• No results found

De maatschappelijke positie van uitgenodigde vluchtelingen Het empirisch onderzoek

In document Uitgenodigde vluchtelingen (pagina 177-181)

Het proces van positieverwerving in de nieuwe samenleving is complex. Enerzijds spelen individuele kansen, die afhangen van iemands men-selijk en sociaal kapitaal, taalbeheersing en de eigen gezondheid een rol. Anderzijds zijn structurele mogelijkheden, die afhangen van onder meer discriminatie, sociale uitsluiting en conjunctuurschommelingen, eveneens bepalend voor iemands kansen. Naast de wisselwerking tussen kansen en restricties, wordt de complexiteit van het proces van positie-verwerving veroorzaakt doordat ontwikkelingen op verschillende maat-schappelijke domeinen met elkaar zijn verweven. Omdat de beschikbare data momenteel te beperkt zijn om alle facetten van dit complexe proces te bestrijken, zijn de analyses in ons onderzoek met name gericht op het beschrijven van de arbeidsmarktpositie en de onderwijsdeelname van de uitgenodigde vluchtelingen. Wel is geprobeerd de bestaande theoretische inzichten recht te doen door deze als context te gebruiken bij de beschrij-ving van de resultaten en waar mogelijk de samenhang tussen belangrijke factoren en de maatschappelijke positie weer te geven. Gegevens over de uitgenodigde vluchtelingen hebben slechts betrekking op een relatief korte periode, waarin de verandering in conjuncturele trend en verandering in opvangmodel praktisch samenvallen. Bovendien hangt de maatschap-pelijke positie ook samen met de verblijfsduur van uitgenodigde vluch-telingen. Hierdoor is het in dit onderzoek niet mogelijk aan te tonen in hoeverre gevonden verschillen veroorzaakt worden door een langere ver-blijfsduur, door verschillen in beleid, of door conjunctuurschommelingen. Maatschappelijke positie van verschillende groepen in Nederland

Uit ons onderzoek komt naar voren dat uitgenodigde vluchtelingen in Nederland een vergelijkbare maatschappelijke positie hebben als andere statushouders. Dit is echter een minder goede positie dan andere niet-westerse allochtonen in Nederland hebben. Bovendien is duide-lijk dat vluchtelingen een slechtere positie hebben dan autochtone Nederlanders. Zo blijken uitgenodigde vluchtelingen en statushouders in het onderwijs een achterstand te hebben op autochtone Nederlanders en in verschillende opzichten ook op andere niet-westerse allochto-nen. Ook de arbeidsmarktparticipatie van uitgenodigde vluchtelingen

en statushouders blijft achter bij die van andere allochtone groepen. Alleen wat betreft criminaliteit nemen uitgenodigde vluchtelingen en status houders een middenpositie in tussen de autochtone en andere niet-westerse allochtone Nederlanders. In het onderstaande zullen we deze verschillen nader toelichten.

Onderwijs

In de toekomst zou de achterstand van uitgenodigde vluchtelingen en andere statushouders in het onderwijs en op de arbeidsmarkt wellicht kleiner kunnen worden, omdat zij als groep relatief jong zijn vergeleken met de andere groepen in Nederland. Een verhoudingsgewijs groot deel van de uitgenodigde vluchtelingen is zelfs jonger dan 18 jaar. Zij heb-ben de mogelijkheid om nog te investeren in hun menselijk kapitaal via onderwijs. Dankzij deze investeringen zouden zij een betere positie op de arbeidsmarkt kunnen verwerven dan oudere vluchtelingen. Vooralsnog lijken uitgenodigde vluchtelingen in het onderwijs echter een minder hoog niveau te bereiken dan autochtone Nederlanders. De onderzoeksresulta-ten doen vermoeden dat uitgenodigde vluchtelingen en statushouders in het onderwijs ook achterblijven ten opzichte van de vier grote niet-wes-terse allochtone groepen in Nederland. Dit vermoeden hebben we echter niet kunnen toetsen. Het is bijvoorbeeld op basis van de huidige gegevens niet te zeggen in hoeverre uitgenodigde vluchtelingen doorstromen naar hoger onderwijs. Wel blijkt uit de sociaal-economische cijfers in dit rap-port dat het percentage uitgenodigde vluchtelingen dat studiefinanciering ontvangt vanaf 1999 toeneemt. Dit zou kunnen betekenen dat sinds 1999 steeds meer uitgenodigde vluchtelingen tussen de 18 en 25 jaar doorleren. Omdat deze jongere vluchtelingen vooral vrouwen zijn, rijst de vraag in hoeverre ze deze investering op de arbeidsmarkt zullen weten te verzil-veren. Een soortgelijk patroon werd namelijk eerder gevonden bij andere allochtonen: op jonge leeftijd behaalde winst aan onderwijs door alloch-tone vrouwen wordt niet verzilverd met werk op latere leeftijd (SCP, 2003). Arbeidsdeelname

