De dominee is er niet zeker van dat hij goed gehoord heeft. Hij antwoordt niet
onmiddellijk. De boer herhaalt: ‘Ik heb besloten te hertrouwen’. Er klinkt ongeduld
in zijn stem.
‘Juist, juist’, haast de dominee zich te zeggen. ‘Een goed besluit. Een uitstekend
besluit. Het is al heel wat jaren dat je weduwnaar bent en het leven op een
hofstede met gehuurde hulp is voor een man niets gedaan. Een uitstekend besluit; al
moet ik zeggen dat het enigszins onverwacht komt’.
‘Ik ben van plan nog deze maand te trouwen’, antwoordt de ander stug.
‘Ik zie dat je er geen gras over laat groeien’, antwoordt de dominee met een
welwillende glimlach. ‘De maand schiet al op. Het laat ons weinig tijd voor de
voorbereidingen. Maar waar een wil is is een weg. Als het moet, kan het in orde
komen’.
‘Het is geen moet’, valt de ander hem stug in de rede. ‘Ik trouw uit vrije wil.’
‘Natuurlijk’, antwoordt de dominee. ‘Ik heb niet anders gedacht. Misschien heb
ik me wat onduidelijk uitgedrukt. Ik bedoelde: als je besluit vast staat, moet het’.
‘Mijn besluit staat vast’, antwoordt de ander nors.
‘Welnu, dan zullen we zorgen dat het in orde komt’, zegt de dominee welwillend.
‘Het dorp zal zich verheugen. In onze kleine gemeenschap heerst een geest van
saamhorigheid. Men stelt belang in elkaars wel en wee en ik wil je niet verhelen dat
velen onder ons zich de laatste tijd bezorgd over je hebben gemaakt. Sinds de oude
huishoudster is vertrokken, is er veel veranderd op de hoeve. Ik heb er mij indertijd
niet tegen willen verzetten maar naar mijn mening was Bella geen goede keus.
Ofschoon ik van Bella niets dan goeds weet te vertellen, kan ik me indenken dat zij
niet opgewassen is gebleken voor de taak die van haar werd gevergd. Een man die
gesteld is op rust en orde heeft behoeften waaraan zo'n jong en
ren ding niet kan voldoen. Het verheugt me dat je zelf ook tot dat inzicht bent
gekomen. En wie is de gelukkige die de nieuwe meesteres zal worden op de hoeve?’
‘Bella’. De naam klinkt keihard door het vertrek. De dominee wordt rood in het
gezicht. Hij zet haastig zijn glas neer. Hij maakt een vaag handgebaar om te beduiden
dat hij zich heeft verslikt en haalt hoestend zijn zakdoek voor de dag. Intussen werpt
hij een blik naar de man tegenover hem, die beleefdheidshalve niet naar hem kijkt,
die massief en sullig tegenover hem in de armstoel zit.
Het is de dominee alsof hij de man voor de eerste maal ziet. Hij kijkt naar de
plompe, stoere kop op de brede nek, naar het pontificale zwarte pak waarin de zware
ledematen bulterig zijn samengepakt, naar de massief gouden horlogeketting die op
het vest bungelt, naar de stijve boord en het gesteven plastron die het hoofd van het
lichaam scheiden, naar de plooien in de zwarte stof tussen de gezette buik en de dikke
dijen, naar de gepoetste schoenen die plomp op het tapijt naast elkander staan, naar
de dikke rode vingers. Hij moet iets zeggen. De stilte begint pijnlijk te worden. Maar
de naam Bella in de mond van de man tegenover hem verwekt hevig protest in hem.
Hij begint:
‘Mijn waarde vriend...’, maar hij hoort dat de toon niet deugt. De toon is te
persoonlijk. De toon van een predikant hoort niet persoonlijk te zijn. Ze hoort
vertrouwen te wekken zonder vertrouwelijk te worden, aan te dringen zonder door
innerlijke aandrang te worden bewogen, te overtuigen zonder door eigen
tuiging te worden meegesleept. ‘Een predikant’, denkt hij, ‘hoort voor alles acteur
te zijn’. Hij begin opnieuw, ditmaal in de gewenste toon:
‘Mijn waarde vriend, denk niet dat ik mij door vooroordeel laat leiden wanneer
ik de raad geef dit besluit nog eens ernstig te overdenken. Ik geloof dat ik niet te veel
zeg wanneer ik meen je motieven tot deze stap te begrijpen. Ik ken de roerselen van
het menselijk hart (en de scherpe pijn, veroorzaakt door het beeld dat hem langs de
geest flitst, geeft hem de zekerheid dat hij het menselijk hart begrijpt), daarom vermeet
ik mij als vriend tot je te spreken. Wij staan hier tegenover elkander als volwassen
mannen die het leven kennen. Wij kunnen open met elkaar spreken. Ik respecteer de
motieven. Ik respecteer de rechtschapen wijze waarop je uiting geeft aan je gevoelens
voor Bella. Maar bedenk, geen van ons staat alleen. Onze eerste plicht is jegens de
gemeenschap. Bella heeft recht op onze liefde, op ons respect. Maar het huwelijk
heeft nog een andere betekenis. Het huwelijk is de basis van de continuïteit der
gemeenschap. Het is de bond van verleden en toekomst, de brug van de vorige
generatie naar de volgende. Wie is Bella? Wat is haar afkomst, haar achtergrond?
Wij hebben haar Bella gedoopt maar wat zegt die naam? Bella is een vaderlandsloze,
een naamloze, mijn waarde vriend’.
De ogen van de boer hebben het gelaat van de dominee niet losgelaten. Ze loeren
In document
A.H. Nijhoff, Venus in ballingschap · dbnl
(pagina 172-175)