• No results found

De inventarisatie van vindplaatsen heeft meer dan 70 vermeldingen van individuele vindplaatsen die geassocieerd worden met leerlooiers opgeleverd. Van alle vermeldingen zijn de primaire bronnen opgezocht, wat in 31 gevallen tot een verdiepend literatuuronderzoek leidde (Bijlage 2). In enkele gevallen zijn meerdere vindplaatsen per stad bekend. In totaal zijn uit twintig steden gegevens bekend over leerlooiers en leerbewerkers. Per stad zullen de geïnventariseerde gegevens worden besproken. Het doel is niet om vergelijkingen te maken tussen archeozoölogische of botanische vondstcomplexen, maar een beeld te krijgen van het aanbod van archeologische sporen van leerlooiers en leerbewerkers. Als dergelijke specialistische onderzoeken zijn gerapporteerd, dan zullen de resultaten wel kort worden besproken. De resultaten worden vervolgens kort geëvalueerd en schematisch weergegeven (Tabel 5.1).

5.2.1 Amersfoort

In 2008 werd een klein archeologisch onderzoek uitgevoerd in de tuin van Havik 37 ten noorden van het centrum van Amersfoort.284 Men vermoedde hier de ligging van een straat genaamd de

Havikerstraat, maar in plaats van deze straat werden een opvullingslaag en een bakstenen put aangetroffen. In de kleiige opvullingslaag werden fragmenten bot en hoornpitten gevonden. Uit het rapport kon niet opgemaakt worden of het botmateriaal nader is onderzocht. Op basis van het aardewerk wordt de laag gedateerd in de 14e en 15e eeuw De bakstenen put was aan de binnenzijde voorzien van een geelgrijze kleilaag. De kleilaag is geïnterpreteerd als middel om de put geschikt te maken voor de opslag van vloeistoffen. In de vulling van de put was een laagje kalk. Geconcludeerd is dat de kleilaag aan de binnenzijde put duidt op een ambacht dat hier werd uitgevoerd, zoals een pottenbakker (opslag klei), verver of een leerlooier. De vulling met kalk pleit echter in de richting van de huidverwerking. De looiput is gedateerd in de 15e of 16e eeuw op basis van de bakstenen.

284

73

5.2.2 Amsterdam

In Amsterdam zijn twee vindplaatsen geïnventariseerd die in verband gebracht worden met het looien of bewerken van leer.

In de Kalverstraat zijn tijdens een onderzoek in 1980 resten aangetroffen van een huis met een erf. Op basis van aardewerkvondsten wordt de vindplaats gedateerd in het tweede kwart van de 13e eeuw.285 De vindplaats draagt bij aan het beeld dat langs de Amstel een lintvormige nederzetting

ontstond. Een archeologisch onderzoeksrapport van dit onderzoek is niet beschikbaar, waardoor een gedetailleerde beschrijving mist. In andere literatuur wordt echter gesproken over kalkputten, plukken koeienhaar, leerafsnijdsels en fragmenten schoeisel. Deze sporen en vondsten lijken te duiden op de activiteiten van een leerlooier en leerbewerker op hetzelfde erf.

In de Konijnenstraat is in 2003 een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij onder andere een sloot is aangetroffen. De sloot wordtin verband gebracht met de verkaveling van het gebied voorafgaand aan de stadsuitbreiding in 1613.286 Mogelijk is het de Sint Pietersloot, die het landbezit

van het Sint-Margarethaklooster afbakende. De sloot is gevuld met leerresten van kalfsleer, geitenhoornpitten en de schedel van een stier met slachtsporen (Fig. 5.1). Grondsporen die duiden op looiersactiviteiten zoals kuipen of putten zijn niet aangetroffen. Uit het rapport kan niet worden opgemaakt of op de geitenhoornpitten bewerkingssporen zichtbaar zijn die wijzen op het afsnijden van de hoorn. De vindplaats wordt gedateerd in de prestedelijke fase van de stad, nog voor de uitbreiding in 1613. In het onderzoeksrapport wordt geschreven over afval van een leerlooierij en over afval van een leerbewerker. 285 Toebosch/Gawronski 2011. 286 Gawronski/Jayasena/Veerkamp 2007.