Uit de ruwe cijfers blijkt dat uitgenodigde vluchtelingen minder vaak een betaalde baan hebben en vaker een bijstandsuitkering ontvangen dan andere statushouders en de rest van de Nederlandse bevolking. Bovendien werken vluchtelingen relatief vaak in laagbetaalde en laaggewaardeerde banen, en werken ze ook vaker via uitzendbureaus. Naarmate uitgenodig-de vluchtelingen langer in Neuitgenodig-derland verblijven, verschuift hun werkkring enigszins. Wanneer vluchtelingen drie jaar of langer in Nederland zijn, werken ze nauwelijks meer (als seizoensarbeider) in de landbouwsector. Tegelijkertijd werkt nog steeds 40% van de werkzame vluchtelingen die drie jaar of langer in Nederland zijn voor een uitzendbureau. Als uitgeno-digde vluchtelingen de arbeidsmarkt weten te betreden, is dat dus vaak, net als bij statushouders, aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Zoals hierboven al werd genoemd, lijken uitgenodigde vluchtelingen dus minder vaak een betaalde baan te hebben dan andere statushouders in Nederland. Maar uitgenodigde vluchtelingen wonen vaker in provin-cies met hogere werkloosheid, en vaker in kleinere gemeentes. Dit zou hun kansen op werk kunnen verkleinen. Gecorrigeerd voor verschillen in woonplaats, leeftijd en herkomst blijkt er geen verschil te bestaan in arbeidsmarktdeelname tussen uitgenodigde vluchtelingen en andere statushouders. Wel ontvangen mannelijke uitgenodigde vluchtelingen nog steeds vaker een bijstandsuitkering dan mannelijke statushouders met een vergelijkbare achtergrond. Uitgenodigde vluchtelingen en status-houders hebben dus een min of meer vergelijkbare positie op de arbeids-markt. Deze conclusie is tevens gebaseerd op het resultaat dat deze twee groepen samen weer verschillen van de andere groepen in Nederland. Zo hebben vluchtelingen minder kans op werk dan andere niet-westerse allochtonen met een vergelijkbare achtergrond.

Behalve de woonplaats van uitgenodigde vluchtelingen, hangt de kans dat uitgenodigde vluchtelingen werk hebben met nog een aantal factoren samen. Zo blijken uitgenodigde vluchtelingen met een partner vaker te werken dan vluchtelingen zonder partner. Het feit dat vrouwelijke uitge-nodigde vluchtelingen met jonge kinderen minder vaak werken dan vrou-wen zonder kinderen, lijkt te suggereren dat jonge kinderen voor vrouvrou-wen een belemmerende factor kunnen zijn op de arbeidsmarkt. Overigens lijkt dit ook te spelen bij mannen, maar in mindere mate. Daarnaast is hun positie op de arbeidsmarkt gevoelig voor de mate van werkloosheid in de regio waar ze wonen. In regio’s met hogere werkloosheid hebben vluch-telingen minder vaak werk. In middelgrote gemeentes blijken de kansen op werk voor vluchtelingen het grootst. Gegeven de bevinding dat vluch-telingen vaak in de onderste segmenten van de arbeidsmarkt werken, zou het kunnen zijn dat in kleinere gemeentes minder werk voor vluchtelin-gen beschikbaar is dan in middelgrote gemeentes. Aangezien in grotere gemeentes vaak ook meer andere niet-westerse allochtonen wonen die ook vaak banen hebben in de onderste arbeidsmarktsegmenten, onder-vinden vluchtelingen daar mogelijk meer concurrentie van deze groepen. In eerder onderzoek wordt gewezen op het feit dat een vroegtijdige entree op de arbeidsmarkt en een stabiele werksituatie bevorderende factoren zijn op de arbeidsmarkt (Liebig, 2007). Ons onderzoek bevestigt dat vluch-telingen die eenmaal aan het werk zijn, een grotere kans hebben om het jaar daarop nog steeds te werken. Er is dus sprake van een grote mate van stabiliteit op de arbeidsmarkt. Maar in ons onderzoek vinden we ook dat er sprake is van een grote mate van stabiliteit met betrekking tot de bijstand. Wie het ene jaar bijstand ontvangt, doet dat zeer waarschijn-lijk het jaar daarop nog steeds. Dit doet vermoeden dat stabiliteit op de arbeidsmarkt ook een belemmerende factor kan zijn voor vluchtelingen die nog niet aan het werk zijn. Dankzij die stabiliteit komen er weinig

