• No results found

Beantwoording van de deelvragen

In document Sporen uit Emmerhout (pagina 104-111)

Plattegrond 31 bestaat uit twee rijen staanders (zie fig 5.27) Kooi heeft deze platte-

7 Emmerhout in regionale context

8.1 Beantwoording van de deelvragen

1. Hoe zag het landschap in Emmerhout en omgeving er uit vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

Zoals blijkt uit hoofdstuk 4 is bij het onderzoek bijzonder weinig gedetailleerde infor- matie naar voren gekomen over het landschap in Emmerhout gedurende de Bronstijd en IJzertijd. Het onderzoeksgebied ligt op de oostelijke van de twee parallelle keileem- ruggen, beide onderdeel van de Hondsrug. Ten oosten van het onderzoeksgebied loopt het maaiveld sterk af in de richting van het brede stroomdal van de Hunze. Op de keileemafzettingen in het onderzoeksgebied ligt een pakket dekzand van minder dan 2 meter.

Uit enkele opgravingsfoto’s blijkt dat zich in dit dekzand een podzolbodem had ont- wikkeld, die door latere zandverstuivingen deels weer is verdwenen. Op andere plaat- sen is deze bodem afgedekt door één of meer pakketten stuifzand, waarin ook weer podzolbodems zijn ontstaan. Deze stuifzandpakketten zijn het gevolg van tenminste vier verschillende fasen van zandverstuiving, één uit het Laat-Neolithicum of de Vroe- ge-Bronstijd en drie uit de periode Late-Bronstijd tot Romeinse Tijd.

De hoogteligging van het prehistorische oppervlak is niet bekend. Op recente topo- grafische kaarten is te zien dat het centrale deel van het onderzoeksgebied relatief hooggelegen was, mogelijk als gevolg van bovengenoemde zandverstuivingen. Op historische kaarten zijn tenslotte twee met veen opgevulde depressies zichtbaar, waar- schijnlijk pingoruïnes of uitblazingskommen. Mogelijk hebben deze laagtes een rol gespeeld in de drinkwatervoorziening. In één van deze laagtes is een waterput gevon- den uit het Laat-Neolithicum.

2. Welke archeologische vindplaatsen uit de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd zijn er bekend uit de omgeving van Emmerhout?

Uit de omgeving van Emmen zijn tientallen vindplaatsen bekend uit de periode Midden-Bronstijd tot en met Vroege-IJzertijd. Op de Archeologische Monumenten- kaart (AMK) zijn binnen een straal van 5 km rondom Emmerhout negen terreinen met nederzettingsresten uit de Midden-Bronstijd tot en met Vroege-IJzertijd geregis- treerd.306 Bij onderzoeken zijn een dubbele palenrij uit het Neolithicum of de Brons- tijd (AMK-terrein 9686), sporen van een vloertje en paalkuilen uit de IJzertijd (AMK- terrein 9709), niet nader gedateerde haardkuilen en grondsporen (AMK-terrein 9690) en sporen van een akkercomplex uit de IJzertijd (AMK-terrein 14389) aangetroffen. In de afgelopen tien jaar zijn binnen een straal van 5 km rondom Emmerhout bij archeologisch onderzoek nog eens drie nederzettingsterreinen uit de periode Mid- den-Bronstijd - Midden-IJzertijd aangetroffen. Op de grootste, de Noordbargeres, zijn twaalf huisplattegronden, 22 spiekers, zeven mogelijke bijgebouwen en delen van hekwerken of omheiningen gevonden. Ten zuiden van Angelslo, aan de Oude Meer- dijk, zijn vier huisplattegronden, waarvan één uit de Late-Bronstijd tot Vroege-IJzer- tijd, meer dan 30 spiekers, een deel van een omheining en meerdere kuilen aangetrof- fen. Aan de Pioniersweg ten zuidoosten van Emmerhout en Angelslo tot slot zijn uit de IJzertijd zeven paalkuilen en een ondiepe kuil met aardewerk aangetroffen.

306 AMK-terreinen 9585, 9586, 9587, 9690, 9709, 9711, 9712, 9686 en 14389.

3. Wat is de ouderdom, aard en omvang van bewoningssporen binnen de vindplaats Emmerhout? 3a. Welke sporen en structuren zijn er binnen de vindplaats Emmerhout aanwezig?

