• No results found

Periode 1977-1980 .1 Quotum

In document Uitgenodigde vluchtelingen (pagina 30-33)

Zoals gezegd was de essentie van de regeling ’77 het opzetten van een procedure waardoor besloten kon worden tot het uitnodigen en over-brengen van een groep vluchtelingen, zonder dat de ministerraad zich daarover moest buigen. Daartoe werd de toenmalige Interdepartementale Commissie Vluchtelingenbeleid (ICV) gemachtigd om voorstellen te doen over uit te nodigen groepen vluchtelingen aan de vier betrokken ministers, die van Buitenlandse Zaken, Justitie, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) en Sociale Zaken (SZ). Alleen wanneer de vier ministers geen overeenstemming konden bereiken én wanneer het totale aantal vluchtelingen (uitgenodigd en niet-uitgenodigd) dat jaar de 750 personen zou overschrijden, moesten zij de zaak voorleggen aan de ministerraad (TK 18 389, nr. 13, 1984).

2.2.2 Selectie

In deze periode werden een aantal Latijns-Amerikanen5 en grote groe-pen Vietnamezen uitgenodigd. De Interdepartementale Commissie

5 1750 Latijns-Amerikaanse vluchtelingen werden uitgenodigd tussen 1973 en 1978 (Cvetanovic-Wortel 1993). Het ging om politieke vluchtelingen die ook wel werden gezien als ‘ballingen’.

Vluchtelingenzaken (ICV) vond onderzoek ter plaatse steeds vereist en organiseerde selectiemissies (Cvetanovic-Wortel, 1993). De vluchtelin-gen werden toegelaten op basis van de Nederlandse Vreemdelinvluchtelin-genwet. In principe golden bij de toelating dezelfde regels als bij asielzoekers. Als erkende vluchtelingen ontvingen de UV in principe een A-status. De A-status gaf een vluchteling op veel gebieden dezelfde rechten en plichten als Nederlanders. Ze waren vrij om te werken en hadden recht op bijstand en studiefinanciering. De status kon slechts op een beperkt aantal gronden worden ingetrokken. Weigeringsgronden voor uitnodiging van vluchtelingen waren, net als vandaag de dag, onder meer de ‘artikel 1F’-gronden. Dit artikel van het vluchtelingenverdrag staat niet toe dat iemand de vluchtelingenstatus krijgt als mag worden aangenomen dat hij oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid heeft gepleegd. In deze periode gaf de ICV bij de selectie van Vietnamezen als extra richtlijn dat zoveel mogelijk homogene, integreerbare groepen moesten worden geselecteerd. Beroepen mochten eigenlijk geen rol spelen in de toelating, maar enige aandacht ervoor bij de selectie vond de commis-sie wel praktisch (Cvetanovic-Wortel, 1993). Toen in 1979 het aantal Vietnamese bootvluchtelingen spectaculair toenam, besloot de Neder-landse overheid grotere groepen van deze vluchtelingen toe te laten.6 Het selectiemandaat werd uitgebreid met een aantal criteria: prioriteit voor de hereniging van familie en vrienden, gemengde samenstelling van de groep naar leeftijd, geslacht, beroep en samenstelling van het huishou-den (dus zowel gezinnen als alleenstaanhuishou-den). Ook was de selectie van een aantal gehandicapten onderdeel van het beleid. Uit de stukken blijkt dat selectie ter plaatse belangrijk werd geacht om ‘te voorkomen dat alleen de sociaal allermoeilijksten komen’ (ICV 1979, citaat in Cvetanovic-Wortel, 1993, p. 105).

