijdens het onderzoek samen met S. Arnoldussen vastgesteld dat het eigenlijk één plattegrond in twee fasen betreft (zie hoofdstuk 5). Structuurnummer 22 is daarom vervallen; de gehele structuur heeft nummer 21 gekregen. Eén lange plattegrond (Kooi-nummer 25) blijkt bij heranalyse in het kader van het onderhavig onderzoek te bestaan uit twee aparte (opeenvolgende) plattegronden (zie hoofdstuk 5). In samen-spraak met S. Arnoldussen is deze plattegrond gesplitst in de afzonderlijke plattegron-den. Deze hebben vervolgens de nummers 25a en 25b gekregen.

In tabel 1 is voor de huisplattegronden een overzicht gegeven van de nummering van P.B. Kooi, de huidige nummering en de (oorspronkelijke) nummering zoals deze in oudere publicaties voorkomt.

39 Archeologisch Informatiesysteem van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. 40 Kooi 2008, 361; voor een overzicht van de

verschillende typen huisplattegronden, zie hoofdstuk 3.

(25)

2.4 Analyseren van erven (mesoniveau)

Om deelvragen 4 en 5 (en indirect 6, 7 en 8) te kunnen beantwoorden is gekeken welke erven zijn te onderscheiden binnen het onderzoeksgebied Emmerhout en wat de ruimtelijke kenmerken hiervan zijn. Hierbij is gekeken naar de inrichting van erven en de oriëntatie van structuren binnen deze erven in de perioden Midden-Bronstijd, Late-Bronstijd en Vroege-IJzertijd. Voorafgaand aan het identificeren en analyseren van de erven is literatuuronderzoek gedaan naar actuele archeologische theorieën over de oriëntatie van structuren en de inrichting van erven in Noord-Nederland. De resulta-ten van dit onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 3.2.

Oorspronkelijk nummer Nummer Kooi 2008 Huidige nummer

X1 1 1 X2 2 2 16 3 3 9 4 4 30 5 5 28-29 6 6 10 7 7 11 8 8 12 9 9 23 10 -21 11 11 20 12 12 17 13 13 1A 14 14 1 15 15 2 16 16 3 17 17 32 18 18 19 19 19 - 20 -33 21 21/22 4 22 -36 23 23 35 24 24 5 25 25a + 25b 37 26 26 8A 27 27 8 28 28 7 29 29 6 30 30 15 31 31 13 32 32 14A 33 33 24 34 34 29 35 35

(26)

Van de afbakening van prehistorische erven worden slechts zelden sporen teruggevon-den. Het is daardoor meestal niet mogelijk om te bepalen wat de omvang van het erf is geweest en welke structuren en sporen bij het erf horen. Om toch een systematische vergelijking van de inrichting erven mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van modellen. In het onderhavige onderzoek is in navolging van onder meer Fokkens & Jansen42 en Arnoldussen43 uitgegaan van een theoretisch erf van 50 m x 50 m, waarbij de boerderij de centrale structuur vormt.

Op basis van dit model is voor elk van de huisplattegronden bepaald wat de (theo-retische) begrenzing van het erf is. Het middelpunt van de plattegrond is hierbij aangehouden als middelpunt van het erf van 50x50m. Wanneer voor plattegronden meerdere fasen konden worden onderscheiden, is voor zowel de gehele plattegrond als voor iedere fase afzonderlijk het middelpunt bepaald. Vervolgens is voor elk kader van 50x50m nagegaan of de binnen dit kader gelegen structuren inderdaad bij het betreffende erf zouden kunnen horen. Hiervoor is gekeken naar de datering van de structuren op basis van het vondstmateriaal en naar de ligging ten opzichte van de centrale structuur (structuren die overlappen met de huisplattegrond kunnen immers niet gelijktijdig met de betreffende boerderij hebben bestaan). Op deze manier zijn 27 erven onderscheiden.

Vervolgens is gekeken of er patronen zijn te ontdekken in de manier waarop de erven in Emmerhout per periode werden ingericht. Dit is gedaan door de erven visueel te vergelijken, waarbij gelet is op het voorkomen van bijgebouwen, de eventuele clus-tering van bijgebouwen, de aanwezigheid van kuilen en de aanwezigheid van erfaf-scheidingen (hekwerken, greppels). Ook is gekeken in hoeverre aansluiting is gezocht bij eerdere of gelijktijdige bewoning.

Om uitspraken te kunnen doen over de oriëntatie van structuren op een erf en de eventuele overeenkomsten of verschillen hierin per periode, is voor elke structuur exact bepaald wat de oriëntatie is. Hiervoor is per huisplattegrond de lengteas vast-gesteld, waarna in MapInfo een lijn is getrokken die deze lengteas vertegenwoordigt. Door vervolgens alle lijnen met het middelpunt over elkaar heen te leggen, ontstaat een soort windroosdiagram. Om de verschillende perioden te kunnen vergelijken, is voor elk van de vertegenwoordigde perioden een apart diagram gemaakt.