De aangetroffen sporen en structuren bestaan uit 27 huisplattegronden, zes platte- gronden van grote bijgebouwen, 52 plattegronden van spiekers en andere kleine bijgebouwen, drie mogelijke veekralen, zes plattegronden van overige structuren, acht (mogelijke) graven, ploegsporen, diverse restanten van hekwerken, vier vrij liggende haarden of ovens, vijf mogelijke waterkuilen, tenminste één waterput en bijna 300 overige kuilen. Daarnaast zijn nog circa 1250 sporen (veelal paalkuilen) aangetroffen die niet tot een structuur gerekend kunnen worden.

3b. Welke datering kan er op basis van typologische criteria en de ouderdom van vondstmateriaal aan de sporen en structuren op de vindplaats Emmerhout worden toegekend?

Huisplattegronden

Op basis van typologische kenmerken zijn drie huisplattegronden te dateren in de Midden-Bronstijd, zeventien in de Late-Bronstijd en vier in de Vroege-IJzertijd. Daar- naast zijn op basis van 14C-dateringen en/of vondstmateriaal nog eens drie huisplatte- gronden in de Midden-Bronstijd te dateren. Bij elf huisplattegronden die wel typo- logisch waren te dateren bleek er geen of onvoldoende dateerbaar vondstmateriaal te zijn dat met de betreffende plattegrond geassocieerd kon worden.

In tabel 8.1 wordt een overzicht gegeven van de aangetroffen huisplattegronden en hun datering op basis van typologische kenmerken, 14C-dateringen en geassocieerd vondstmateriaal.

Bijgebouwen

Bijgebouw 5 is van het type Een/Wachtum en dateert typologisch gezien uit de Vroege-IJzertijd. Een deel van het vondstmateriaal dateert uit de Late-Bronstijd en de Vroege-IJzertijd. De overige vijf bijgebouwen zijn niet op basis van typologische ken- merken en/of vondstmateriaal te dateren.

Spiekers

Alleen spiekers 67, 68, 69, 80, 84, 85 en 86 zijn nader te dateren. Spiekers 67 en 68/69 hebben een centrale kuil waarin aardewerk uit de IJzertijd is aangetroffen. In hun directe omgeving is aardewerk aangetroffen uit de Vroege en Midden-IJzertijd. Uit de paalkuilen van spieker 80 zijn vondsten uit de Late-Bronstijd en de Vroege-IJ- zertijd verzameld. Het aardewerk dat afkomstig is uit verscheidene paalkuilen van spiekers 84, 85 en 86 dateert uit de Vroege-IJzertijd.

Overige structuren

Structuren 101 en 102 zouden op basis van geassocieerd vondstmateriaal uit de Vroe- ge-Bronstijd kunnen dateren. Voor de andere structuren is geen datering te geven op basis van typologische kenmerken of vondstmateriaal.

Graven

Tabel 8.2 geeft een overzicht van de graven met bijbehorende dateringen. De datering van de graven is overgenomen uit Arnoldussen/Scheele 2012. De twee mogelijke gra- ven die tijdens het onderhavige onderzoek naar voren zijn gekomen, zouden uit het Neolithicum (graf X) en uit de Bronstijd (graf Y) kunnen dateren.

Kuilen

Van de circa 300 kuilen konden elf aan de hand van vondsten worden gedateerd. Een kuil in plattegrond 8 bevatte verbrand bot, aardewerk en verkoold graan. Het graan is 14C-gedateerd op 1370 ± 60 cal. BC (GrN-5588: 3320 ± 60 BP), wat wijst op een datering in de Midden-Bronstijd. Het aardewerk dateert uit het Midden- en Laat-Neo- lithicum. Een andere kuil, gelegen in een kuilencluster in put 1, dateert gezien de vondst van een standvoetbekertje uit het Laat-Neolithicum. De met boomschors be-

Huis Typologie Typologische datering

14C-datering Datering aarde-

werk

Opmerkingen

1 Variant Elp Vroege-IJzertijd - (Vroege-) IJzertijd -

2 Variant Elp Vroege-IJzertijd - (Vroege-) IJzertijd -

4 Variant Elp? Late-Bronstijd /

Vroege-IJzertijd

- Late-Bronstijd Oriëntatie en vondsten wijzen op

datering in de Late-Bronstijd.

6 Een/Wacht-

um

Vroege-IJzertijd - Late-Bronstijd -

Vroege-IJzertijd

Vondstmateriaal dateert uit de Late-Bronstijd en de IJzertijd.

