• No results found

Structurele mogelijkheden Discriminatie en sociale uitsluiting

In document Uitgenodigde vluchtelingen (pagina 69-72)

De structurele mogelijkheden van uitgenodigde vluchtelingen op de arbeidsmarkt zijn klein wanneer er sprake is van discriminatie en sociale uitsluiting. Discriminatie en sociale uitsluiting belemmeren uitgenodigde vluchtelingen namelijk om een positie op de Nederlandse arbeidsmarkt te bereiken. In verschillend onderzoek is discriminatie in op de Nederlandse arbeidsmarkt aangetoond (Dolfing en Van Tubergen, 2005). Bij discrimi-natie en sociale uitsluiting zijn een aantal mechanismen actief. Sociale uitsluiting ontstaat wanneer een etnische groep (bijvoorbeeld de domi-nante autochtone bevolking) het idee heeft dat zij bij het vinden van werk (ongewenste) concurrentie ondervindt van andere etnische groe-pen (Coenders e.a., 2004). De dominante groep vertoont dan vijandig gedrag ten opzichte van de andere etnische groep en probeert te beletten dat de andere etnische groep dezelfde arbeidsmarktpositie inneemt. Discriminatie ontstaat wanneer bepaalde etnische groepen aan andere (verborgen) criteria moeten voldoen dan autochtone Nederlanders om op de arbeidsmarkt te worden toegelaten. Met name waar het grotere etni-sche subgroepen betreft, kan lidmaatschap van een etnietni-sche subgroep leiden tot discriminatie. Deze verborgen criteria ontstaan doordat werk-gevers op eenvoudige wijze proberen inzicht te krijgen in de toekomstige productiviteit van potentiële werknemers. Hierbij kunnen face values (man of vrouw, blank of gekleurd, jong of oud), volgens de statistische discriminatietheorie (Phelps, 1972; Arrow, 1973), geïnterpreteerd worden als indicatoren voor de toekomstige productiviteit. De werkgever baseert zich daarbij op ervaringen die hij (of collega-werkgevers) eerder met

leden van een bepaalde groep heeft opgedaan, de zogenaamde previous statistical experiences (Roman en Schippers, 2005). Uitgenodigde vluch-telingen behoren meestal tot kleinere etnische groepen in Nederland. Omdat uitgenodigde vluchtelingen veelal uit dezelfde gebieden als andere vluchtelingen afkomstig zijn en dus ook dezelfde uiterlijke kenmerken hebben, is op basis van deze theorie dus niet te verwachten dat uitge-nodigde vluchtelingen meer gediscrimineerd of uitgesloten worden dan andere vluchtelingen. De beeldvorming over allochtonen en vluchtelingen is in de afgelopen jaren echter behoorlijk veranderd. In de jaren zeventig, bij aankomst van de eerste groepen Vietnamezen, was er voor vluchte-lingen in verschillende opvanggemeenten sprake van gastvrijheid onder de bevolking. Opvattingen over minderheden worden de laatste jaren echter steeds negatiever. Deze negatievere beeldvorming is zichtbaar vanaf ongeveer 1995 (SCP, 2003). Verder is bekend dat vluchtelingen vaak werkzaam zijn in de lagere regionen van de arbeidsmarkt. In tijden van economische neergang spelen mechanismen van discriminatie en sociale uitsluiting een grotere rol in deze lagere regionen (Van den Tillaart, 2000; vgl. Thurow, 1975). Processen van uitsluiting op de arbeidsmarkt zijn namelijk sterker in gebieden of situaties waar de autochtone bevolking de meeste concurrentie ondervindt van andere etnische groepen, omdat er bij een groter aanbod van arbeid meer te selecteren en dus eventueel meer te discrimineren valt. In tijden van economische neergang neemt compe-titie om schaarse goederen, in dit geval banen, toe en is er dus aanleiding voor sociale uitsluiting. Uitsluiting en discriminatie zouden een grotere rol kunnen spelen in stedelijke gebieden waar veel mensen wonen en een relatief groot deel van de bevolking allochtoon is. Aan de ene kant is het aannemelijk dat in stedelijke gebieden meer banen zijn, aan de andere kant is concurrentie voor die banen waarschijnlijk ook groter.