2.2.3 Opvang en begeleiding

De verantwoordelijkheid voor de opvang en begeleiding van de uitgeno-digde vluchtelingen (UV) lag bij de minister van CRM. De opvang werd uitgevoerd door verschillende organisaties voor vluchtelingen. Vanaf 1979 werd dit gedaan door de Vereniging VluchtelingenWerk Nederland (VVN), waarin een aantal organisaties was gefuseerd (OABG, 1991, web-site Vluchtelingen Werk). Er was in deze periode budget voor drie jaar opvang en begeleiding per vluchteling. Na aankomst in Nederland werden de vluchtelingen ondergebracht in opvangcentra waar zij zes tot negen maanden verbleven, met de bedoeling hen tot rust te laten komen, de taal te leren en kennis te maken met de Nederlandse samenleving (Ipso Facto, 1983a). Aanvankelijk was één opvangcentrum in gebruik. Vanwege de toe-nemende stroom vluchtelingen werden eind jaren zeventig ook

zen, kloosters, bungalowparken en hotels bij de opvang ingeschakeld (Ten Doeschate, 1993). Via met name de Regeling Rijksvoorkeurswoningen kre-gen de vluchtelinkre-gen na de opvangperiode een eikre-gen woning. Professionals en vrijwilligers van de organisaties begeleidden de vluchtelingen. In ver-schillende plaatsen zorgden ze ook voor taal- en oriëntatiecursussen (Ipso Facto, 1983a; Rapport Commissie Blok, TK 28 689, nrs. 8-9).

2.2.4 Aandacht voor de arbeidsmarktpositie van vluchtelingen Voor veel vluchtelingen bleek het lastig om met de opleiding en werk-ervaring uit het herkomstland in Nederland aan het werk te komen. Onder verschillende voorwaarden kwamen ze in aanmerking voor een aantal opleidingen zoals een vakopleiding bij het Centrum voor Beroepsoriëntatie en Beroepsopleiding (CBB) of het Centrum voor Vakopleiding voor Volwassenen (CVV). Het CBB is in de jaren zeventig opgezet als instrument ter bevordering van de arbeidsmarktkansen van Antillianen en Surinamers (Ipso Facto, 1983b, p. 33). Eind 1979 is de instelling ook opengesteld voor andere minderheden. Aan het CBB kon ook een schakeljaar worden gevolgd, om de taalvaardigheid te verbete-ren en zich te oriënteverbete-ren op beroepen. Als zij werden toegelaten konden vluchtelingen ook een opleiding in het hoger onderwijs volgen.

De genoemde opleidingen en schakeljaren die ter voorbereiding dienden werden gefinancierd door een vluchtelingenbudget binnen de studie-kostenregeling (SKR).

Naast mogelijkheden tot opleiding voor vluchtelingen bestonden er Werk-gelegenheidsverruimende Maatregelen (WVM) en plaatsingsbevorde-rende maatregelen (PBM). Deze twee laatstgenoemde maatregelen waren breder van opzet. Ze moesten het voor werkgevers aantrekkelijker maken om migranten in dienst te nemen (Ipso Facto, 1983b).

In 1983 werd door onderzoeksbureau Ipso Facto (1983a en b) geschat dat de werkloosheid onder vluchtelingen (toentertijd met name Zuid-Ameri-kanen en Vietnamezen) ten minste vijftig procent bedroeg. Daarvoor werden de landelijke economische situatie en de slechte taalbeheersing van de vluchtelingen als belangrijkste redenen genoemd.

Ten aanzien van gemeentelijke arbeidsbureaus bestond de indruk dat vluchtelingen vaak op voorhand onbemiddelbaar werden verklaard, waar-door ze niet via dit kanaal aan werk werden geholpen. In deze periode werd van verschillende kanten gewezen op de mogelijkheid van klein ondernemerschap voor vluchtelingen (Ipso Facto, 1983b).

Ipso Facto concludeerde dat instrumenten voor regulering van de arbeidsmarkt waren ontworpen voor Nederlanders en niet specifiek voor immigranten. De mogelijkheden waren wel enigszins uitgebreid voor immigranten, maar werden informeel door betrokken ambtenaren soms nogmaals aangepast voor vluchtelingen.

2.3 Periode 1981-1998

In document Uitgenodigde vluchtelingen (pagina 30-33)