7 Variant Elp? Vroege-IJzertijd - - Oriëntatie wijst op een datering in

de Vroege-IJzertijd.

8 - (Late-) Bronstijd - - Typologisch gezien, vanwege

(half)portaalconstructie Late- Brons tijd.

9 - (Late-) Bronstijd - - Typologische verwantschap met

plattegrond 8 en met Roden-Vijfde Verloting wijst op Late-Bronstijd.

11 Emmerhout Midden-

Brons tijd

- - Type Emmerhout vanwege grote

regelmaat en voorkomen midden- stijlen.

12 Elp Late-Bronstijd - - -

13 Elp Late-Bronstijd - Late-Bronstijd -

14 Emmerhout Midden-

Brons tijd

- - Type Emmerhout vanwege (half)

portaalconstructie en voorkomen van nokpalen.

15 Elp Late-Bronstijd 940 ± 35 cal. BC (Late-) Bronstijd Houtskool uit kuil 2890 ±35 BP

(GrN-5862)

16 Elp Late-Bronstijd 945 ±35 cal. BC

955 ±35 cal. BC

(Late-) Bronstijd Houtskool uit paalkuil stal 2895

±35 BP (GrN-5777) en kuil ver- lengd woongedeelte 2905 ±35 BP (GrN-5861).

17 Elp Late-Bronstijd 1055 ±75 cal. BC Late-Bronstijd Driedeling met staldeel in het

midden. Houtskool uit kuil zuidwestelijke deel 3005 ±75 BP (GrN-6134).

19 Elp Late-Bronstijd - Late-Bronstijd -

21 Elp Late-Bronstijd - Midden- tot La-

te-Bronstijd

Gedeeltelijk met wandgreppel. Opvallend veel aardewerk uit de Midden-Bronstijd.

24 Elp Late-Bronstijd - - Restant plattegrond.

25a Elp Late-Bronstijd - - -

25b Elp Late-Bronstijd 1015 ±35 cal. BC (Midden- tot)

Late-Bronstijd

Houtskool haard uit eerste fase 2965 ±35 BP (GrN-5776).

26 Elp Late-Bronstijd - - Restant plattegrond.

27 Elp Late-Bronstijd - (Late-) Bronstijd -

28 Elp Late-Bronstijd - - -

30 Elp Late-Bronstijd - Late-Bronstijd -

32 Emmerhout Midden-

Brons tijd

1140 ±60 cal. BC Midden- tot Late-Bronstijd

Houtskool uit haard 3090 ±60 BP (GrN-5775).

33 - - 1290 ±35 cal. BC Midden-Bronstijd Houtskool uit midden plattegrond

3240 ±35 BP (GrN-6133).

34 - - - Midden-Bronstijd -

35 - Bronstijd - Midden-Bronstijd -

Tabel 8.1 Overzicht van de datering van de huisplattegronden van Emmerhout op basis van typologische kenmerken,

klede waterput in put 13 is door de opgravers gedateerd in het Laat-Neolithicum. Een losse haardkuil of oven nabij spieker 43 en 44 bevatte aardewerk van het type Harp- stedt (800-400 v. Chr.) en het type Ruinen-Wommels/Taayke G1 (600 en 400 v. Chr.). Tot slot bevatten twee kuilen in put 17 en vijf kuilen in put 8 Wikkeldraadaardewerk en dateren uit de Vroege-Bronstijd.

Hekwerken

De hekwerken zijn alleen indirect te dateren. Het systeem van hekwerken in deelge- bied A en B dateert uit de Vroege-IJzertijd. Dat in deelgebied F en G is te dateren in de Late-Bronstijd en (Vroege-) IJzertijd. De omheiningen in deelgebied D dateren uit de Late-Bronstijd. De erfafscheidingen, waaronder de dubbele omheiningen noord van huisplattegrond 6 en die bij plattegronden 1 en 2 dateren alle uit de Vroege-IJzertijd.

Ploegsporen

De ploegsporen (eergetouwkrassen) zijn niet te dateren. De oost-west georiënteerde ploegsporen in deelgebied C moeten ouder zijn dan de noord-zuid georiënteerde spo- ren. Een deel van de ploegsporen in deelgebied D dateren van vóór de bouw van huis 16 (midden van de 10e eeuw voor Chr.), een deel juist van daarna.

3c. Welke fasen in aanbouw en verbouw zijn er te onderscheiden binnen de op de vindplaats Emmerhout aangetroffen structuren?