Woonsituatie

Structurele mogelijkheden op scholing en werkgelegenheid, verschillen per gemeente. In meer perifere gebieden, waar de werkgelegenheid en het aanbod aan opleidingen laag is, zullen mogelijkheden voor uitgenodigde vluchtelingen schaarser zijn. Over de woonsituatie van verschillende etnische groepen zijn een aantal zaken bekend. In het westen van het land zijn zowel de klassieke vier allochtone groepen als veel vluchtelin-gengroepen oververtegenwoordigd. Steden in dit gebied zijn onderhevig aan ‘verkleuring’, waarbij de allochtone bevolking veelal geconcentreerd woont in bepaalde wijken. De lage sociaal-economische positie van migranten is zowel een oorzaak als een gevolg van het wonen in een con-centratiewijk (Uunk, 2002). In het eerste geval is selectieve migratie de reden voor concentratie van de migranten: met hun lage inkomens zijn zij niet in staat in andere (duurdere) wijken een huis te huren of te kopen. In het tweede geval zou de geringere mate van contact tussen allochtonen en autochtonen in concentratiewijken een belemmering voor het verwerven

van een betere arbeidsmarktpositie zijn. Omdat er in concentratiewijken vaak ook sprake is van een hoge werkloosheid zou deze belemmering ook een gevolg kunnen zijn van een geringere mate van contact tussen wer-kende en niet-werwer-kende personen. De concentratie van etnische groepen of werkloze personen zorgt voor een gebrek aan relevante netwerken om op de hoogte te zijn van banen, waardoor arbeidsmarktkansen zouden verminderen. Hoewel enkele effecten zijn aangetoond (bijv. Gijsberts en Dagevos, 2005), blijven veelomvattende verklaringen tussen concentra-tie en lage sociaal-economische posiconcentra-tie moeilijk te bewijzen. Vooralsnog wordt aangenomen dat beide visies gedeeltelijk opgaan (Uunk, 2002). Vluchtelingengroepen wonen minder geconcentreerd dan bijvoorbeeld Turken en Marokkanen. Van de totale bevolking woont één op de acht personen in één van de vier grote steden. Van de allochtone bevolking is dat een op drie personen, terwijl minder dan een kwart van de asielmi-granten in één van de vier grote steden woont (Nicolaas, Sprangers en Witvliet, 2003). Aanvankelijk wonen asielmigranten behoorlijk verspreid over Nederland in de gemeenten waar zij zijn opgevangen en vervolgens een woning toegewezen kregen. Na verloop van tijd concentreren echter ook zij zich meer in het westen van het land, met name in de middelgrote steden (SCP/WODC/CBS, 2005; Nicolaas e.a., 2003). Hierbij is er nog een verschil tussen voormalig Joegoslaven, Somaliërs, Afghanen en Irakezen. De eerstgenoemde twee groepen blijken vooral naar de vier grote steden te zijn getrokken. De laatstgenoemde twee groepen zijn vanuit de klei-nere gemeenten naar gemeenten met honderdduizend of meer inwoners gegaan. Niet-westerse allochtonen die niet tot de vier klassieke groepen behoren, zijn relatief ontevreden over hun woning en de woonomgeving. Onder kleine etnische groepen wordt dan ook veel verhuisd (Kullberg, Knol en Pommen, 2005).

Over de woonsituatie van uitgenodigde vluchtelingen zijn weinig recente gegevens beschikbaar. We weten dat zij, net als asielmigranten, in eerste instantie niet zelf kiezen waar ze gaan wonen. Zij krijgen een huis toege-wezen in het kader van de taakstelling huisvesting vergunninghouders. Uit een studie naar uitgenodigde vluchtelingen is bekend dat zij relatief vaak terechtkomen in gemeenten in Noord- en Oost-Nederland, waar de werkgelegenheid laag is (OABG, 1993). Daar staat tegenover dat in derge-lijke woonplaatsen de ontmoetingskansen met mensen buiten de eigen etnische groep vrij groot is.

Werkgelegenheid

Zoals hierboven al vermeld blijken de mogelijkheden van allochtonen op de arbeidsmarkt sterk afhankelijk van de economische situatie. Juist omdat niet-westerse allochtonen, en dus ook vluchtelingen, rela-tief vaak werken aan de onderkant van de arbeidsmarkt en relarela-tief vaak tijdelijk werk hebben, voelen zij de gevolgen van economische neergang eerder dan autochtone Nederlanders. Met name in de jaren tachtig had

Nederland te maken met hoge werkloosheid, hetgeen ook voor uitgeno-digde vluchtelingen ongunstig was (Ipso Facto, 1983; ISB, 1982). Eind jaren tachtig begon de werkloosheid in Nederland iets te dalen, om begin jaren negentig weer toe te nemen. Vanaf 1994 begon het werkloosheidspercen-tage langzaam minder te worden tot aan 2001. In de periode 2002-2005 werd de situatie wederom steeds lastiger, tot de economie in 2006 weer aantrok. Tot 2001 verbeterde dan ook de arbeidsmarkt- en inkomensposi-tie van niet-westerse allochtonengroepen (SCP/WODC/CBS, 2005). Maar sinds 2001 is er weer sprake van een forse toename in werkloosheid onder niet-westerse allochtonen. Ons onderzoek betreft de periode van 1999 tot 2004. In die periode daalde het werkloosheidspercentage van 4 naar 2% tot 2002 om tot 2004 weer toe te nemen tot 4%.

3.4 Verschillende uitgangsposities van uitgenodigde vluchtelingen

In document Uitgenodigde vluchtelingen (pagina 69-72)