Tot slot is op een meer modelmatige manier gekeken naar de inrichting van de erven in de verschillende perioden. Hiervoor is een methode gebruikt die door Arnoldussen

‘Visual Analysis of Spatial Overlays’ of kortweg ‘VASO’ wordt genoemd.44 Bij deze metho-de wormetho-den vereenvoudigmetho-de weergaven van metho-de erven over elkaar heen geprojecteerd, zodat eventuele patronen in de erfinrichting kunnen worden herkend. Om een goede vergelijking mogelijk te maken zijn alle erven zo gedraaid dat zowel de oriëntatie van de huisplattegronden als de positie van de stalgedeelten van de plattegronden overeen-kwamen. Vervolgens is gekeken of er bij de plaatsing van bijgebouwen, kuilen of hek-werken voorkeurszones te herkennen waren of juist zones die men leek te vermijden.

2.5 Vergelijking met andere vindplaatsen (macroniveau)

Als laatste zijn voor de beantwoording van deelvragen 9 en 10 de resultaten van de erfanalyses voor het onderzoeksgebied Emmerhout vergeleken met andere vindplaat-sen uit dezelfde periode.45 De keuze voor de te vergelijken vindplaatsen is gemaakt in overleg met S. Arnoldussen en is vooral ingegeven door de bruikbaarheid van de da-tasets. Hierbij is gelet op vindplaatsen met goed gedateerde huisplattegronden waarbij voldoende ruimte rondom de plattegronden is opgegraven. Het doel van deze vergelij-king is om te onderzoeken of er sprake is van regionale of supra-regionale patronen in de ruimtelijke indeling van het erf en de veranderingen hierin door de tijd heen. Per onderscheiden periode is de oriëntatie van structuren en de ruimtelijke indeling van erven vergeleken met andere vindplaatsen op het Drents Plateau en vindplaat-sen van de Noord-Nederlandse zandgronden hierbuiten. Voor het Drents plateau is

42 Fokkens/Jansen 2002, 11. 43 Arnoldussen 2008, 69-70. 44 Arnoldussen 2008, 276-283.

45 Oorspronkelijk was een vergelijking voorzien met de direct ten zuiden van Emmerhout gele-gen vindplaats Angelslo. Vanwege het ontbreken van geschikte gegevens bleek dit niet mogelijk (zie Hoofdstuk 1).

(27)

gekozen voor de vindplaats Hijken met nederzettingsresten uit de Midden-Bronstijd en IJzertijd46, de vindplaats Elp met nederzettingsresten uit de Midden- en Late-Bron-stijd47, een erf uit de Midden-Bronstijd uit Dalen (Huidbergsveld)48 en een erf uit de Late-Bronstijd uit Roden (Vijfde Verloting)49.

Voor de regio Noordoost-Nederland is gekozen voor de vindplaats Bedrijvenpark H2O - plandeel Oldenbroek bij Hattemerbroek met erven uit de Midden- en Late- Bronstijd50, de vindplaats Zutphen - Looërenk met erven uit de Midden-Bronstijd, Late-Bronstijd en Vroege-IJzertijd51, drie erven uit de opgraving Raalte-Jonge Raan (Late-Bronstijd, overgang Late-Bronstijd - Vroege-IJzertijd en Vroege-IJzertijd)52 en de vindplaats Margijnen Enk bij Deventer uit de Late-Bronstijd53.

46 Arnoldussen/De Vries 2014. 47 Waterbolk 1961; Waterbolk 1964; Waterbolk 1987. 48 Kooi 1991. 49 Harsema 1993a. 50 Hamburg/Lohof/Quadflieg 2011. 51 Bouwmeester/Fermin/Groothedde (eds.), 2008.

52 Groenewoudt/Deeben/Van der Velde 2000. 53 Modderman 1955.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

M aar ten eerste blijft de keuze aan de commissarissen en ten tweede zullen werknemers en aandeelhouders in lang niet alle gevallen gebruik van hun recht maken

In dit eerste hoofdstuk wordt de het koloniale verleden, inclusief de dekolonisatie, van Nederlands-Indië kort behandeld om een achtergrond te bieden voor de

Bij de reorganisatie zijn de functies weliswaar omschreven, maar daaruit kan bij- voorbeeld een consulent nog niet opmaken wat hij moet kunnen, kennen en zijn.. Groepen

Op het kaartmateriaal worden wel verbindingen gegeven tussen Noordlaren en Zuidlaren en dan verder door naar het Groningen, maar deze lijken allemaal door Noordlaren te lopen en

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

i) Die gevaar bestaan dat die intieme onderlinge verhouding tussen hoof, personeel en leerlinge in die groot skool verlore kan gaan. ii) In stedelike gebiede

Review existing conceptual and numerical models and existing hydroclimatic, and recharge data, affording higher levels of confidence in the number of

Deel 1: Gegevens over de kandidaat-stagemeester 1.1 Persoonlijke gegevens: Naam       Voornaam       Telefoonnummer       Gsm-nummer