74

5.2.3 Arnhem

In Arnhem is bij een onderzoek in het Musiskwartier een omvangrijke leerlooierij gevonden.287 De

vindplaats ligt in een gebied dat in de 15e eeuw na een stadsbrand een herindeling heeft ondergaan, waarna het gebied door meerdere industrieën is betrokken, zoals brouwerijen, molens en de looierij. In het gebied bevindt zich tevens een beek, welke onder andere zou kunnen zijn gebruikt voor het weken en wassen van de huiden. De aangetroffen grondsporen betreffen tien looiputten gebouwd van baksteen en vier houten looikuipen. Alle putten en kuipen zijn paarsgewijs aangelegd. De vullingen van de kuipen bestaat uit onder andere hoornpitten, restjes gelooid leer en kalkresten. De kalkresten worden in de publicatie gerelateerd aan het witlooien van huiden. In de publicatie over dit onderzoek wordt ook een verband gelegd met de bekende historische bronnen, die onder andere spreken over lohoven. De functie van deze hoven is het bieden van een plek waar meerdere kuipen bij elkaar liggen, die als gemeenschappelijk bezit worden gehouden en benut. De organisatie van het gemeenschappelijk zou geregeld kunnen worden door de gilden, maar hier is geen informatie over bekend.

5.2.4 Bergen op Zoom

Uit Bergen op Zoom zijn

meerdere vindplaatsen

bekend die geassocieerd worden met het looien van huiden. De oudst gedateerde is een vindplaats aan de Moeregrebstraat.288 Hier zijn in 2008 tijdens onderzoek

zes kuilen en kuipen

aangetroffen, waarvan twee met vullingen bestaande uit

aardewerk, baksteen en

hoornpitten (Fig. 5.2). Op

basis van de

aardewerkvondsten worden de putten gedateerd in de eerste helft van de 14e eeuw. De putten bevonden zich op een erf aan de noordzijde van het kanaal de Grebbe. De noordzijde was een gebied dat in de 14e eeuw minder intensief bebouwd was dan de zuidzijde. De sporen zijn houten constructies

287

Wientjes/Smit 2006.

288

Vermunt/van der Kallen 2010.

Fig. 5.2 Kuipen in de Moeregrebstraat in Bergen op Zoom. Naar Vermunt/van der Kallen 2010, afb. 19.

75 die aan de binnenzijde voorzien zijn van lagen leem. In de leemlagen zijn meerdere indrukken van houten wanden waargenomen. Van enkele kuipen is slechts de bodem bewaard gebleven en van vier kuipen is nog een opstaande rand zichtbaar. Deze varieert van 10 tot 33 cm hoogte. Op basis van de insteek van enkele kuipen is duidelijk dat deze tot ongeveer 50 cm diepte in het loopvlak zijn ingegraven. Door de kuipen in te graven, werd een gebruiksvriendelijkere werkhoogte gerealiseerd, zij het dat de oorspronkelijke hoogte van de kuipwanden onbekend is. De lemen bodems van de kuipen zijn 7 à 8 cm dik. De doorsnede van de kuipen varieert van 90 cm, 158 cm, 175 cm en 200 cm. De kuipen kunnen niet tegelijkertijd in gebruik geweest, aangezien de bouwfasen van de kuipen elkaar doorsnijden. De kuipen worden in drie verschillende gebruiksfasen ingedeeld. De klei die is gebruikt om de kuipen dicht te smeren is waarschijnlijk op het eigen terrein gewonnen uit drie verschillende ondiepe kuilen. Over de vullingen of bodems van de kuipen is geen informatie bekend.

Een tweede vindplaats in Bergen op Zoom ligt aan de Geweldigerstraat.289 Hier is in 2005 en

2006 een opgraving uitgevoerd. De vindplaats is vergelijkbaar met de vindplaats aan de Moeregrebstraat; ook hier is een looierij gevonden op een erf achter een (bakstenen) huis. Deze locatie ligt echter meer in de kern van de stad, ten zuiden van de zuidoever langs de Grebbe. Op het erf zijn vier ronde looiputten van baksteen aangetroffen die tot 70 cm onder het oorspronkelijk loopvlak waren ingegraven (Fig. 5.3). De baksteenconstructies hebben een doorsnede van 1,5 tot 2 meter. Op basis van het

baksteengebruik (verschillende maten

bakstenen, hergebruik en halve stenen) en de bouwwijze (een- of tweelaags) is duidelijk dat twee van de vier putten gelijktijdig zijn gebouwd. In de insteek van de grootste looiput, met een doorsnede van 2 meter, is aardewerk aangetroffen dat gedateerd wordt in de late 14e, begin 15e eeuw. De dateringen van een aantal bakstenen wijkt hier echter iets van af. Dit kan worden verklaard door het hergebruik van een aantal bakstenen. De putten zijn gedempt met afval waaronder

289

Vermunt/van der Kallen 2007.