Van de 27 huisplattegronden vertonen tien sporen van verbouwingen en/of uitbrei- dingen. Het gaat om een plattegrond van het type Emmerhout (huisplattegrond 32) en negen van het type Elp (huis 12, 13, 15, 16, 21, 25b, 27, 28, 30). Hierbij worden vier verbouwingswijzen onderscheiden. In twee huisplattegronden (25b en 30) is sprake van een combinatie daarvan.

De eerste vorm betreft een verlenging van het staldeel (huisplattegronden 13 en 16, mogelijk ook 27 en 28). De oriëntatie van het nieuwe staldeel van huis 13 wijkt af van het oorspronkelijke gebouw. In plattegronden 12 en 21 en mogelijk 30 is het oorspronkelijke staldeel vervangen door een staldeel aan de andere zijde van het huis. Bij plattegrond 21 is bij de noordwestelijke stal een wandgreppel toegepast, bij de zuidoostelijke niet. Bij plattegronden 25b en 30 is een nieuw woongedeelte aange- bouwd waarna het oude is verbouwd tot stal. Tenslotte is bij plattegrond 15 en 32, en mogelijk ook bij 16 en 25b, alleen het woondeel verlengd.

In één plattegrond (6) is in het oostelijke deel sprake van grootschalige reparaties aan de wandgreppel en de buitenstaanders. In tenminste één geval lijkt sprake van herbouw van een huis op dezelfde locatie: huis 33 en 34. Beide dateren uit de Mid- den-Bronstijd en overlappen elkaar volledig. Mogelijk is huis 33 afgebroken en deels met hetzelfde materiaal herbouwd. Sporen van reparatie of herbouw zijn ook bij bij- gebouwen te zien. In alle gevallen gaat het om spiekers met dubbele of zelfs driedub- bele paalkuilen, waar palen lijken te zijn vervangen. Dubbele palen kunnen echter ook wijzen op het gebruik van een verhoogde vloer.

Graf Type graf Datering

M vlakgraf Laat-Neolithicum

N kringgreppel, restant grafheuvel Late-Bronstijd

O vlakgraf Laat-Neolithicum (Enkelgrafcultuur)

P kringgreppel, restant grafheuvel Late-Bronstijd

Q kringgreppels, restant grafheuvels Late-Bronstijd

R bijenkorfgraf Laat-Neolithicum (Enkelgrafcultuur)

X vlakgraf? Laat-Neolithicum (Enkelgrafcultuur)?

Y onbekend, mogelijke grafkuil Bronstijd?

3d. De huisplattegronden van de vindplaats Emmerhout zijn eerder door P.B. Kooi (2008) geanalyseerd en op basis van typologische kenmerken gedateerd. H.T. Waterbolk (2009) komt voor drie van deze plattegronden tot een andere typochronologische datering. In hoeverre wijkt de onder b. en c. toegekende datering en fasering af van de analyses van Kooi en Waterbolk?

De (typologische) datering van de huisplattegronden wijkt op een aantal punten af van die van P.B. Kooi en H.T. Waterbolk. Plattegrond 29 bleek geen restant van een huisplattegrond van het type Elp te zijn, maar een eenbeukig bijgebouw met enkele middenstijlen. Huisplattegrond 21 werd door Kooi beschouwd als twee aparte huis- plattegronden (nummers 21 en 22). Vanwege de aanwezigheid van een wandgreppel was het noordwestelijke deel benoemd als huis van het type Een. Tijdens het onder- zoek is vastgesteld dat het hier een meerfasige Elp-plattegrond betreft met een centraal woongedeelte tussen twee staldelen. Huisplattegrond 25 bleek niet één lange plat- tegrond met vier verbouwingsfasen te zijn, maar te bestaan uit twee aparte (opeen- volgende) plattegronden van het type Elp: plattegrond 25a aan de noordwestzijde en plattegrond 25b aan de zuidoostzijde.

