‘Deze slinger is korter dan de andere, Bella. Je hebt je verteld. Er is een ui te weinig
aan.’
‘Dat kan gebeuren. Als ik praat, vergeet ik te tellen.’
‘Ze geloven niet dat je bent aangespoeld omdat ze je in het bos hebben gevonden.
Niemand heeft de schelp naar de kust zien drijven behalve ik. Ik ben de enige die
weet dat je van over zee bent gekomen.’
‘Ze lachen me uit als ik zeg dat het een schelp was. Kon ik het maar duidelijker
beschrijven, dan zouden ze het wel geloven maar ik weet het zelf niet precies meer.
Hoe zou het komen dat ik me niets herinner van vroeger?’
‘Je kunt vergeten de uien te tellen en je kunt vergeten wat er om je heen gebeurt.
De een vergeet meer en de ander minder maar in het algemeen vergeet iedereen veel.
Wat je vergeet zijn meestal dingen die er niet veel toe doen.’
‘Iedereen heeft jeugdherinneringen. Sommige mensen herinneren zich dingen die
gebeurd zijn toen ze nog
maar net geboren waren. Mijn vroegste herinnering is de schelp en de bloemen.’
‘Misschien wordt de een geboren als hij twee of drie jaar is en de ander als hij
achttien is. Mijn vroegste herinnering is een ledikant waarin ik ziek lag. Jouw vroegste
herinnering is een schelp met bloemen. Ik zou liever in een schelp zijn geboren dan
in een ledikant. En het was niet zo maar een gewone schelp die je op het strand vindt.
Het was een schelp die uit de diepste diepte van de zee moet zijn gekomen. Eerst
dacht ik dat het een bootje was met een zeil maar wat ik voor een zeil aanzag, was
een baldakijn met zijden gordijnen die in plooien naar beneden vielen en glansden
als de zon er op viel. Ze dreef als een notedopje op de wijde zee. Ik wist toen nog
niet dat jij het was maar ik benijdde je. Alleen in een schelp tussen het blauw van de
hemel en het blauw van de zee... Ik wou dat ik het had meegemaakt. Al mijn
herinneringen samen zijn niets waard vergeleken met jouw enige herinnering. Jóuw
herinnering is als een stuk kristal. Maar wat is míjn herinnering? Een handvol aarde
met grint erin en scherven en viezigheid en allerlei griezelig gedierte. O, Bella, wees
blij dat je niets anders hebt dan één enkele, blauwe, stralende herinnering’.
‘Ik herinner me de schelp niet zo duidelijk als jij je die herinnert, maar als ik mijn
ogen dicht doe weet ik dat het precies zo was als jij het zegt. Hier is weer een slinger
klaar. Leg die maar bij de andere.’
‘Als de zon op de uien schijnt, hebben ze de kleur van je haar. O, Bella, alles wat
mooi is, lijkt op je. Of
schien moet ik zeggen: als jij er bent is alles mooi. De wereld was prachtig toen ik
de schelp zag. Ik zal het nooit vergeten want het was de dag waarop ik Riet de ring
had gegeven. Ik zat naar de zee te kijken. Ik kijk dikwijls naar de zee. Mijn vader
was zeeman. Hij is naar zee gegaan en nooit meer teruggekomen. Daarom kijk ik
graag naar de zee.’
‘Misschien ben ik hem tegengekomen zonder het te weten.’
‘Dat zou best kunnen. Op zee is alles mogelijk.’
‘Zag Riet de schelp ook?’
‘Riet sliep. Iedereen sliep. Ik denk dat ik de enige ben die de schelp heeft gezien.
Ik hoopte dat ze mijn kant zou uitdrijven maar ze had een andere bestemming. Dat
is maar goed ook, want waar we zaten is geen strand en ze zou te pletter zijn geslagen
op de rotsen. Je liet je hand door het water spelen om de bloemen te vangen die uit
de hemel rondom de schelp in het water vielen. Het zal wel een teleurstelling voor
je zijn geweest toen je wakker werd in het bos.’
‘Ik wist niet waar ik was. Het was erg vreemd in het begin.’
‘Als ik had geweten dat de schelp naar het strand zou drijven, zou ik er heen zijn
gelopen om je te verwelkomen. Maar het leek of de schelp niet van plan was naar
de kust te komen. Ze verdween achter een klip. Daardoor verloor ik haar uit het oog.’
‘Je was niet op het strand maar je was er toen ik wakker werd. Je hebt me naar de
auto gedragen en de volgende dag ben je teruggekomen om te vragen hoe het met
me was. En je bent de enige die weet van de
schelp. Je weet meer van me dan ik van mezelf weet. Het is alsof je me hebt zien
geboren worden. Alsof je een oudere broer van me bent.’
‘Ik wou dat ik een oudere broer van je was. Dan zou ik voor je kunnen zorgen.
Dan zou je nu niet in dienst zijn bij boer van der Leeuw. Dan zou ik voor je kunnen
werken’.
‘Je moet voor Riet werken.’
‘Voor Riet en voor mijn moeder. Maar ik zou graag ook voor jou werken om je
van alles het beste te geven.’
‘Ik heb alles wat ik nodig heb.’
‘Je hebt geen eigen thuis. Je bent onder vreemden.’
‘Ik heb de hut’.
In document
A.H. Nijhoff, Venus in ballingschap · dbnl
(pagina 153-156)