Fig. 5.3 Bakstenen looikuipen aan de Geweldigerstraat in Bergen op Zoom. Naar Vermunt/van der Kallen 2007, afb. 35.

76

hoornpitten van runderen. Het aardewerk dat in de putten werd aangetroffen is gedateerd in de periode 1400 tot 1450.

De derde vindplaats in Bergen op Zoom waar sporen van leerlooiers zijn aangetroffen, is gelegen aan de Oude Kerkhofstraat.290 Tijdens de opgraving is op het erf van het huidige “huis

Schotland” een rij van vier ronde looiputten aangetroffen, waarvan drie gebouwd zijn met bakstenen. De vierde is een houten kuip voorzien van lemen wanden en een lemen bodem. Daarnaast is een kuil met hoornpitten aangetroffen en een rechthoekige lemen put. De opvallende vondsten van deze vindplaats zijn een afvalkuil met honderden pispotten en zware keien. De zware keien worden toegeschreven aan het onder water houden van huiden in de looikuipen. In de publicatie worden de pispotten in verband gebracht met het verzamelen van urine ten behoeve van het leerlooien. Urine werd echter gebruikt tijdens het prepareren van huiden en niet bij het looien. Uit historische bronnen is de looierij en de ambachtsman ter plaatse bekend. De vindplaats wordt gedateerd tot 1470.

5.2.5 Delft

In Delft is in 1990 en 1991 een onderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Oude Delft en Westvest.291

Dit deel van de stad werd vanaf halverwege de 14e eeuw opgenomen in de stad Delft. Tot die tijd behoorde het toe aan het domein van huis Made. Het gebied werd bij de stad betrokken tijdens de aanleg van de eerste stadsversterkingen. Uit historische bronnen is bekend dat deze plek in de stad lange tijd in gebruik is geweest door ambachtslieden die hun werkzaamheden op de erven achter de woonhuizen uitvoerden, waaronder een smid. Op het terrein is een mestkuil aangetroffen die opgebouwd was uit afwisselende lagen mest en lagen botmateriaal met asresten, beschreven als een ‘witte vettige substantie’ en houtskool. Het assemblage botmateriaal bestaat uit hoornpitten, metapodia, metatarsalia, metacarpalia en phalangen van geiten, afkomstig van minimaal honderd individuele dieren. Duidelijk is dat de dieren op jonge leeftijd zijn geslacht (57% vóór eerste levensjaar) en dat het voornamelijk om bokken gaat. Het botassemblage wijst op een specifieke selectie van dieren uit de veestapel in korte tijd. Het is waarschijnlijk dat de dieren, of alleen hun huiden, zijn geïmporteerd. Het ligt niet voor de hand dat in of bij Delft omvangrijke kuddes geiten gehouden werden. De combinatie van botten met asresten in de afvallaag doet vermoeden dat dit resten zijn van het roken van geitenhuiden, waardoor een fijn soort leer verkregen werd. Mogelijkerwijze is op deze plek sprak van een corduaner.292 Deze term is afgeleid van de Spaanse

plaats Cordobá die bekend staat om het produceren van een fijn soort leer.

290

Vermunt/van der Kallen 2012.

291

Bult et al. 1992.

292

77

5.2.6 Den Bosch

In 1976 is in Den Bosch een archeologische opgraving uitgevoerd op de locatie Plan Gertru, een vindplaats midden in de stadskern. Tijdens dit onderzoek zijn looikuipen aangetroffen die worden gedateerd in de 13e eeuw. De vullingen van de kuilen zou onder andere dierlijk haar, leerschraapsels en plantaardig materiaal bevatten, maar omdat van het onderzoek geen publicatie bekend is, kunnen geen gegevens worden vermeld over de gevonden sporen. Wel is het mogelijk om het botmateriaal dat hier is aangetroffen te behandelen, dankzij het onderzoek dat daar op is uitgevoerd.293

In plan Gertru zijn 400 botfragmenten aangetroffen waarvan 133 hoornpitten. Deze zijn afkomstig van zowel geiten, bokken als runderen. Het aantal bokken is wel veel groter dan het aantal geiten (9 geiten en 48 bokken, een verhouding van 1 op 5,3). Bij de runderen is deze verhouding minder groot (verhouding 1 koe op 1,5 meer ossen en stieren). De slachtleeftijd van de geiten is niet vermeld, maar de slachtleeftijd van de runderen is ongeveer 2 à 3 jaar. Op de hoornpitten van de geiten zijn geen snijsporen aangetroffen. Wel heeft een aantal hoornpitten vierkante gaatjes aan de binnenzijde van de hoornpit, op de onderste helft. De doorsnede van deze gaatjes is 4 tot 10 mm. Omdat er geen beenvorming rond de gaatjes is gezien, is aannemelijk dat de gaatjes kort voor of na de slacht zijn aangebracht. De functie van de gaatjes is onduidelijk, mogelijk dienden ze om de huid (tijdelijk) op te hangen.