Verder is een deel van de huisplattegronden anders getypeerd en gedateerd dan door Kooi en Waterbolk. Huisplattegronden 1 en 2 zijn niet van het type Een (Vroege- IJzertijd; Kooi) of van het type Hesel B (Vroege- tot Midden-Bronstijd; Waterbolk), maar vertonen alle kenmerken van het door Huijts onderscheiden type Variant Elp. Het vondstmateriaal dateert duidelijk uit de (Vroege-) IJzertijd. Huisplattegrond 4 is niet van het type Een (Vroege-IJzertijd) zoals verondersteld door Kooi. De plattegrond heeft een duidelijke verwantschap met huisplattegrond 7 en in mindere mate met plattegronden van het type Variant Elp. Op basis van de oriëntatie en het vondstma- teriaal dateert huis 4 in de Late-Bronstijd. Huisplattegrond 7, volgens Kooi van het type Emmerhout en volgens Waterbolk van het type Hesel-B, blijkt een duidelijke verwantschap met huisplattegrond 4 te hebben en in mindere mate met plattegronden van het type Variant Elp. Huis 7 dateert op basis van typologische kenmerken en de oriëntatie in de Vroege-IJzertijd. Huisplattegrond 8, door Kooi aangemerkt als variant op het type Een met kenmerken van het type Hijken, en huisplattegrond 9, door Kooi aangemerkt als een vroeg type Emmerhout, moeten op typologische gronden worden gedateerd in de Late-Bronstijd. Huis 14, door Kooi toegeschreven aan het type Een heeft een (half)portaalconstructie en nokpalen en moet derhalve van het type Emmer- hout zijn. Tot slot zijn de plattegronden 33 en 34 geen overtuigende varianten van het type Emmerhout uit de Midden-Bronstijd zoals Kooi veronderstelt, maar het vondst- materiaal ondersteunt de datering wel.

4. Welke erven zijn er per periode te onderscheiden binnen de vindplaats Emmerhout?

Tijdens het onderzoek is uitgegaan van een theoretisch erf van 50 m x 50 m met de boerderij als centrale structuur. Voor alle huisplattegronden is gekeken welke sporen en structuren tot het erf kunnen worden gerekend. In totaal zijn 27 erven onderschei- den. Vijf erven zijn bewoond geweest in de Midden-Bronstijd (erf van huis 11, 14, 32, 33/34 en 35). Achttien erven dateren in de Late-Bronstijd (erf van huis 4, 8, 9, 12, 13, 15-17, 19, 21, 24-28 en 30). Uit de (Vroege-) IJzertijd dateren vier erven (erf van huis 1, 2, 6 en 7).

5. Welke verschillen (of overeenkomsten) in de oriëntatie van de structuren en ruimtelijke indeling van het erf zijn er aan te wijzen vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

In de Midden-Bronstijd worden de erven van Emmerhout vooral gekenmerkt door ‘lege ruimte’ zonder een herkenbare fysieke afbakening of begrenzing van het erf. Spiekers, bijgebouwen en kuilen komen slechts sporadisch voor en liggen dicht bij het huis met een voorkeur voor één zijde. Kuilen liggen op grotere afstand en liggen veelal aan de andere zijde. Alle structuren zijn noordwest-zuidoost georiënteerd. In de Late-Bronstijd zijn de structuren overwegend noordnoordwest-zuidzuidoost georiënteerd, in mindere mate westnoordwest-oostzuidoost. Drie spiekers hebben een

oriëntatie haaks hierop. De erven uit deze periode hebben geen herkenbare fysieke afbakening. Bijgebouwen komen in deze periode iets vaker voor, maar zijn geen vast onderdeel van het erf en liggen net als in de Midden-Bronstijd dicht bij het huis, maar dan aan zowel aan de lange als aan de korte zijde. In de Late-Brontijd komen op vrij- wel alle erven kuilen voor. Opvallend in deze periode is een grote lege zone aan één zijde op enige afstand van het huis.

In de (Vroege-) IJzertijd verandert de oriëntatie van huizen van noordwest-zuidoost naar westzuidwest - oostnoordoost. De vaste oriëntatie voor spiekers en bijgebouwen lijkt te zijn losgelaten en is niet meer altijd gelijk aan of haaks op die van de huizen. Spiekers en bijgebouwen komen in de (Vroege-) IJzertijd op alle erven geclusterd voor in grotere aantallen dan in voorgaande perioden. Kuilen en kuilenclusters zijn een vast onderdeel van het erf en er is sprake van een herkenbare erfafbakening. Hierin zijn twee systemen te herkennen: een omheining van het erf zelf en een afbakening van (activiteiten)zones binnen het erf. Spiekers, bijgebouwen en kuilen liggen veelal ten noorden en/of ten zuiden van het huis.

6. Wat is de spreiding van de bewoningssporen uit de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd over de vindplaats Emmerhout?

