• No results found

2.3 Sociaaleconomische rol van de ambachtslieden

2.3.4 Sociale status

De sociale status van leerlooiers en leerbewerkers is een belangrijk onderdeel van de beeldvorming van de ambachtslieden. Uit verschillende voorgaande onderzoeken blijkt dat over de status discussie bestaat. R. Higham verdeelde de verschillende ambachten die te maken hebben met leer in twee groepen; enerzijds zij die de huiden prepareren en looien, anderzijds de leerbewerkers die eindproducten vervaardigden.120 Higham stelt dat de looiers van zware huiden, zoals runderleer,

onderin de hiërarchie van de ambachten die huiden verwerken functioneerden. Pas in de 18e eeuw zouden de leerlooiers erkend worden voor hun zware arbeid. Deze lage sociale positie heeft volgens 113 Dijkman 2011, 68. 114 Dijkman 2011, 46; Kuijer 2000, 142-143. 115 Dijkman 2011, 52. 116 Dijkman 2011, 58-59. 117 Kuijer 2000, 55. 118 Kuijer 2000, 139. 119 Kuijer 2000, 330. 120 Higham 2006.

36

Higham grotendeels te maken met het feit dat looien een vervuilende en ‘vieze’ ambacht is waarbij de combinatie van ontbinding met grondstoffen als mest en urine niet de meest uitnodigende werkplaatsen vormen. Uit het etnoarcheologische onderzoek blijkt dat in de joodse, islamitische en boeddhistische cultuur het werken met dierlijk materiaal en mest een beladen onderwerp is. Desalniettemin schrijft Higham dat de status van deze werklieden niet bij voorbaat als slecht bestempeld mag worden.

De vraag is of de sociale status van de leerbewerkers onderzocht kan worden op basis van schriftelijke bronnen. De al eerder genoemde luxe en specifieke militaire goederen die aan een heer of abdij werden geleverd in de centrale plaatsen en proto-urbane centra, doen vermoeden dat enkele leerbewerkers in elk geval een hogere sociale status hadden vanwege de aard van hun ambacht (luxe waren). In de laatmiddeleeuwse steden trad specialisatie in de ambachten op, en vormden zich specifieke ambachtsgilden. Uit de verslagen van leerbewerkersgilden in Engeland blijkt dat leerlooiers ervan verdacht werden dat zij slecht of niet-volledig gelooid leer leverden, waarop inspecties en keuringen volgen vanuit de gilden (met sancties bovendien).121 Dergelijke meldingen vormen een

beeld van een hogere sociale status van leerbewerkers in vergelijking tot de sociale status van leerlooiers.

Om de sociale status van de leerlooiers te achterhalen, is het belangrijk dat de opdrachtgever van de ambachtslieden bekend is. Het looien van leer vergde namelijk een behoorlijke inzet van kapitaal in de vorm van een aantal looikuipen bij een werkplaats en de beschikking tot diverse grondstoffen. Huiden waren beschikbaar in stedelijke context dankzij de slacht van dieren. Daarnaast kon een inkomen worden gegenereerd uit de verkoop van bijproducten zoals horens, botmateriaal, hoeven en haar aan andere ambachtslieden. Dankzij de import van gezouten huiden kon bovendien ook buiten de normale seizoenen van slacht worden gelooid. Het ambacht was redelijk tijdsintensief. Voordat een huid volledig was gelooid, was daarnaast geduld nodig; na ongeveer één tot anderhalf jaar kon de gelooide huid worden bewerkt. Leerlooierijen moesten een voortdurende productie van leer leveren, waardoor de schaalvergroting van de looierijen ook inhield dat meerdere ambachtslieden in de looierij werkten. Dit schetst een beeld van welvarende kooplieden of ambachtslieden die meerdere knechten van werk konden voorzien. In een dergelijke werkplaats zal zeker een vorm van hiërarchie hebben geheerst. Uit belastingverslagen uit de 14e eeuw in Engeland is bekend dat leerlooiers een hogere belasting betaalden dan leerbewerkers.122 Het contrast met enkele leerbewerkers, waaronder

schoenlappers die oud leer hergebruikten voor het repareren van schoeisel, is in termen van de afdracht van belasting aanzienlijk; de schoenlappers bevonden zich in dit kader juist onderaan de sociale ladder. 121 Higham 2006, 83. 122 Mould/Cameron 2015, 145.

37 Enerzijds bestaat dus het beeld dat leerlooiers een zeer lage sociale status hadden, anderzijds was voor de uitvoering een behoorlijk kapitaal nodig. Nu is een lage sociale status niet per definitie gerelateerd aan een laag inkomen of beschikking over een kapitaal. Wel schept een lage sociale status de verwachting dat het inkomen niet hoog is. Bovendien moet voor de leerlooiers in de ontwikkeling van steden rekening gehouden worden met de verschuiving van bezit en economische mogelijkheden. Zo kon het kapitaal dat benodigd was om veelvuldig te kunnen looien in de vroegmiddeleeuwse centrale plaatsen en later de proto-urbane centra gemerkt worden als territoriaal of kerkelijk bezit, uitgezonderd wellicht enige te looien huiden voor lokaal gebruik. In de Late Middeleeuwen kon dit bezit echter verschuiven naar de rijkere ambachtslieden en kooplieden die meerdere lieden zoals knechten in dienst hadden. De mensen die daadwerkelijk het leer looiden hadden in dit opzicht wel degelijk een andere sociale status dan hun meester.

3 Door vlijt tot nut: de ambachten leerlooien en leer bewerken.

Het looien van leer en het bewerken van leer tot gebruiksvoorwerpen zijn ambachten met veel traditionele methoden. Pas halverwege de 19e eeuw veranderden de ambachten door de introductie van exotische en chemische looistoffen en naaimachines. Deze innovaties veranderen echter niets aan het feit dat iedere te looien huid uniek is. De kwaliteit van een gelooid vel leer is afhankelijk van een aantal sterk samenhangende factoren. In de eerste plaats is dit de kwaliteit van de huid van het dier in leven. Ieder dier heeft een eigen type huid dat afhankelijk is van de diersoort en de leeftijd. In de tweede plaats bepaalt de wijze en kwaliteit van het looien de vergankelijkheid van het leer. De eigenschappen van het leer zoals soepelheid, zachtheid en sterkte zijn grotendeels afhankelijk van de werkwijze van de leerlooier. De duurzaamheid van het leer wordt bepaald door de constructietechnieken die de leerbewerker gebruikt.

Om de plaats van de ambachtslieden in de middeleeuwse samenleving te begrijpen is het van belang een idee te krijgen van de praktische uitvoering van de ambachten, en om de grondstof te kennen waarmee gewerkt werd. In dit hoofdstuk wordt enerzijds onderzocht hoe het looien van huiden tot leer werkt en wordt anderzijds uiteengezet wat bekend is over het bewerken van leer. Als eerste wordt de huid als orgaan behandeld, en worden de in archeologische context veelvoorkomende leersoorten besproken. Daarna volgt een beschrijving van de deelprocessen van het ambacht leerlooien. Ten slotte wordt het bewerken van leer en de keuzes die daarbij gemaakt worden beschreven, waarna de chronologische ontwikkeling van gebruiksvoorwerpen van leer wordt behandeld.

38