Een tweede vindplaats die met het leer te maken heeft, is opgegraven in het zuidwestelijke deel van Den Bosch in het huidige Kruisbroedershof. Het onderzoek vond plaats in 2004.294 Het

drassige, laagst gelegen gebied van de stad ligt binnen de tweede stadsomwalling. Het gebied is opgehoogd voor dat in dit deel van de stad bewoning kon plaatsvinden. Op de ophogingslagen zijn sporen van funderingen van huizen en twee kuilen aangetroffen met hoornpitten in de vullingen. De rechthoekige, met een doorsnede van minimaal 1,6 meter en een diepte van 65 cm, leverde naast hoornpitten ook natuursteen op. De bodem van deze kuil is vlak. De tweede kuil is rond van vorm met een doorsnede van minimaal 1 meter, en deze is 25 cm diep. Deze sporen worden gedateerd in de 15e eeuw.

Op de vindplaats is van een latere fase nog een derde kuip aangetroffen, die wordt gedateerd in de late 16e, begin 17e eeuw (Fig. 5.4). Deze ronde kuip is van hout gemaakt en heeft een doorsnede van 2,10 meter. Aan de buitenkant zijn de wanden voorzien van een leemlaag van 10 cm dikte, waar om de rand minimaal 4 lagen baksteen werden gestapeld. Ook de onderzijde is van leem voorzien. De vulling van de kuip is botanisch geanalyseerd maar daar werden geen indicatoren voor het looien van leer aangetroffen. Het hout van de bodem van deze kuip is gedetermineerd en gedateerd; het gaat om hout van een grove den (afkomstig uit de regio Stockholm) en de kapdatum van de boom is van na

293

Prummel 1983.

294

78

1567. De bakstenen tonen sporen van eerder gebruik. De kuip is tot de rand ingegraven in de bodem. De diepte van de kuip is niet in het rapport weergegeven, maar op basis van een tekening kan worden opgemaakt dat de kuip van bodem tot baksteenrand 1 tot 1,3 meter diep is. Andere sporen van de leerlooierij zijn een kuil met hoornpitten en een funderingssleuf gevuld met hoornpitten. Uit de 18e eeuw zijn nog twee kuipen gevonden waar alleen de lemen wanden van zijn gevonden; het hout is dan al verwijderd.

Het botmateriaal dat is

aangetroffen tijdens dit onderzoek is specialistisch onderzocht.295 Het gaat om 471 verzamelde

botfragmenten waarvan het

merendeel hoornpitten is,

eventueel met een deel van de

schedel. Ook werden

staartwervels, de atlas, hielbeen en spaakbeen aangetroffen. Uit het onderzoek blijkt dat de hoornpitten uit de vroegste fase (de looikuilen) van minimaal 16

halfvolwassen runderen

afkomstig zijn. De hoornpitten uit de funderingssleuf (16e en 17e eeuw zijn afkomstig van minimaal 15 runderen, terwijl het afval uit de kuil (ook 16e en 17e eeuw) afkomstig is van minimaal 149 dieren. In alle gevallen gaat het om halfvolwassen runderen van 2 à 3 jaar oud. Het aantal mannelijke ligt hoger dan het aantal vrouwelijke. Wel worden deze geslachtsbepalingen en leeftijden iets genuanceerd omdat ossen na castratie wel nog doorgroeien en het geslacht en de leeftijd van de dieren daarmee verwarrend kan zijn in de archeozoölogie. Zo kan een os als vrouwelijk dier worden gedetermineerd, of als te jonge stier. Op basis van de variatie van hoornvormen, dus in rassen, is geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat de dieren afkomstig zijn uit één populatie, maar moet gedacht worden aan individuele dieren die in de stad gehouden werden. De dieren zijn gebruikt als trekdieren en benut voor de melk, mest en later hun vlees en vet, waarna ook de huiden werden gebruikt. Snijsporen die wijzen op het wegsnijden van hoorn van de hoornpitten zijn niet waargenomen. De top van de hoornpitten ontbreekt vaak, waarschijnlijk omdat deze zijn afgebroken. Evenals het materiaal van de vindplaats van plan Gertru zijn ook bij het Kruisbroedershof ondiepe gaten in de horens aangetroffen. Deze gaten worden in verband gebracht met het vastbinden van de dieren gedurende het leven.