Drie van de vijf erven (vier van de zes huisplattegronden) uit de Midden-Bronstijd liggen in deelgebieden F en G, de andere twee erven in deelgebied C en D. Afgezien van één kuil nabij huisplattegrond 8 zijn in de andere delen van het onderzoeks- gebied geen sporen of structuren aangetroffen uit deze periode. Verspreid over het gehele onderzoeksgebied, met uitzondering van deelgebied A, is aardewerk uit deze periode gevonden, maar zonder duidelijke clustering of lege zones. Bewoningsspo- ren uit de Late-Bronstijd komen alleen niet voor in het uiterste noorden en zuiden van het onderzoeksgebied. Centraal in het onderzoeksgebied (deelgebied D) bevindt zich een opvallende clustering van negen huisplattegronden, waarvan in ieder geval vier meerfasig. Aardewerk uit deze periode komt overal voor, behalve in deelgebied A. Bewoningsporen uit de (Vroege-) IJzertijd komen voor in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied en in het bijzonder in deelgebied A. Losse vondsten uit deze periode komen overal in het onderzoeksgebied voor, maar dan in beduidend lagere aantallen dan die uit voorgaande perioden.

7. Hoe ontwikkelt de nederzetting binnen de vindplaats Emmerhout zich vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Vroege-IJzertijd?

De oudste huisplattegronden liggen in het uiterste zuiden van het onderzoeksgebied, waarbij huis 33 met een datering van 1290 ±35 cal. BC de oudste is. Op dezelfde plaats is al snel huis 34 gebouwd. Huis 35 kan de daaropvolgende fase vertegenwoor- digen. De 14C-datering van 1140 ±60 cal. BC voor huis 32 lijkt te jong om een directe opvolger van huis 35 te zijn. Mogelijk verplaatste de bewoning zich in de tussenlig- gende periode naar het zuiden (Angelslo) of naar een locatie buiten het onderzoeks- gebied.

Een fasering in de Late-Bronstijd is voor deelgebied D lastig te bepalen, omdat veel huisplattegronden bij elkaar liggen en elkaar overlappen. Mogelijk is de bewoning hier begonnen in de Midden-Bronstijd (huis 14) en is huis 17 het oudste huis uit de Late-Bronstijd (14C-datering van 1055 ±75 cal. BC). Huisplattegrond 25b dateert iets later met een 14C-datering van 1015 ±35 cal. BC. De mogelijke schakel tussen beide bewoningsfasen is structuur 19 als directe opvolger van 17 en structuur 25a als voorganger van 25b. Huizen 15 en 16 dateren weer iets later (14C-dateringen 940 ± 35 cal. BC en 945 ±35 cal. BC / 955 ±35 cal. BC). Welke plaats huis 21 inneemt in de ontwikkeling is niet aan te geven. Tenslotte vertegenwoordigen huizen 24 en 26 de laatste bewoningsfase. De ontwikkelingen in deelgebied C en E zijn eenduidiger. De bewoning in de Late-Bronstijd is een voortzetting van die van de Midden-Bronstijd (huis 11). Op basis van de oriëntatie, het afgeronde huiseinde en het aardewerk volgt huis 13 huis 11 op en wordt opgevolgd door huis 12. De drie huisplattegronden in

deelgebied E betreffen opeenvolgende huizen. De bewoning begint op de locatie van de huizen 27 en 28, verplaatst zich dan naar huis 30 om vervolgens terug te keren naar de oorspronkelijke locatie. In deelgebied B is sprake van twee afzonderlijke ontwikkelingen. Huizen 8 en 9 verschillen van elkaar in vorm, maar tonen genoeg verwantschap om opeenvolgend te kunnen zijn. Huizen 4 en 7 in deelgebied B ver- tegenwoordigen een veel latere bewoningsfase en zijn duidelijk met elkaar verwant. Gezien de oriëntatie zal huis 4 het oudste zijn.

Huizen 4 en 7 vertonen enige verwantschap met huizen 1 en 2. Mogelijk wordt de bewoning in deelgebied B direct voortgezet in deelgebied A. Typologisch gezien wijken huisplattegronden 1 en 2 toch duidelijk af van de andere plattegronden in Emmerhout. Gelet op de voor Noord-Nederland atypische aardewerkvormen en de opvallende wijze van inrichting van de erven, is het niet ondenkbaar dat mensen van elders zich in deze periode in dit gebied hebben gevestigd. Waar ze vandaan gekomen

In document Sporen uit Emmerhout (pagina 104-111)