arbeidsplaatsen vrij voor personen die de arbeidsmarkt willen betreden. Wanneer personen vaker van baan verwisselen, met het risico dat zij een periode geen baan hebben, kunnen er meer arbeidsplaatsen vrij komen. Zo ontstaan er wellicht ook meer kansen voor personen die nog geen betaalde baan hebben. Een dergelijke dynamiek op de arbeidsmarkt zou een bevorderende factor kunnen zijn. In de VS, bijvoorbeeld, gaat een dynamische arbeidsmarkt gepaard met hoge arbeidsparticipatie van vluchtelingen. Overigens bevinden vluchtelingen in de VS zich ook daar aan de onderkant van de arbeidsmarkt, en hun arbeidsmarktpositie is dus ook gevoeliger voor conjunctuurschommelingen dan die van andere Amerikanen.

Naast verschillen tussen andere statushouders en vluchtelingen, bestaan tussen vluchtelingen onderling ook verschillen. Vluchtelingen uit Oost-Europa en Azië participeren naar verhouding meer op de Nederlandse arbeidsmarkt dan vluchtelingen uit Afrikaanse en Arabische landen. Maar ook de manier waarop vluchtelingen naar Nederland zijn uitgenodigd hangt samen met arbeidsparticipatie. Vluchtelingen die als enkeling of op basis van een dossier werden uitgenodigd blijken vaker betaald werk te hebben dan vluchtelingen die tijdens een missie werden uitgenodigd. Hoe het kan dat dossiervluchtelingen vaker werk hebben dan missievluchte-lingen kan met de beschikbare gegevens helaas niet worden achterhaald. Wellicht bevinden zich onder dossiervluchtelingen meer politieke en hoogopgeleide vluchtelingen.

Criminaliteit

Uitgenodigde vluchtelingen en andere statushouders blijken verhou-dingsgewijs minder vaak verdacht dan andere niet-westerse allochtonen. Wel zijn zij relatief iets vaker verdacht dan autochtone Nederlanders. De kans dat iemand betrokken is bij criminele activiteiten hangt samen met leeftijd, en piekt meestal rond het 20ste levensjaar (Jennissen en Blom, 2007). Dit is ook het geval bij uitgenodigde vluchtelingen en andere status-houders. Tussen de leeftijd van 18 en 25 jaar is het percentage verdachten het hoogst. Omdat de groep verdachte uitgenodigde vluchtelingen klein is, is op basis van deze gegevens niet te achterhalen of er nog specifieke oorzaken zijn voor criminaliteit onder uitgenodigde vluchtelingen. Naast bekende (algemene) risicofactoren, zoals een moeizame sociaal-economi-sche positie, spelen, net als bij andere niet-westerse allochtonen, verschil-lende factoren zoals stressvolle gebeurtenissen en culturele conflicten vermoedelijk eveneens een rol (Kromhout en Van San, 2003).

6.3 Hervestigingsbeleid in andere landen

In document Uitgenodigde vluchtelingen (pagina 177-181)