295

van Dijk 2006.

Fig. 5.4 Looikuip aan de Kruisbroedershof in Den Bosch, gedateerd in de 17e eeuw. Naar Arts/Cleijne 2007, afb. 8.

79

5.2.7 Den Haag

In Den Haag zijn meerdere vindplaatsen aangetroffen die met het looien dan wel het bewerken van leer te maken hebben. De vroegste vindplaats die gerelateerd wordt met leerbewerkers, is aangetroffen in de Wagenstraat 57 tijdens een klein onderzoek in 1984.296 De vindplaats ligt in een nat, venig

milieu, waarin kwetsbaar, organisch vondstmateriaal goed bewaard is gebleven. Ondanks de geringe oppervlakte van de vindplaats is duidelijk dat hier resten van een werkplaats zijn aangetroffen, waaronder ook metalen gereedschappen (Fig. 5.5). De werkplaats is ook uit historische bronnen bekend. Tijdens de opgraving zijn kleiige afvallagen aangetroffen met daarin 286 fragmenten runderleer. Een klein deel (76) is slechts beschreven als zeer fragmentarisch en is niet verder onderzocht. Het overige leer bleek bij de uitwerking goed te zijn voor 31 individuele schoenen, waaronder zes complete exemplaren. Naast leer is ook botmateriaal aangetroffen, waaronder runderhoornpitten en fragmenten van schedels. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om bot van koeien en jonge ossen. In de publicatie is uitgesloten dat het botmateriaal afval van een leerlooierij bevat, vanwege het gebrek aan metatarsi en metacarpi. Bij gebrek aan enige andere sporen die tot een dergelijke conclusie leiden, is dit zeer aannemelijk. De site is gedateerd in de late 14e, begin 15e eeuw.

Een tweede vindplaats, meer in het centrum van de stad en achter het Binnenhof, is gelegen aan het Achterom, nummer 38.297 Op deze plek is

in fasen van 2000 tot 2003

archeologisch onderzoek

uitgevoerd. Hier zijn sporen van bewoning met erven aangetroffen die gedateerd worden in de 17e en 18e eeuw. Op de erven achter de bebouwing zijn meerdere bakstenen fundamenten en beerputten aangetroffen. Bij het archeologisch onderzoek is op het terrein een ovale eikenhouten kuip met bakstenen ombouw aangetroffen. De doorsnede van de kuip is 2 tot 2,2 meter en de resterende hoogte was 1,4 meter. In de kuip zijn geen vondsten gedaan, maar wel is op de bodem van de kuip een kalksubstantie (ongebluste kalk) aangetroffen. Door een geultje van eveneens baksteen stond de kuip in verbinding met een beek. In de beek loosden de bewoners hun afval. Uit historische bronnen is bekend dat de beek dermate stonk dat besloten werd om een overkluizing aan te

296

Magendans/Waasdorp 1985.

297

Jacobs/Nieweg 2007.

Fig. 5.5 Metalen gereedschappen aangetroffen in de Wagenstraat in Den Haag. Naar Magendans/Waasdorp 1985, afb. 17.

80

brengen, waarvan in 1667 akte gemaakt werd. Op het skelet van een begraven paard na, zijn geen gegevens over het botmateriaal bekend van de opgraving. Geconcludeerd is dat in de 17e eeuw een leerlooier actief was op dit erf.

5.2.8 Deventer

In Deventer zijn op minimaal twee plaatsen looiputten aangetroffen. De oudste betreft een vindplaats op een plek waar in de 16e eeuw de stad werd uitgebreid, waarvoor een tweede stadsmuur werd aangelegd (Bolwerk de Keizer).298 Ter plekke zijn tijdens onderzoek in 2009 bewoningssporen

aangetroffen en sporen die wijzen op ambachtelijke werkzaamheden. Deels onder het muurwerk van funderingen werd een vierkante bak aangetroffen met lemen wanden ter grootte van 2,5 bij 1,7 meter en een diepte van 1,2 meter (Fig. 5.6). In de bak werd een vulling van houtmolm aangetroffen, alsook de indrukken van een viertal parallelle houten balkjes en één haaks daarop.

De bodem van de lemen bak was 12 cm dik. De bak wordt gedateerd in de periode van 1540 tot 1649 op basis van de stratigrafie. In de bak is geen vondstmateriaal aangetroffen, maar in de buurt zijn wel runderbotten gevonden, waaronder metacarpi,

metatarsi en

hoornpitten met snij- en haksporen. Op de vindplaats zijn ook sporen van geelgieten gevonden.