• No results found

Nadat hij haar de ring aan de vinger had geschoven, sloeg hij zijn arm om haar heen en kusten zij elkaar. Daarna stond hij op en kuste hij ook zijn schoonmoeder

die, in de onthutstheid der emotie, zijn hoofd aan haar weelderige boezem trok en

hem met een traan en een lach in haar moederlijke armen heen en weer wiegde, als

om hem aan den lijve te doen voelen dat de

woorden die zij stamelde in letterlijke zin door haar waren bedoeld. ‘Een dochter

verloofd, een zoon gewonnen...’

‘Dat is zo, moeder’, zei Marinus. ‘Maar u mag de dochter niet vergeten. Die hoort

er ook bij’. Hij strekte zijn hand uit naar Riet en trok haar eveneens in de armen van

haar moeder. Na die omhelzing, waaruit ze alle twee enigszins verlegen en met het

haar in de war, te voorschijn doken, was de schoonvader aan de beurt. Hij had zich

tot nu toe bescheiden op de achtergrond gehouden maar was opgestaan van zijn

vouwstoeltje en stond, zijn servet nog onder de kin, naast de tafel. Zijn ogen zagen

alleen Riet. Zodra ze zich naar hem omdraaide, opende hij zijn armen..., op een

manier - dacht Marinus - zoals hij vroeger, toen Riet nog maar nauwelijks lopen kon,

zijn armen naar haar moest hebben uitgestrekt om haar op te vangen. En als dat kleine

kind vloog Riet in zijn armen. Ze verborg haar hoofd aan zijn schouder en de sterke

arm in de witte hemdsmouw lichtte haar van de grond en hield haar vast tegen zich

gedrukt. De grote ruwe hand woelde met oneindig tedere speelsheid door haar korte

krullen en de wat bolle ogen die vochtig op haar neerblikten, had deneen uitdrukking

- dacht Marinus - alsof hij er zelf verbouwereerd van was dat hij zoveel van haar

hield. Als altijd wanneer de vader naar Riet keek, dorst Marinus niet tussenbeide

komen. Maar na een ogenblik liet de vader Riet uit zijn arm op de grond glijden. Met

zijn ene arm nog om haar schouder, stak hij Marinus zijn hand toe.

‘Je weet dat we je graag mogen, Marinus. Moeder en

ik hadden voor Riet geen betere man kunnen wensen. Maar Riet is nou eenmaal

Riet... Zorg, dat ze het goed heeft bij je...’ Marinus zag dat hij nog meer wilde zeggen

maar er kwam niets meer. De bolle ogen van zijn schoonvader bleven hem aankijken

en het was Marinus alsof die ogen bundels van tegenstrijdige sensaties uitzonden.

Hij kon evenwel niet uitmaken of hetgeen die ogen uitdrukten tot hem was gericht

of tot de schoonvader zelf, ofwel tot die vage duistere machten die het lot besturen.

Er was ontroering in die blik, hulpeloosheid, tederheid maar ook iets hards en bitters,

iets uitdagends en zelfs iets van geringschatting. Maar al kon Marinus de diepte niet

peilen van die tegenstrijdigheden, hij begreep dat het niet gemakkelijk voor zijn

schoonvader moest zijn afstand van Riet te doen. Daarom schudde hij de hem

toegestoken hand met warmte. ‘Ik zal mijn best doen, vader’. De schoonvader schoot

in de lach.

‘Dat is je geraden. Wie aan Riet komt, komt aan mij en ik ben niet gemakkelijk

als ik het met iemand aan de stok krijg, vraag dat maar aan je schoonmoeder.’

‘Als we getrouwd zijn, moet U maar dikwijls komen kijken of Riet het goed genoeg

heeft naar uw zin’, zei Marinus vrolijk.

‘Vader vergeet dat ik er zelf ook nog bij ben’, zei Riet. ‘Als iets me niet bevalt,

zal ik heus wel zelf kikken’. De vader trok haar liefkozend aan haar oor. ‘Als het

zover is dat het kuiken zelf kikt, is het te laat. Laat je vader maar gerust een oogje

in het zeil houden.’

‘Als ik getrouwd ben, ben ik geen kuiken meer’, gaf Riet terug.

‘Dat denk je maar’, zei de schoonvader. ‘Vrouwen snappen er niets van. En dat hoeft

ook niet. Een vrouw heeft niet anders te doen dan tevreden te zijn en van haar man

en de kinderen te houden. De rest is het werk van de mannen. Marinus moet voor je

zorgen en je vader moet toezien dat hij goed voor je zorgt. Waar ben ik anders je

vader voor...’

‘Vader heeft gelijk, Riet’, zei Marinus. ‘Jij moet het goed hebben’.

‘En intussen is de koffie koud geworden’, zei de schoonvader. ‘Moeder, snij de

taart aan, dan zal ik de koffie opwarmen’.

Iedereen zocht zijn stoel weer op en het festijn werd voortgezet. De schoonvader

had als verrassing ook nog een fles likeur meegebracht, die ze, bij gebrek aan

likeurglazen, uit de wijnglazen dronken en waarmee ze klonken op de verloving. Het

was een aanleiding om elkaar opnieuw te omhelzen en de laatste tranen van ontroering,

die nog in de ogen waren achtergebleven, vrijelijk te laten stromen. ‘Wel, moeder,

wat zeg je ervan? Zoëven waren we nog jong maar nou zijn we ineens de oudere

generatie zoals dat heet’, zei de schoonvader.

‘O nee’, zei de schoonmoeder, ineens weer parmantig. ‘Zo gemakkelijk gaat dat

niet. Ik ben niet van plan me door Riet in een andere generatie te laten dringen. Ik

ben er geen dag ouder door geworden en als het erop aankomt, kan ik beter tegen

een glaasje dan Riet’.

‘Dat komt omdat je een man hebt gehad, die niet op een glaasje keek’, antwoordde

de schoonvader

wekt. ‘Een beste man en een vrolijke man. Waar of niet?’ Hij sloeg zijn arm om haar

schouder en gaf haar een klinkende zoen op haar gevulde hals.

‘Als je niet vrolijk was geweest, was ik van je weggelopen’, antwoordde ze met

een tedere blik van haar vrolijke ogen. ‘Het is waar, we hebben heel wat plezier

gehad samen. We hebben niet te klagen. Ik niet maar jij evenmin. Als Riet en Marinus

het zo goed krijgen als wij het hebben gehad, dan mogen ze blij zijn...’

‘Ze horen het nog beter te krijgen dan wij het hebben gehad’, antwoordde de

schoonvader. ‘De jongere generatie moet het beter hebben dan de oudere, zo hoort

het. En daar drinken we nog eens op...’

Weer stootten ze de glazen tegen elkaar en weer kusten ze elkaar. Daarna kwam